Liefrinck, Frederik Albert (1853-1927)

 
English | Nederlands

LIEFRINCK, Frederik Albert (1853-1927)

Liefrinck, Frederik Albert, koloniaal ambtenaar (Leiderdorp 22-3-1853 - Nijmegen 27-6-1927). Zoon van Theodorus Johannes Frans Adam Liefrinck, fabrikant, en Ida Rovers.

Hoewel het ouderlijk milieu hen daartoe niet leek voor te bestemmen, hebben alle vijf zonen uit het grote gezin waartoe Frederik Albert Liefrinck behoorde, een Indische loopbaan gevolgd. Twee jongere broers, Frans Adam en Jacob Hendrik, sloten respectievelijk als directeur van Financiën en als lid van de Raad van Indië hun carrière af. Twee andere broers dienden in het Indische leger. Na een lagere en middelbare schooltijd (HBS) te Leiden schreef Liefrinck zich in 1871 in voor de tweejarige opleiding voor Indisch bestuursambtenaar aan de Rijksinstelling voor onderwijs in Indische taal-, land-, en volkenkunde in die stad. Op twintigjarige leeftijd, in 1873, legde hij met goed gevolg het grootambtenaarsexamen af en werd hij naar Indië uitgezonden. Zijn loopbaan als ambtenaar bij het binnenlands bestuur voerde hem vrijwel onmiddellijk naar Bali; van zijn 37 dienstjaren heeft hij er ruim vijftien op dat eiland doorgebracht. Bali was ten tijde van Liefrincks eerste plaatsing nog grotendeels terra incognita; de Nederlandse bestuursinvloed, die pas van het midden van de negentiende eeuw dateerde, was er nog zeer gering. Achtereenvolgens als ambtenaar ter beschikking, aspirant-controleur en (sedert 1876) als controleur der tweede klasse had hij gedurende vier jaar standplaats te Boeleleng in Noord-Bali. Hier kreeg hij de gelegenheid vertrouwd te geraken met de fascinerende, zozeer van die van Java verschillende, cultuur en maatschappelijke instellingen van Bali, terwijl hij ook de taal van het eiland leerde kennen. Zijn eerste publikaties over Bali - o.a. over waterschaps- en dorpsregelingen - kwamen in die tijd tot stand. In 1878 werd hij overgeplaatst naar Atjeh, waar hij bij een vijandelijke overval gewond raakte. Wegens ziekte werd hem in 1879 een tweejarig verlof in Europa toegekend.

In 1881 teruggekeerd in Indië werd hij aanvankelijk in West-Java geplaatst, maar reeds het jaar daarop, werd hij op Bali gedetacheerd om de invoering van de landrente (een oogstbelasting) voor te bereiden. Na in 1883 nog enige tijd in het Middenjavaanse Madioen werkzaam te zijn geweest werd Liefrinck, inmiddels tot controleur der eerste klasse bevorderd, tot 1889 opnieuw op Bali geplaatst. Zijn taak bestond in deze jaren uit de nadere regeling van de landrente en het onderhouden van contacten met de vorsten van Bali en Lombok. Hij verwierf zich de tevredenheid van zijn ambtelijke superieuren door de wijze waarop hij zich kweet van een zending naar dat laatste eiland in 1887 om de slavenhandel tegen te gaan. Daarnaast vond Liefrinck, hoewel hij geen wetenschappelijke opleiding had genoten - het onderwijs aan de Rijksinstelling kon zeker niet als zodanig gelden - tijd en gelegenheid een zeer gedegen onderzoek te doen naar de maatschappelijke toestanden op Bali. De resultaten van dat onderzoek werden neergelegd in diverse grote studies over de rijstcultuur, de godsdienst, de desahuishouding en het grondbezit, o.a. in zijn in 1886/ 1887 gepubliceerd artikel 'De rijstcultuur op Bali' en de in 1889 verschenen 'Bijdrage tot de kennis van het eiland Bali'. Het belang van deze studies voor het latere Bali-onderzoek blijkt wel hieruit dat nog in 1934 (postuum) de 'Noord-Balische desa-monographieën', in Bali en Lombok ('s-Gravenhage, 1934) (Adatrechtbundels XXXVII) het licht zagen, terwijl in 1969 een gedeeltelijke, Engelse, vertaling volgde: P.A. Liefrinck [et al.], Bali. Further studies in life, thought, and ritual (The Hague, 1969).

