Sneevliet, Hendricus Josephus Franciscus Marie (1883-1942)

 
English | Nederlands

SNEEVLIET, Hendricus Josephus Franciscus Marie (1883-1942)

Sneevliet, Hendricus Josephus Franciscus Marie (Henk), politicus (Rotterdam 13-5-1883 - Leusden 13-4-1942). Zoon van Anthonie Sneevliet, sigarenmaker, en Henrica Johanna Woutera van Mackelenbergh. Gehuwd op 11-1-1906 met Maartje Geertruida Margaretha Elizabeth Visser. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren. Na echtscheiding (24-1-1908) gehuwd op 22-7-1909 met Engelbertha Johanna Brouwer. Uit dit huwelijk werden 2 zoons geboren. Na echtscheiding (10-11-1924) gehuwd op 21-10-1926 met Sima Ljwowna Zholkowsky. Zij hadden 1 dochter. Na echtscheiding (26-6-1928) gehuwd op 26-8-1931 met Wilhelmina Hendrika Draaijer. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren. afbeelding van Sneevliet, Hendricus Josephus Franciscus Marie

Henk Sneevliet werd geboren in een katholiek gezin. Na het overlijden van zijn moeder - toen Henk drie jaar oud was - werd hij opgevoed door zijn grootmoeder van vaderskant in 's-Hertogenbosch. Hier bezocht hij de lagere school en doorliep hij met glans de 5-jarige HBS. Daar er geen geld was voor verdere studie, nam Sneevliet na zijn eindexamen-HBS in 1900 een betrekking aan bij de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen, met als standplaats Zutphen. Daar kwam hij in aanraking met de socialistische beweging en verloor hij zijn katholieke geloof. In 1902 werd hij lid van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) en van de Nederlandsche Vereeniging van Spoor- en Tramwegpersoneel, doorgaans aangeduid als NV. In 1904 kreeg hij een aanstelling als stationsambtenaar te Zwolle.

In de NV speelde Sneevliet vanaf zijn toetreden een actieve rol. In juli 1906 werd hij lid van het hoofdbestuur, in november 1909 ondervoorzitter. Per 1 januari 1910 verliet hij de dienst bij de spoorwegen en werd hij vrijgestelde van de NV. Als gevolg daarvan verhuisde hij begin 1910 naar Utrecht. Vanaf augustus 1909 was hij reeds hoofdredacteur van het "Orgaan" van de NV. In januari 1911 volgde hij Jan Oudegeest op als voorzitter van de NV.

In de SDAP had Sneevliet inmiddels een voornamelijk plaatselijke rol gespeeld. In juli 1907 was hij namens deze partij gekozen tot lid van de Zwolse gemeenteraad, en twee maanden later werd hij voorzitter van de plaatselijke partijafdeling; beide functies behield hij tot zijn verhuizing naar Utrecht. In Zwolle maakte hij ook kennis met Henriette Roland Holst-van der Schalk, die lange tijd een politieke en geestelijke leidsvrouwe voor hem zou zijn. Op haar verzoek ging hij bijdragen leveren aan het maandblad De Nieuwe Tijd, de spreekbuis van de rechtzinnige marxisten binnen de SDAP.

De internationale zeeliedenstaking van 1911 leidde tot een breuk in Sneevliets loopbaan. Hij was het oneens met het standpunt van de SDAP, die geen steun wilde verlenen aan de Amsterdamse stakers omdat hun staking tegen de zin van het Nederlandsch Verbond van Vakvereenigingen (NVV) was. Hij gaf daaraan uiting in een reeks artikelen in De Nieuwe Tijd, later uitgegeven als brochure Internationale klassenstrijd. De stakingen in het transportbedrijf (Utrecht , [1911]). Toen het SDAP-congres van april 1912 zijn standpunt niet overnam trad Sneevliet uit de SDAP, en kort daarop sloot hij zich aan bij de marxistische Sociaal-Democratische Partij (SDP). In de sectarische sfeer van die kleine partij voelde hij zich echter niet thuis, en in december 1912 bedankte hij weer voor het lidmaatschap. Zijn toetreden tot de geleidelijk in anti-NVV-richting evoluerende SDP maakte ook Sneevliets positie in de vakbond omstreden. Op het bondscongres van juli 1912 trok hij zich terug als voorzitter van de NV; hij bleef nog als vrijgestelde in dienst van deze bond, maar zijn positie als kantoorbediende op het hoofdkantoor werd weldra onhoudbaar; toen hij met anderen in december 1912 een oppositieblad. De Seingever, ging uitgeven, werd hij uit de NV geroyeerd.

