Nederbragt, Johan Alexander (1880-1953)

 
English | Nederlands

NEDERBRAGT, Johan Alexander (1880-1953)

Nederbragt, Johan Alexander, econoom en diplomaat (Heteren 29-2-1880 - 's-Gravenhage 7-9-1953). Zoon van Gerrit Willem Nederbragt, hoofdonderwijzer, en Rosina Aebischer. Gehuwd op 3-6-1904 met Anna Jacoba Aline de Wilde. Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 2 dochters geboren.

Johan Nederbragt genoot lager onderwijs op de protestants-christelijke school van zijn vader, een dominant man die volledig in zijn werk opging. Bij gebrek aan een christelijke middelbare school in de omgeving van Velp ging Johan op 13-jarige leeftijd een praktische opleiding volgen in verscheidene binnen- en buitenlandse boekhandels, o.a. in Hannover, Vevey (Zwitserland) en Den Haag. Hij trad in de laatste stad bovendien als drukker en uitgever - mede van een christelijk weekblad - op, maar bleek voor zulke zaken ongeschikt te zijn. In 1907 volgde hij zijn schoonvader, H. de Wilde, op als parlementair journalist (kameroverzichtschrijver) voor het antirevolutionaire dagblad De Standaard. Daarnaast bleef hij studeren; in 1910/ 1911 behaalde hij de MO-akten staatsinrichting en staathuishoudkunde. Zijn hoofdtaak werd vervolgens die van leraar staatswetenschappen bij cursussen en op HBS'en, vooral in Den Haag; ook was hij van 1915 tot 1934 directeur van de Handelscursus voor de middenstand in Den Haag. De studie economie die hij in 1913 begonnen was, bekroonde hij op 18 maart 1918 met de verdediging van een proefschrift - het eerste van de Nederlandsche Handels-Hoogeschool te Rotterdam - over "Pénétration pacifique" in China ('s-Gravenhage, 1918).

Parallel met zijn beroepsbezigheden kwamen de eerste van zijn talrijke publikaties tot stand, die vaak over staatsrechtelijke en politieke onderwerpen handelden, zoals Grondwetsherziening in vogelvlucht. Een critisch overzicht ('s-Gravenhage, 1918) en De vrouw en het recht ('s-Gravenhage, 1918), waarin duidelijk zijn antirevolutionaire overtuiging doorklonk. Ook verschenen van zijn hand leerboeken over economie en staatsrecht, terwijl in 1916 reisverslagen in de krant blijk gaven van Nederbragts bewondering voor Duitse prestaties op het terrein van de economie en van de arbeid. Zijn maatschappelijke denkbeelden werden het scherpst geformuleerd in zijn Critiek der democratie. Een proeve ('s-Gravenhage, 1919). Deze brochure bestrijdt de toenmalige functionering van de democratie, eist erkenning van de 'tweeheid van maatschappij en staat' en vraagt ruimte voor de zg. 'quadruple alliantie' van grondeigenaars, kapitalisten, ondernemers en arbeiders.

Op 1 maart 1919 werd Nederbragt door H.A. van Karnebeek, de minister van Buitenlandse Zaken, als referendaris bij het departement benoemd ter versterking van de juist ingestelde directie van Economische Zaken. Daarbij zullen vooral zijn liberale economische opvattingen de keus van Van Karnebeek hebben beïnvloed. Nederbragt was inmiddels een niet-gebonden antirevolutionair geworden: een medio november 1918 gepubliceerde bijdrage met vrij forse kritiek op regering en sociaal-democratie had hem zijn medewerkerschap bij De Standaard gekost. Ook later zou hij enige opschudding veroorzaken door zijn Proeve eener theorie der economie naar christelijke belijdenis ('s-Gravenhage, 1921).