Van 1889 tot 1896 was Liefrinck als inspecteur der cultures op Java werkzaam, waar hij in het bijzonder met de invoering van de landrente op kadastrale grondslag en irrigatiekwesties bemoeienis had. Overigens bleef de regering van zijn bijzondere kennis van Bali en Lombok gebruik maken. Zo vergezelde hij in 1894 als adviseur de Nederlandse troepenmacht naar Lombok. Als resident van Bali en Lombok, waartoe hij in 1896 werd aangesteld, heeft hij gedurende vijf jaar - zij mogen wel als het eigenlijke hoogtepunt uit Liefrincks carrière gelden - leiding gegeven aan de invoering en verdere bevestiging van het directe Nederlandse bestuur op deze eilanden. Een uitvoerig overzicht van zijn werkzaamheden heeft hij in 1902 in een voordracht voor het Indisch Genootschap gegeven ('De residentie Bali en Lombok na het jaar 1894'). Zijn ambtsperiode als resident maakte hij ook ten nutte om ruim 200 handschriften te verzamelen die anders door het vergankelijke lontarblad waarop zij geschreven waren zeker verloren zouden zijn gegaan. Hij heeft ze na zijn pensionering bewerkt en uitgegeven in verschillende bundels landsverordeningen van Balische vorsten.

Na een tweejarig verlof in Nederland werd Liefrinck met ingang van 4 juli 1904 benoemd tot lid van de Raad van Nederlandsch-Indië. Als raadslid heeft hij zich overigens niet bepaald tot het schrijven van adviezen. Zo werd hij in 1905 naar Bali gezonden om te bemiddelen in een conflict tussen het Nederlandse gouvernement en de vorsten van Badoeng en Tabanan, een bemiddelingspoging die mislukte, waarna Liefrinck als regerings-commissaris deelnam aan de Zuid-Bali-expeditie van september 1906. In 1908 en 1909 - als nasleep van het conflict tussen J.B. van Heutsz en G.C.E. van Daalen - werd hem een zending naar Atjeh opgedragen, teneinde de eenheid tussen het algemeen en het gewestelijk bestuur te verbeteren.

Na zijn eervol ontslag uit 's lands dienst met ingang van 5 augustus 1910 heeft Liefrinck, die altijd ongehuwd is gebleven, de hem nog toegemeten levensjaren benut voor het verzorgen van verschillende wetenschappelijke uitgaven. Hij heeft zich verder ingespannen om de wetenschappelijke opleiding van Indische bestuursambtenaren - het gemis daarvan had hij persoonlijk als een ernstig manco gevoeld - te verbeteren. Zo was hij curator van de Nederlandsch-Indische Bestuursacademie in Den Haag en een van de leden van de in 1919 ingestelde commissie-Snouck Hurgronje, die de minister van Koloniën moest adviseren over verbeteringen in de opleiding van koloniale ambtenaren. Op het resultaat van deze commissoriale arbeid - vervat in het KB van 15 juni 1921, Stbl. No. 800, waarbij de Indologie-opleiding te Leiden haar definitieve vorm kreeg - zag hij nadien met veel voldoening terug. Vat men zijn betekenis samen - een zo kritisch beoordelaar als C. Snouck Hurgronje deed dit in het Koloniaal Tijdschrift in opvallend lovende bewoordingen - dan lagen die zowel in het bestuurlijke als het wetenschappelijke vlak. Hij heeft een heilzaam aandeel gehad in de vestiging van het Nederlands bestuur op Bali en Lombok - al heeft ook Liefrinck niet de 'puputans' (de rituele zelfvernietiging) van de laatste Balische vorsten en hun volgelingen weten te voorkomen. Daarnaast was hij door een zeldzame combinatie van bestuurlijke en wetenschappelijke kwaliteiten een van de grondleggers van het moderne Bali-onderzoek. Zijn naam bleef op Bali voortlevenin de naar hem en H.N. van der Tuuk genoemde bibliotheek van lontar-handschriften te Singaradja, de grootste verzameling oude Balische handschriften in de wereld.

A: Een persoonlijk archief van Liefrinck is niet bewaard gebleven. Wel bevinden zich stukken van zijn hand, behalve in het archief van het ministerie van Koloniën, in de collectie-Rouffaer en in de collectie-Adatrechtstichting (Koninklijk Instituut voor Taal- Land- en Volkenkunde te Leiden).

P: De landsverordeningen der Balische vorsten van Lombok ('s-Gravenhage, 1915. 2 dl.); Landsverordeningen van inlandische vorsten op Bali ('s-Gravenhage, 1917); Nog eenige verordeningen en overeenkomsten van Balische vorsten ('s-Gravenhage, 1921); Bali en Lombok. Geschriften van F.A. Liefrinck. Met een inl. van J.C. van Eerde (Amsterdam, 1927) (hierin ook de publikaties van Liefrinck die in het voorgaande zonder opgave van vindplaats zijn vermeld). Zie voor verdere publikaties het hieronder genoemde Encyclopaedie-artikel en C. Lekkerkerker, Bali en Lombok. Overzicht der litteratuur omtrent deze eilanden tot einde 1919 (Rijswijk, 1920).

L: NRC, 28-6-1927 av. D en 29-6-1927 av. A; C. Snouck Hurgronje, in Koloniaal Tijdschrift 16 (1927) 433 - 438; C. van Vollenhoven, De ontdekking van het adatrecht (Leiden, 1928); Encyclopaedie van Nederlandsch-Indië ('s-Gravenhage, 1932) VI, 573-575; James A. Boon, The anthropological romance of Bali 1597-1972 (Cambridge [etc.], 1977).

C. Fasseur


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013