Slogteren, Egbertus van (1888-1968)

 
English | Nederlands

SLOGTEREN, Egbertus van (1888-1968)

Slogteren, Egbertus van, directeur van het Laboratorium voor Bloembollenonderzoek (Groningen 9-4-1888 - Haarlem 17-10-1968). Zoon van Lukas Johannes van Slogteren, hoofdonderwijzer, en Fenna Smit. Gehuwd op 11-10-1915 met Jacoba Hermina van Lessen. Uit dit huwelijk werden 1 zoon en 2 dochters geboren. afbeelding van Slogteren, Egbertus van

Egbert van Slogteren groeide op in een harmonieus gezin. Na de lagere school volgde hij het stedelijk gymnasium in Groningen. In dezelfde stad ging hij in 1907 plant- en dierkunde studeren aan de Rijksuniversiteit bij prof. J.W. Moll, bij wie Van Slogteren in de jaren 1911-1915 tevens als assistent werkzaam was. In 1917 behaalde hij de doctorsgraad cum laude. Zijn proefschrift over de fysiologie der huidmondjes had als titel De gasbeweging door het blad in verband met stomata en intercellulaire ruimten.

Na 1910 werd de narcissencultuur in steeds ernstiger mate bedreigd door de zg. narcissenziekte. Uit onderzoekingen van prof. J. Ritzema Bos was al komen vast te staan dat de ziekte werd veroorzaakt door stengelaaltjes. De bloembollenkwekers kwamen alras tot het inzicht dat er niet lang gewacht kon worden met de bestrijding van deze nematoden (aaltjes). In 1914 deed E.H. Krelage, als voorzitter van de Algemeene Vereeniging voor Bloembollencultuur, een beroep op de directeur-generaal van de Landbouw om in de bollenstreek een wetenschappelijk onderzoeker te stationeren, die de gevreesde parasiet zou moeten bestuderen. Het oog viel op Egbert van Slogteren, die echter aanvankelijk niet beschikbaar leek, onder andere omdat hij in verband met de mobilisatie - de Eerste Wereldoorlog was inmiddels uitgebroken - aan Groningen was gebonden als reserveofficier bij de infanterie. Na hardnekkig aandringen kreeg hij ten slotte toch verlof om naar Lisse te vertrekken.

Op 11 april 1917 begon hij, als 'wetenschappelijk ambtenaar' en onder supervisie van het Instituut voor Phytopathologie in Wageningen, zijn onderzoek in een kamertje in de Rijkstuinbouwwinterschool. Binnen enkele jaren vond hij dat men de aaltjes kon doden door de narcissebollen gedurende ca. vier uren onder te dompelen in water van 43° C, zonder dat de bollen hiervan schade ondervonden. Op dezelfde wijze kon hij ook de stengelaaltjes onschadelijk maken, die het 'oud- of ringziek' in hyacinten veroorzaken. De warmwaterbehandeling bleek bovendien toepasbaar bij andere bolgewassen, en dat niet alleen om aaltjes, maar ook insecten, mijten en schimmels te doden. Daarnaast slaagde hij er met een hete-luchtbehandeling in de bacteriën te vernietigen die verantwoordelijk zijn voor het 'geel- of nieuwziek' in hyacintebollen. Inmiddels vond men dat 'de plantendokter' zijn arbeid zou moeten voortzetten, want tal van planteziektenkundige problemen vroegen nog om een oplossing. In 1920 begon men met de bouw van het Laboratorium voor Bloembollenonderzoek, dat in 1922 voltooid werd. Van Slogteren werd toen directeur. In 1924 werd hem een hoogleraarschap in Groningen aangeboden, maar een actie in de bollenstreek om hem te behouden leidde in 1925 tot zijn benoeming tot buitengewoon hoogleraar aan de Landbouwhoogeschool in Wageningen. In 1953 werd het in een gewoon hoogleraarschap omgezet. Door het geringe aantal college-uren kon hij leiding blijven geven aan het Laboratorium in Lisse. Vanaf 1925 werd het onderzoek grotendeels gefinancierd uit een fonds dat gesticht werd door het Centraal Bloembollen Comité, waarvoor de kwekers jaarlijks twee centen per roe (= 14,19 m 2) cultuurgrond gingen afdragen.