Wanhopend aan de mogelijkheid in Nederland een passend bestaan te vinden, besloot Sneevliet naar Ned.-Indië te gaan. In maart 1913 trad hij - op aanbeveling van de schrijfster Augusta de Wit - in dienst bij de redactie van het Soerabaiasch-Handelsblad. Bij dat blad - spreekbuis van de suikerindustrie - voelde hij zich niet thuis, en op 1 juli 1913 reeds vertrok hij om de functie van secretaris van de Handelsvereeniging Semarang op zich te nemen.

In Semarang stortte Sneevliet zich snel weer in het vakbonds- en politieke werk. Hij werd er adviseur van het hoofdbestuur der Vereeniging van Spoor- en Tramwegpersoneel (VSTP), trad op als propagandist van deze vereniging en was van mei 1914 tot april 1915 en van april 1916 tot september 1916 hoofdredacteur van haar veertiendaagse orgaan, De Volharding. Verder behoorde hij op 9 mei 1914 tot de oprichters van de Indische Sociaal-Democratische Vereeniging (ISDV); hij werd hoofdbestuurslid van die vereniging en voorzitter van haar afdeling Semarang. Een grote rol speelde Sneevliet in de door de ISDV georganiseerde actie tegen plannen voor krachtige versterking van de defensie van Ned.-Indië, waarbij door sommige woordvoerders werd gepleit voor een Indische militie (volgens de ISDV zou tot het vormen van zo'n militie alleen besloten mogen worden door een gekozen vertegenwoordiging van het hele volk van Indië). Daardoor kwam hij in moeilijkheden met zijn werkgever. Toen hij op 25 maart 1917 in het blad De Indiër een enthousiast artikel over de Russische revolutie publiceerde ('Zegepraal'), eiste de Handelsvereeniging Semarang een toezegging dat hij zich verder van politieke activiteit zou onthouden; hij weigerde dat en werd daarop per brief van 20 april 1917 ontslagen. Twee maanden later kreeg hij een aanstelling als bezoldigd propagandist van de VSTP.

De anderhalf jaar die Sneevliet daarna nog in Indië doorbracht stond in het teken van toenemende radicalisatie. In 1916 was hij in Nederland weer als lid van de SDP ingeschreven, en mét die partij begroette hij het aan de macht komen van de bolsjewiki in Rusland. In woord en geschrift wekte hij de Indische bevolking op het Russische voorbeeld te volgen. Van 20 tot 23 november 1917 stond hij voor de Raad van Justitie te Semarang terecht wegens zijn artikel 'Zegepraal'; de officier van justitie eiste 9 maanden gevangenisstraf; in een negen uur durende verdedigingsrede deed Sneevliet een felle aanval op het koloniale systeem; de uitspraak luidde ontslag van rechtsvervolging. Het door de officier van Justitie ingestelde hoger beroep werd door het Hooggerechtshof te Batavia op 3 april 1918 niet-ontvankelijk verklaard.

De koloniale autoriteiten zagen de radicalisatie en groei van de ISDV uiteraard met lede ogen aan, en in het bijzonder werden zij verontrust door de agitatie dier vereniging onder militairen. Op 20 november 1918 werd Sneevliet bij de resident ontboden in verband met het voornemen hem te 'externeren' wegens zijn opruiende propaganda onder soldaten en matrozen; hij diende tegen dit uitzettingsplan een verweerschrift in, dat later als brochure werd uitgegeven onder de titel Mijn uitzetting (Semarang, [1918]). Het baatte niet: op 5 december viel het definitieve externeringsbesluit, en op 16 december 1918 werd Sneevliet door de politie opgehaald, die hem op de boot zette waarmee hij 30 januari 1919 in Rotterdam aankwam.

In de Communistische Partij Holland (CPH), die Sneevliet na zijn terugkeer in Nederland als een welkome aanwinst begroette, kon hij zijn draai niet vinden; wel werd hij als voorlopig propagandist van de partij aangesteld en op het congres van juni 1919 in de partijleiding opgenomen, maar een voorstel hem ook in de redactie van De Tribune op te nemen werd door D. Wijnkoop getorpedeerd: het almachtige driemanschap dat de CPH leidde (Wijnkoop, J. van Ravesteyn en J. Ceton) voelde zich door Sneevliet bedreigd en wilde hem klein houden. In augustus 1919 aanvaardde Sneevliet een aanstelling als bezoldigd bestuurder van het Nationaal Arbeidssecretariaat (NAS) - in zijn Indische tijd had hij geheel gebroken met de moderne vakbeweging en was hij voorstander geworden van de in ons land door het NAS gerepresenteerde 'revolutionaire vakbeweging' - maar ook daar kwam hij in conflict met de leiding (i.e. de door hem te opportunistisch geachte voorzitter J. Lansink) en half december 1919 legde hij zijn functie weer neer.

