Mijnssen, François Henri Jacques (1872-1954)

 
English | Nederlands

MIJNSSEN, François Henri Jacques (1872-1954)

Mijnssen, François Henri Jacques, assuradeur, toneelschrijver en -criticus (Amsterdam 28-2-1872 - Baarn 20-1-1954). Zoon van Cornelis Jacobus Bernardus Mijnssen, assuradeur, en Wilhelmina Augusta Carolina van der Breggen. Gehuwd op 1-5-1902 met Marguerite Gertrude Cochius. Uit dit huwelijk werden 1 zoon en 1 dochter geboren. afbeelding van Mijnssen, François Henri Jacques

Frans Mijnssen groeide op aan de Keizersgracht te Amsterdam. Hij bezocht er de lagere school en de handelsschool. Zijn vader, oprichter van de assurantiefirma Bekouw & Mijnssen, was een druk bezet zakenman met weinig belangstelling voor de schone kunsten. Frans' moeder echter stimuleerde de kennismaking van hun enig kind met de Amsterdamse kunstenaarswereld.

Mijnssen maakte in 1895 een reis naar Algiers, waar hij enige tijd woonde. In 1896 besloot hij het beroep van zijn vader te volgen. Hij vertrok naar München om bij de Münchener Rückversicherung Gesellschaft in de leer te gaan. Teruggekeerd in Nederland, werd hij eerst firmant bij Bekouw & Mijnssen en vervolgens in 1897 medeoprichter en mededirecteur van de Algemeene Verzekering-maatschappij "Providentia", een firma die verzekeringen en herverzekeringen, met uitzondering van levensverzekeringen, tot haar doel had. Ondertussen had zich bij Mijnssen allengs een literaire en maatschappelijke belangstelling ontwikkeld. Nog in zijn handelsschooltijd werd hij door P. Tideman in contact gebracht met de kunstenaars verzameld rond De Nieuwe Gids. In 1892/ 1893 publiceerde hij, zowel onder het pseudoniem Van Rijnswaerde als onder zijn eigen naam, artikelen over (toneel)kunst in de tijdschriften De Portefeuille en Het Tooneel. In die zelfde tijd begon Mijnssen, aangespoord door P.L. Tak, steunverlenende activiteiten ten behoeve van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij te ontplooien. Hij werd bestuurslid van de vrijdenkersvereniging De Dageraad en van de vereniging Kunst aan het Volk. In zijn jonge jaren beoefende hij ook de schilder- en tekenkunst.

Frans Mijnssen debuteerde met 'Verzen' in het septembernummer 1894 en het februarinummer 1895 van De Nieuwe Gids. Na dit debuut zou hij zich vooral bezighouden met het schrijven van toneelkritieken en essays, vertalingen en ook met eigen werk. In vele kranten en vrijwel alle leidende tijdschriften, zoals De Gids, De XXe Eeuw, Elsevier 's Maandschrift en De Socialistische Gids, kon hij zijn werk publiceren. Zijn belangrijkste verhandelingen bracht hij samen in het boekje Over tooneel (Amsterdam, 1910). Uit alles bleek Mijnssens belangstelling voor de vernieuwing der opvattingen omtrent het theater. Hij was nauw betrokken bij de Zomerspelen van 1907 en de oprichting van de vereniging Elckerlyc en assisteerde bij de inrichting van de Theatertentoonstelling van 1922 in Amsterdam. Ook had hij contact met de toneelvernieuwers E. Gordon Craig en A.F.M. Lugné-Poe.

Het dramatisch oeuvre van Mijnssen bestaat uit een groot aantal 'studies' (meest eenakters) en enkele toneelstukken van grotere omvang. Het tussen 1914 en 1919 in gedeelten in De Nieuwe Gids verschenen spel Ida Wahl (Bussum, 1920) wordt als zijn belangrijkste werk beschouwd. Dit oeuvre, dat veel verwantschap vertoont met dat van J.A. Simons-Mees, wordt wel tot het psychologisch-realistische genre gerekend. In zijn drama's wordt geen gebruik gemaakt van grof-uiterlijke toneeleffecten. De dramatische handeling komt veeleer tot uiting in de dialoog. Op subtiele wijze probeert hij het thema van schijn en wezen in de liefde tussen man en vrouw uit te beelden. Bij hem gaat het niet, zoals bij Herman Heijermans - van wie hij met H. Dekking in 1934 een bloemlezing uit de Falklandjes verzorgde - om een conflict tussen een mens en de omringende wereld, maar om een botsing van een mens met zichzelf. Zijn huwelijksspelen zijn fatalistisch: zijn dramatis personae, die hoge verwachtingen koesterden omtrent de liefde, verdwalen onvermijdelijk in hun relatie, doorgaans door onmacht, bedrog of desillusie. Opvallend zijn de vele stippeltjes in zijn toneelteksten: zijn werk doet een zwaar beroep op het inlevingsvermogen van de toeschouwer en stelt hoge eisen aan de interpretatiekunst van toneelspelers en regisseur. Slechts enkele van zijn stukken werden opgevoerd, o.a. door de Nederlandsche Tooneelvereeniging, De Haghespelers, de Koninklijke Vereeniging Het Nederlandsch Tooneel en de NV Tooneelvereeniging. Mijnssen bewonderde het werk van Shaw, Ibsen, Strindberg en vooral van Schnitzler, met wie hij bevriend was. Van de laatste vertaalde hij de toneelwerken Minnespel (Amsterdam, 1912) en De eenzame weg (Amsterdam, 1914). Voorts vertaalde hij Maurice Maeterlincks Monna Vanna (Amsterdam, 1903).