Naast zijn wetenschappelijk onderzoek stond Van Slogteren steeds met raad en daad klaar om een praktische bestrijding van de planteziekten mogelijk te maken. Graag leende hij zijn oor aan de 'praktijk'. Duizenden kilometers legde hij jaarlijks - aanvankelijk op de fiets - af om contacten te leggen met kwekers. Niet alleen leerde hij hun problemen en ervaringen kennen, maar ook kweekte hij hiermee begrip voor zijn werk, iets waaraan het vooral in de eerste jaren nogal eens ontbrak. Zo ontmoette hij ook de vermaarde kweker Nicolaas Dames, die ontdekt had dat bloembollen door een bijzondere behandeling eerder kunnen bloeien. Na diens overlijden, in 1920, zette Van Slogteren het onderzoek naar het prepareren van hyacinte-, tulpe- en narcissebollen voort met behulp van klimaatcellen voor hoge en lage temperaturen. Dank zij langdurige proefnemingen ontdekte hij tevens de juiste behandelingswijze om een optimale bloei van Nederlandse bloembollen op het Zuidelijk Halfrond mogelijk te maken. Als eerste in ons land introduceerde het Laboratorium de methode om besmette grond te desinfecteren met stoom.

Als afgevaardigde van de Nederlandse kwekers reisde Van Slogteren vijf keer naar de Verenigde Staten om te protesteren tegen importbelemmeringen, ter wering van planteziekten en schadelijke dieren, de zg. quarantainemaatregel. Naar algemeen gevoelen was deze meer uit protectionistische dan uit fytosanitaire overwegingen afgekondigd. Ofschoon hij aanvoerde dat in Nederland veel zorg werd besteed aan de gezondheid en de kwaliteit van de bloembollen, sloot Amerika van 1926 tot 1936 toch zijn grenzen voor narcissebollen. Ook wanneer andere landen hun grenzen sloten of dreigden te sluiten verdedigde Van Slogteren met wisselend succes de Nederlandse belangen. Tijdens internationale planteziektenkundige congressen heeft hij steeds fel geageerd tegen de quarantainemaatregelen.

Een grote tegenslag moest Van Slogteren incasseren toen een brand op 17 februari 1928 een gedeelte van het Laboratorium, de inventaris en het wetenschappelijk materiaal in de as legde. Twee jaar later kon evenwel een groter en beter toegerust laboratorium in gebruik genomen worden. Hierin begon hij zijn strijd tegen de virusziekten die groeistoornissen in de bloembollengewassen veroorzaken, waardoor de opbrengsten verminderen. Omdat er praktisch geen genezing mogelijk was, moesten volgens hem de viruszieke planten verwijderd en vernietigd worden - een opvatting die aanvankelijk bij de kwekers niet in goede aarde viel, vooral omdat virusziekten voor hen nauwelijks aantoonbaar waren. Aangezien de symptoomloze dragers voor de besmetting van hun omgeving zeer gevaarlijk zijn, is een snelle diagnose dringend gewenst. Het Laboratorium voor Bloembollenonderzoek ontwikkelde daarom de methode van de serologische diagnostiek, die haar oorsprong vindt bij de medische wetenschap. Door inspuiting van het virus in het lichaam van een konijn of paard ontstaat in het bloed een antiserum, waarmee men de diagnose kan stellen of de plant besmet is en, zo ja, door welk virus. Door strenge selectie van het plantgoed kan men de gewassen dan vrijwel zuiveren van virusziekten.