Het was voor Sneevliet dan ook een uitkomst dat hij weldra het terrein van zijn activiteit buiten Nederland kon verleggen. In juli-augustus 1920 nam hij, als vertegenwoordiger van de Partai Komunis Indonesia (PKI), aan het tweede congres van de Komintern te Moskou deel; dit koos hem als lid van het Executief Comité (EKKI), dat hem aanwees tot vertegenwoordiger van de Komintern in het Verre Oosten. Begin juni 1921 arriveerde Sneevliet - die als Komintern-vertegenwoordiger opereerde onder het pseudoniem Maring - in Sjanghai, dat een tijdlang zijn voornaamste verblijfplaats in China was; zijn verblijf in China heeft, met onderbrekingen, geduurd tot augustus 1923.

Sneevliet, die waarschijnlijk het oprichtingscongres van de Communistische Partij van China (juli 1921) bijwoonde, heeft op twee punten vooral een niet onbelangrijke rol gespeeld in de verwarde Chinese politiek van die tijd: hij ijverde voor hechte betrekkingen tussen Sovjet-Rusland en de dissidente Kwomintang-regering te Kanton (daartoe voerde hij in december 1921 en nog enige malen daarna besprekingen met Soen Jat-sen, de president van die regering) en hij ijverde ervoor dat de Chinese communisten, met behoud van hun eigen partij, individueel binnen de Kwomintang zouden werken; op het laatste punt had hij volledig succes: in augustus 1922 aanvaardde de leiding van de CP van China de door Sneevliet bepleite tactiek, en in januari 1923 gaf ook het Presidium van de Komintern er zijn zegen aan.

Na zijn vertrek uit China was Sneevliet een maand in Nederland, maar eind december 1923 zat hij weer in Moskou, waar hij te werk gesteld werd op de Duitse afdeling van de Komintern. Waarom hij, tegen zijn verwachting, geen nieuwe opdracht in China kreeg, is niet geheel duidelijk, want zolang hij in Moskou verbleef onthield hij zich van partijkeuze voor Trockij (Trotski) c.s. in hun oppositie tegen de leiding van de Communistische Partij van de Sovjetunie (CPSU). Principieel verzet tegen de door Stalin gedicteerde Komintern-politiek is Sneevliet pas na zijn terugkeer naar Nederland gaan bieden. In ieder geval: toen hij geen interessante Komintern-opdracht meer kreeg, aanvaardde Sneevliet een kandidatuur als voorzitter van het NAS en keerde hij daartoe in maart 1924 terug naar Nederland.

Op 5 mei 1924 vond de verkiezing van Sneevliet tot voorzitter-propagandist van het - toen hooguit 14.000 leden tellende - NAS plaats. Zijn houding binnen de CPH is in de jaren vanaf 1924 vooral bepaald door de vakbewegingskwestie: Sneevliet wees het werken van communisten in het 'reformistische' NVV af en wenste een 'revolutionaire' vakbeweging. In 1925 was hij zo oppositioneel dat hij bij de Tweede-Kamerverkiezingen een plaats aanvaardde op de dissidente kandidatenlijst van het Revolutionair Arbeiders Comité, maar toen in mei van dat jaar het CPH-congres de oude leiding (Wijnkoop, Van Ravesteyn en Ceton) afzette, besloot hij toch in de partij te blijven. Nog in december 1925 besloot het zich aan te sluiten bij de Moskouse vakcentrale, de Rode Vakbonds Internationale (RVI). Toen echter in december 1926 het EKKI, zonder voorafgaand overleg met het NAS, opheffing van de kleinste ('niet levensvatbare') NAS-federaties eiste, trad Sneevliet uit protest uit het partijbestuur van de CPH - waarin hij in 1925 gekozen was - en op 26 mei 1927 verliet hij met 21 andere NAS-leden de partij. Hoewel onvrede met de toenemende onderwerping van de communistische partijen aan Moskou en verontwaardiging over de behandeling die Trockij onderging mede een rol gespeeld hebben bij Sneevliets breuk met de CPH, is de kwestie van de vakbewegingstactiek daarbij toch de hoofdzaak geweest. Later is Sneevliet vaak aangemerkt als de Nederlandse 'trotskist' bij uitstek; 'trotskist' was hij echter slechts in een zeer ruime betekenis van het woord, en op tal van punten is hij het met Trockij altijd oneens geweest.

