© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: Harry G.M. Prick, 'Sandberg, jkvr. Jacoba Philippina (1876-1976)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn3/sandberg [12-11-2013]
SANDBERG, Jkvr. jacoba Philippina (1876-1976)
Sandberg, jkvr. Jacoba Philippina (bekend onder de naam Jacqueline Royaards-Sandberg), toneelspeelster (Pamekassan (Ned.-Indië) 27-10-1876 - Amsterdam 30-3-1976). Dochter van jhr. Johan Jacob Sandberg, majoor Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger, en Marianne Begemann. Gehuwd op 23-12-1903 met Willem Cornelis Roijaards (bekend onder de naam Royaards). Er waren 4 zoons.
Jacqueline Sandberg kwam in 1882 met haar ouders, drie broers en enige zuster naar Nederland, waar het gezin zich te Haarlem vestigde. Na lager onderwijs op een particuliere school, ging zij in januari 1892 naar een kostschool te Driebergen, die zij al in maart 1893 verliet om privaatlessen viool, Frans en Italiaans te volgen. Bepalend voor haar toekomstig leven was de in 1895 gesloten vriendschap met Hermine Schuylenburg (1875-1971), die er evenals zij van droomde toneelspeelster te worden. Een brede geestelijke vorming en een algemeen culturele belangstelling had Jacqueline vooral te danken aan haar kennismaking in 1895, eerst met Emile Erens (1865-1951) en twee jaar later met zijn broer, de katholieke Tachtiger Frans Erens (1857-1935). Haar verliefdheid, eerst op Emile, later op Frans, werd niet beantwoord, maar met beide broers zou zij tot aan hun levenseinde vriendschappelijke contacten, en met Frans bovendien - tussen november 1896 en december 1935 - een drukke, intieme en vaak ook diepgaande briefwisseling, onderhouden. Haar epistolaire begaafdheid deed er haar niet voor terugschrikken eind 1895 ook een briefwisseling te beginnen met Lodewijk van Deyssel. In de beginjaren van deze eeuw zou deze, van de zijde van Jacqueline zeer intensieve, correspondentie een einde krijgen, om bijna een halve eeuw later (in september 1944) te worden hervat en dan voort te duren tot Van Deyssels overlijden in 1952.
Een rijke selectie uit de brieven van en aan Van Deyssel, Emile en Frans Erens (alsook Isaäc Israels) werd als Jacqueline Royaards-Sandberg, Ik heb je zoveel te vertellen... (Baarn, 1981) met voorw. en voorz. van aant. bezorgd door Harry G.M. Prick. In de Volkskrant van 5 oktober 1981 heeft Kees Fens erop gewezen dat deze brieven prachtig documentatiemateriaal aandragen 'voor een beeld van de receptie van de toenmalige literatuur (en beeldende kunst en muziek)'. Wat ze 'onovertrefbaar weergeven is het geestelijk klimaat in de tweede helft van de negentiger jaren, en dat binnen de gesloten kring der kunstminnenden'. Tevens verschaffen de vaak zeer uitvoerige brieven een schat aan gegevens over Jacquelines leven tot aan haar te Parijs gesloten huwelijk met Willem Royaards in 1903. Gedetailleerd wordt de lezer ingelicht over de wijze waarop werd gedoceerd op de School van de Vocale en Dramatische Kunst van Cateau Esser te Amsterdam, over wat de lessen van André Jolles voor haar betekenden en hoe het toch met hem tot een breuk kon raken. Isaäc Israels en Willem Royaards komen haar leven binnen: de laatste ziet haar op 5 november 1897 in de rol die zij eerder (27 februari 1897, de datum van haar debuut bij Cateau Esser) speelde in Ibsens Kleine Eyolf.
Haar eerste rol als beroepsactrice zal Jacqueline vervullen op 15 november 1901, als 'Emilia' in Een Winteravondsprookje van Shakespeare, bij de Koninklijke Vereeniging Het Nederlandsch Tooneel, waaraan Royaards toen verbonden was. In 1904 zou hij dit gezelschap verlaten om tot de zomer van 1907 veelal in Duitsland te spelen. Eerst tijdens Royaards' samenwerking met Eduard Verkade in de zogeheten Zomerspelen te Laren, krijgt Jacqueline de kans in Lanseloet van Denemarken de rol van 'Sanderijn' en in Elckerlyc die van 'De Duecht' te vervullen. Die van 'De Gierichheyt' zou haar in 1908 toevallen, toen in Rotterdam amateurs onder de regie van Royaards Hoofts Warenar speelden. In dat jaar ook kwam Top Naeff in het leven van het echtpaar Royaards-Sandberg. Wat de man betreft zou dit leiden tot een indrukwekkende monografie, door Top Naeff gewijd aan Willem Royaards. De tooneelkunstenaar in zijn tijd ('s-Gravenhage, 1947), waarin Jacqueline alleen dan wordt genoemd wanneer de schrijfster echt niet aan haar voorbij kon. Wat Jacqueline betreft bleek tot nu toe onaangevochten wat zij in haar postuum verschenen Herinneringen (1979) meedeelde over Top Naeff, consequent door haar aangeduid als 'Mevrouw von Stein'. Als rivale in de liefde voor Royaards stelde zij ten aanzien van Top Naeffvast: 'Zij haatte mij [...]. En probeerde altijd mij te kleineren' (p. 116).