Na de positieve resultaten met bloembollen slaagde men er in een antiserum te bereiden voor de diagnostiek van de vergelingsziekte in suikerbieten. Daarna, in 1944, vroeg men Van Slogterens hulp bij de diagnose van virusziekten in aardappelen. Niet alleen lukte het hierdoor gezond aardappelpootgoed te verkrijgen, maar ook nieuwe virussen, waaronder het 'S (=Van Slogteren)-virus', zijn door de serologisch-diagnostische methode ontdekt. Deze methode, die ook bij enige andere gewassen, als dahlia's, tomaten en uien, toepasbaar bleek, raakte spoedig wijd en zijd bekend. Het duurde dan ook niet lang of de in Lisse bereide antisera vonden in ruime mate hun weg over de gehele wereld. Geen wonder dat Van Slogteren groot aanzien verwierf en hoge onderscheidingen en erelidmaatschappen aangeboden kreeg. In 1948 werd hij op voordracht van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO) naar Goudkust (thans Ghana) gezonden om een virusziekte in cacaoplanten ('swollen shoot disease'), die grote schade aan de oogst toebracht, te bestuderen en te bestrijden. Deze opdracht heeft hij met succes vervuld.

In 1953 werd hij benoemd tot lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. In de loop der jaren heeft hij in tal van binnen- en buitenlandse vakbladen de resultaten van zijn onderzoekactiviteiten gepubliceerd. Deze artikelen werden daarna door het Laboratorium voor Bloembollenonderzoek als overdruk heruitgegeven. Eind 1958 nam hij afscheid als hoogleraar en als directeur van het Laboratorium, dat in de loop der jaren steeds verder was uitgebreid en van de modernste apparatuur voorzien. Bij het vertrek van de 'plantendokter' bestond de personeelsbezetting uit bijna zestig personen, onder wie acht academici. Een van hen was zijn zoon, ir. D.H.M. van Slogteren. Van Slogteren was, wat uiterlijk en karakter betreft, een opvallende persoon, die aan zichzelf en zijn medewerkers hoge eisen stelde. Vele jaren was hij kerkeraadslid van de Doopsgezinde Gemeente in Haarlem en tot zijn overlijden in 1968 medebeheerder van het Fonds tot den Predikdienst.

A: Publikaties van Van Slogteren in de bibliotheken van het Laboratorium voor Bloembollenonderzoek te Lisse en van de Koninklijke Algemeene Vereeniging voor Bloembollencultuur te Hillegom.

P: Vrije en toegepaste wetenschap aan de Landbouwhoogeschool (Wageningen, 1926). Inaugurale rede 15-3-1926; 'Gebroken tulpen', in De Groene Amsterdammer, 10-5-1947; Plantendokter (Haarlem, 1956). Haarlemse voordrachten: XV; Ruim 40 jaar bloembollenonderwek, 1917-1958 (Lisse, 1958). Afscheidscollege 21-11-1958 te Wageningen, gevolgd door een overzicht van 136 publikaties van het Laboratorium voor Bloembollenonderzoek.

L: E.H. Krelage, Drie Eeuwen Bloembollenexport ('s-Gravenhage, 1946), waarin opgenomen een bibliografie van boeken en periodieken betrekking hebbend op fytopathologie, fysiologie en cytologie der bolgewassen; herdenkingsartikelen in Weekblad voor Bloembollencultuur, 5-4-1957, 12-4-1957 en 19-4-1957 en Vakblad voor de Bloemisterij , 8-8-1958; 'Van Slogterennummer', Tijdschrift over Planteziekten 64 (1958) 339-391 ; P.K. Schenk, in Weekblad voor Bloembollencultuur, 25-10-1968 en Tijdschrift over Planteziekten 74 (1968) 180-181; D.H.M. van Slogteren, in Haerlem. Jaarboek 1968, 43-47; A.J.P. van Oort, in Jaarboek [der] Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen 1968 -1969. 235-237.

I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 1361.

A.W.J. de Jonge


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013