In het letterkundig leven nam Mijnssen een belangrijke positie in als organisator en mecenas. Zo bekleedde hij bestuurlijke functies in het Willem Kloosfonds, het Tollensfonds, het Ondersteuningsfonds van de Vereeniging van Letterkundigen, de Commissie van advies inzake subsidies aan letterkundigen en het PEN-Centrum voor Nederland. Zijn leven lang spande hij zich in voor de verbetering van de moeilijke levensomstandigheden waarin veel collega-kunstenaars verkeerden, door fondsen te steunen en te beheren, subsidies en sociale regelingen te bevorderen. Hij onderhield zowel persoonlijk als schriftelijk contact met in zijn tijd bekende Nederlandse kunstenaars: toneelspelers als E. Verkade en W. Royaards, schrijvers als H. Heijermans, P.C. Boutens en Lodewijk van Deyssel. Het was naast zijn schrijverschap en kennis van het toneel mede daaraan te danken dat deze introverte man, die niet graag op de voorgrond trad, op zijn vijftigste jaar (1922) in Amsterdam door een groot aantal vrienden gehuldigd werd en hem als geschenk een opvoering van Ida Wahl, door het gezelschap van Eduard Verkade te spelen, in het vooruitzicht werd gesteld. Dit is er destijds niet van gekomen. Al was dit eerder het gevolg van praktische problemen bij Verkades toneelgezelschap, het lijkt erop dat, bij alle tekenen van vriendschap en dankbaarheid in toenmalige kunstenaarskringen, Mijnssens werk niet genoeg aanmoediging kreeg in eigen land. Mijnssen zelf had de overtuiging dat zijn werk veel meer waardering zou hebben geoogst als hij in Frankrijk had geleefd en gepubliceerd. Hij trachtte zijn Ida Wahl in het Frans te doen vertalen, maar uiteindelijk kwam het ook daar niet van. Naar eigen oordeel was Mijnssens werk meer 'niet van dit land' dan 'niet van zijn tijd'. In de jaren dertig en veertig was Mijnssen, wat eigen scheppend werk betreft, minder produktief. Opvallend is dat hij aan Opstanding (Haarlem, 1931) de ondertitel 'een spel voor den lezer' meegaf. Ten slotte publiceerde hij onder de naam Andries Bleeker nog een autobiografische novelle Het lied van verlangen (Santpoort, 1947).

A: Collectie-Mijnssen in Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te 's-Gravenhage. Collectie-erven Mijnssen onder berusting van mw. B. Mijnssen-s'Jacob.

P: Dramatische studies (Bussum, 1906-1914. 3 dl.); Toneelspelen (Bussum, 1906); Uit eigen wil (Bussum, 1906); Verdwaalden (Bussum, 1906); Huislijke haard (Bussum 1907); 'Herman Heijermans', in Geschenk 1933. Herinneringen aan Nederlandsche schrijfsters en schrijvers bijeengebr. t.g.v. de Nederlandsche boekenweek 29 April - 6 Mei 1933 (Amsterdam, 1933) 83-94.

L: A. de Ridder, 'Onze schrijvers. Bij Frans Mijnssen', in Den Gulden Winckel 14 (1915) 83-88; D.Th. Jaarsma, 'Frans Mijnssen', in Karakteristieken (Amsterdam, 1927) 24-37; Top Naeff, 'Frans Mijnssen 1872-28 Febr.-1942', in De Gids 106 (1942) I, 140-143; P.H. Ritter jr., in Het Boek van Nu 7 (1953-1954) 111-112; Anton van Duinkerken, in De Gids 117 (1954) I, 215-218; Algemeen Handelsblad, 23-1-1934; A. Salomons, 'Frans Mijnssen', in Herinneringen uit den ouden tijd ('s-Gravenhage, 1957-1960. 2 dl.) II, 61-76; H.P.L. Wiessing, Bewegend portret (Amsterdam, 1960) 287-288; E.F. Verkade-Cartier van Dissel, Eduard Verkade en zijn strijd voor een nieuw toneel (Zutphen, 1978) passim.

I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 1065.

H.W. Hilberdink


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013