Na zijn benoeming tot chef van de economische afdeling van Buitenlandse Zaken per 1 juli 1921 kwam Nederbragt in rustiger vaarwater. Hij bevorderde de vrijhandel, vooral door de totstandkoming van bilaterale meestbegunstigingsverdragen. Van minister F. Beelaerts van Blokland (1927-1933) kreeg Nederbragt de gelegenheid zijn vleugels wat meer uit te slaan: hij leidde de Nederlandse delegatie naar de internationale vreemdelingen-conferentie die in november/ december 1929 in Parijs gehouden werd, en hij bereidde met zijn Belgische en Scandinavische collega's de economische conventie van Oslo voor, die hij op 22 december 1930 namens de regering ondertekende. Ten gevolge van de economische crisis werd Nederbragt echter door de directeur-generaal van Handel en Nijverheid, H.M. Hirschfeld, overvleugeld. De nieuwe minister van Buitenlandse Zaken, A.C.D. de Graeff, moest voor Nederbragt ander emplooi vinden, al zag hij moeilijkheden: 'Ik doe aan zijn bekwaamheid en werkkracht allerminst af, maar hij is niet soepel en niet coulant, beziet de grootste problemen steeds meer in star calvinistisch licht en ik betwijfel of hij de Snouck (Hurgronje) zoo kenmerkende vlotheid heeft om tal van loopende dagelijksche zaken op practische wijze tot afdoening te brengen.' (brief van 16 juni 1933 in archief-De Graeff in Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage). Ten slotte werd Nederbragt per 1 oktober 1934 benoemd tot voorzitter van de raad voor de haven en waterwegen (havenpresident) van Danzig. Deze functie gaf hem veel tijd voor eigen studie en leidde ook tot verscheidene publikaties, o.a. een actuele overdenking - De wereld ... een chaos? Christelijke beschouwingen over het leven in dezen tijd (Kampen, 1937) -, met een onmiskenbaar positievere waardering van de democratie dan hij tevoren had kunnen opbrengen.

De Duitse aanval op Polen op 1 september 1939 betekende het einde van Nederbragts werk in Danzig. Op voordracht van de inmiddels tot commissaris van de Koningin benoemde Van Karnebeek werd hij kort daarna burgemeester van Voorburg. Uit zijn eigen relaas komt naar voren dat hij gedurende de gehele bezetting goed contact onderhield met Nederlandse autoriteiten, maar ook met de Beauftragte des Reichskommissars für Süd-Holland. Zijn volgens verzetslieden te slappe houding en in zijn functie aanvaarde maatregelen, vooral op het gebied van de jodenvervolging, de Arbeitseinsatz en de volkshuisvesting, leidden na de bevrijding tot openlijke kritiek op zijn beleid, maar niet tot maatregelen van hogerhand.

Nadat Nederbragt in de tweede helft van 1946 het voorzitterschap van het UNRRA Port of Trieste Committee vervuld had, werd hij benoemd tot consul-generaal te Jeruzalem, een toen, bij het naderende vertrek van de Britten uit Palestina, vrij belangrijke post. Zijn eerste politieke rapporten oogstten in Den Haag waardering, maar sedert september 1948 begon men zijn prozionistische toon enigszins te wantrouwen. Reeds een week na de uitroeping van Israels onafhankelijkheid op 15 mei 1948 adviseerde hij de erkenning van Israël, waartoe de Nederlandse regering pas eind januari 1949 'de facto' en bijna een jaar later 'de jure' overging. Nederbragt smaakte toen het genoegen, bij KB van 15 februari 1950, de eerste Nederlandse gezant in Israël te worden met als standplaats Jeruzalem. Kort na de ondertekening van luchtvaart- en handelsverdragen daar op 23 oktober keerde hij naar Nederland terug. 'De betrekkingen Nederland-Israel behoren ongetwijfeld tot de beste welke Israël heeft', concludeerde Nederbragt niet zonder trots in zijn laatste rapport. Daarin voorzag hij een expansie van Israël ten koste van Jordanië en zijn 'pénétration pacifique' in de omliggende landen, voordat er - overeenkomstig het Oude Testament - vrede zou komen in het Nabije Oosten. Typerend voor hem is het feit dat hij zijn algemene politieke rapporten schiftte en bundelde in Jeruzalem, indien ik u vergete... (Den Haag, 1953. 4e dr. 1957).