Van 1908 tot 1924 speelde Jacqueline uiteraard steeds onder de regie van Royaards. In de openingsvoorstellingen van zijn gezelschap Het Tooneel vervulde zij op excellente wijze de rol van 'Eva' in Adam in ballingschap van Joost van den Vondel. Op 10 september 1908 zou zij daarin voor de vijftigste maal optreden. Hoogtepunten bereikte zij als 'Rafaël' in Lucifer (1910), 'Badeloch' in Gijsbreght van Aemstel (o.a. 1911/1912) - beide van Vondel - ,' Greetje ', in Faust (1917/1918) van Goethe, 'Olivia' in Driekoningenavond (1916/ 1917) van Shakespeare.
Na het overlijden van Royaards, op 24 januari 1929, wist zij zich zeer wel te handhaven, zowel bij het, samen met anderen, door haar opgerichte Nieuwe Schouwtooneel, als achtereenvolgens bij Het Masker, Amsterdams Toneelgezelschap (ATG), Ned. Comédie, Theater, Ensemble en, laatstelijk, Amsterdams Toneel. Op hoge leeftijd stond zij nog op de planken. Zo speelde zij op haar tachtigste de rol van 'Esther Crampton' in Home, sweet home (1956/1957) van P. Osborne en tien jaar later, dus als negentigjarige, die van grootmoeder in F. Garcia Lorca's Het huis van Bernarda Alba. Zelfs toen een ongelukkige val op de stoep van haar Amsterdamse woning haar in 1969 veroordeelde tot een nagenoeg thuiszittend leven, verhinderde dit haar niet haar Herinneringen in de jaren 1971 tot 1973 te schrijven en nog in 1972 op te treden in De liefdes van Cass Mcquire van Brian Friel. Haar levensmoed bleef ongebroken, ook toen haar in haar tien laatste levensjaren drie van haar zonen door de dood ontvielen.
Toen Anton Koolhaas haar herdacht in Vrij Nederland van 10 april 1976 onder de titel 'Jacqueline Royaards zocht het drama en het heeft haar gevonden' bracht hij terecht in herinnering hoezeer zij in de eerste helft van haar loopbaan opviel door het beslist overdreven melodieuze gebruik van haar stem, waaraan velen zich stoorden en waarmee ook wel de draak gestoken werd. Koolhaas kon echter ook vaststellen dat mevrouw Royaards naarmate ze ouder werd sterker allure kreeg als actrice. 'Niet alleen doordat haar spel aan eenvoud won, maar vooral doordat haar hele stijl van spelen zich in zodanige mate verinnerlijkte, dat haar 'aanwezigheid' reeds een uitstraling had die nog maar heel weinig aanvulling behoefde van 'spel' en typering'. Hij lichtte dit toe uit zijn herinnering aan een van haar laatste creaties (bij Ensemble, seizoen 1965/1966): die van de oude dienstbode 'Anfisa' in Tsjechows Drie zusters: 'Een leven in dienst van het toneel, in haar privé omstandigheden geteisterd door drama, kreeg in die kleine rol iets zeer verhevens. Het alles van het leven weten, de berusting en het van die berusting uit dierbaren dienend, kreeg in een oogwenk gestalte en werd bovendien op slag onvergetelijk'.
P: Volledige lijst van haar rollen in onder L genoemde Herinneringen, 252-255.
L: In de vier delen van de onvoltooid gebleven bundeling van de Dramatische kroniek (Amsterdam, 1918-1923) door Top Naeff wordt het optreden van Jacqueline Royaards-Sandberg herhaaldelijk genoemd en besproken; A.M. Buis, 'Het zilveren tooneel-jubileum van mevr. Jacqueline Royaards-Sandberg', in Het Tooneel 18 (1933) 120-122; R. van Ruyver, 'Van uit de stalles', in Morks magazijn 35 (1933) I, 35-36; inl. door H. H. J. de Leeuwe tot Herinneringen (Baarn, 1979) 7-12.
I: Jacqueline Royaards-Sandberg, Ik heb je zoveel te vertellen. Brieven van en aan Lodewijk van Deyssel, Emile en Frans Erens en Isaac Israels. Bez. door Harry Prick (Baarn 1981) omslagfoto.
Harry G.M. Prick
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)Laatst gewijzigd op 12-11-2013