Nederbragt heeft zijn leven lang veel gelezen en geschreven. Zijn publikaties, vaak gelegenheidsgeschriften, hebben een zekere waarde als documenten van een self-made calvinist en econoom. Hij placht voor zijn mening uit te komen. Dit bezorgde hem menigmaal moeilijkheden en zette zijn verhouding met medewerkers en collega's soms onder druk. De Amsterdamse reder E. Heldring beoordeelde hem in maart 1928 als kundig en goed op de hoogte van de verdragstoestanden, maar niet van de zakelijke belangen en geen goed onderhandelaar; ruim vijf jaar later vond hij hem niet meer voor zijn taak berekend. Nederbragt, die zichzelf zag als 'van de diplomaten en consuls-generaal de enige die belangstellend en welwillend bij de wieg van de jonge staat Israël gestaan heeft', had voor zijn gevoel de succesrijkste periode van zijn leven in het land waarmee hij vanaf zijn jeugd door dagelijkse schriftlezing innig verbonden was.

A: Directie van Economische Zaken 1919-1940 en Consulaat-generaal/ Gezantschap Jeruzalem (Archief van het departement van Buitenlandse Zaken).

P: Naast de al genoemde werken en naast artikelen in onder andere Haagsche stemmen. Christelijk weekblad voor Nederland; Antirevolutionaire staatkunde; Grotius. Annuaire international en Handelsberichten schreef Nederbragt onder het pseudoniem Johan van de Haghe Door Hollands watertuin en heuvelland (Zwolle, [1912]) en onder eigen naam: De overheid en het bedrijf (Goes, 1912); Korte lessen in staatsrecht en oeconomie 1e en 2e serie ('s-Gravenhage, 1914-1915); 'Nederland en Japan in hun onderlinge Verhouding voor, tijdens en na Doeff', in Stemmen des tijds. Maandschrift voor christendom en cultuur 6 (1916-1917) III, 39-66; Haven van Rotterdam. Rapport ('s-Gravenhage, 1920); The budget of the League of Nations (The Hague, 1921); Handelsverdragpolitiek van Nederland. Notulen van de vergaderingen en Conclusies eener Commissie, ingesteld aan het Departement van Buitenlandsche Zaken... (October 1927-April 1928) ('s-Gravenhage, 1928); Handelsverdragen en handelsverdragpolitiek. Zeven voorlezingen (Kampen, 1929); Oorlog en vrede (Kampen, 1933); Dr. J.A. Nederbragt's Encyclopaedie. Maatschappij in heden en verleden. Met medew. van A.M. Nieuwenhuisen [et al.] (Amsterdam, [1934]); Wereld zonder toekomst (Den Haag, 1946); Herinneringen. Oud en nieuw uit het boek mijner gedachtenis (Den Haag, 1950). Ambtelijke correspondentie van Nederbragts hand is gepubliceerd in Documenten betreffende de Buitenlandse Politiek van Nederland 1919-1945. Periode A. Bew. door J. Woltring ('s-Gravenhage, 1976 - 1984) I - IV en Periode B. Bew. door W.J.M. Klaassen en J. Woltring ('s-Gravenhage, 1985-1987) I-II, RGP 191, speciaal document no. 168, en RGP 199.

L: H.M. Hirschfeld, Actieve economische politiek in Nederland in de jaren 1929 -1934 (Amsterdam, 1946); idem. Herinneringen uit de jaren 1933-1939 (Amsterdam [etc.], 1959); Friedrich Rosen, Aus einem diplomatischen Wanderleben. Aus dem Nachlass hrsg. und eingel, von H. Müller-Werth (Wiesbaden, 1959) III/ IV, 68; Carl J. Burckhardt, Meine Danziger Mission, 1937-1939 (München, 1960) 176-177; L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog ('s-Gravenhage, 1969) I, 167-168; Herinneringen en dagboek van Ernst Heldring (1871 -1954). Uitg. door Joh. de Vries (Utrecht, 1970. 3 dl.); A.E. Kersten, Buitenlandse Zaken in ballingschap 1940-1945 (Alphen aan den Rijn, 1981) 27-28; G. Puchinger, 'Dr. J.A. Nederbragt te Dantzig', in Ontmoetingen met anti-revolutionairen (Zutphen, 1981) 275-282.

W.J.M. Klaassen


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013