Terwijl onder Sneevliets voorzitterschap het NAS in ledental groeide (in 1932 telde het ruim 22.000 leden), bleef hij ook een partijpolitieke rol spelen. Na een voorbereiding via plaatselijke comités werd op 2 februari 1929 de Revolutionair-Socialistische Partij (RSP) opgericht; Sneevliet werd haar voorzitter. In 1931 deed hij voor de RSP zijn intrede in de Provinciale Staten van Noord-Holland, op 26 april 1933 werd hij ook gekozen tot lid van de Tweede Kamer na een verkiezingscampagne, van zeer bijzondere aard: wegens het schrijven van een manifest waarin de muiterij op het oorlogsschip 'De Zeven Provinciën' werd toegejuicht, was hij op 21 februari 1933 gearresteerd en in april tot vijf maanden gevangenisstraf veroordeeld (op 21 juli kwam hij vrij). Als volksvertegenwoordiger heeft Sneevliet (die in 1939 ook nog lid van de Amsterdamse gemeenteraad werd) nooit een rol van betekenis gespeeld: agitatie was meer zijn sterke kant dan besturen, en het werken als eenling in een vijandige omgeving viel hem moeilijk. In maart 1935 fuseerde de RSP met de Onafhankelijk Socialistische Partij (OSP) - een linkse afsplitsing van de SDAP - tot de Revolutionair-Socialistische Arbeiderspartij (RSAP); Sneevliet werd daarvan secretaris, de OSP'er P.J. Schmidt voorzitter; de nieuwe partij werd echter weldra geteisterd door twisten over vakbewegingstactiek en internationale verbindingen, vele ex-OSP'ers verlieten haar spoedig weer. In november 1936 werd Schmidt geroyeerd; Sneevliet werd toen voorzitter. Zijn kamerzetel verloor hij weer door de verkiezingsuitslag van 1937.

Vanaf een ontmoeting met hem in Kopenhagen in november 1932, stond Sneevliet in regelmatig contact met Trockij, die vanaf 1933 probeerde een nieuwe revolutionaire Internationale tot stand te brengen. De verschillen van inzicht tussen de twee mannen bleken echter te groot, vooral op het gebied van de vakbeweging, waar Trockij een oriëntering op de massavakbeweging voorstond, en daarnaast op dat van de Spaanse politiek, waar hij steeds kritischer kwam te staan tegenover de Partida Obrera d'Unificatión Marxista (POUM), die Sneevliet wilde blijven ondersteunen. In 1938 kwam het tot een definitieve breuk, en aan de in dat jaar gestichte Vierde Internationale deed de RSAP niet mee.

Op 10 mei 1940 bevonden Sneevliet en zijn vrouw zich in Brussel. Ze keerden echter tijdens de oorlogsdagen terug naar Amsterdam en doken direct bij het begin van de bezetting onder bij een drukker in St. Paneras (niet ten onrechte, zo bleek: reeds op 19 mei 1940 deed de Duitse politie een inval in Sneevliets woning). De legale activiteit van de RSAP werd direct gestaakt, maar onder Sneevliets leiding werd uit de betrouwbaarste leden een illegale organisatie opgebouwd, het Marx-Lenin-Luxemburg-Front (MLL-Front). Aanknopend bij de traditie van 1914 verkondigde dit het standpunt dat de oorlog zou moeten leiden tot een revolutionaire opstanding van het proletariaat in de oorlogvoerende landen en dat de bevrijding van Nederland zou moeten samenvallen met de socialistische overwinning van de arbeidersklasse. Naast interne voorlichtingsorganen gaf het MLL-Front vanaf eind 1941 onder Sneevliets redactie het tweewekelijkse propagandablad Spartacus uit. In maart 1941 verscheen de door Sneevliet onder het pseudoniem Baanbreker geschreven illegale brochure Spartakus ontwaakt! Het derde front marcheert. De inval van Duitsland in de Sovjetunie bracht verdeeldheid in de leiding van het MLL-Front: moest men vasthouden aan het oude trotskistische standpunt dat in geval van oorlog de Sovjetunie door revolutionairen verdedigd moest worden? Sneevliet was met de meerderheid voor een ontkennend antwoord: na het niet-aanvalspact met Hitler van 1939 had de Sovjetunie zijns inziens het recht op steun definitief verspeeld. De interne discussie hierover was nog niet tot een oplossing gekomen toen een golf van arrestaties de leiding uiteensloeg; op 6 maart 1942 werd ook Sneevliet in Bergen op Zoom gearresteerd.

Op 7, 8 en 9 april 1942 stond hij met acht anderen terecht wegens illegale activiteiten voor het Deutsche Obergericht in Amsterdam; acht werden ter dood veroordeeld, van wie één in zijn cel zelfmoord pleegde. De overigen, onder wie Henk Sneevliet, werden op 12 april 1942 naar het doorgangskamp in Amersfoort gebracht en daar de volgende ochtend gefusilleerd.

Sneevliet was stellig een politicus met opmerkelijke kwaliteiten: hij was een goed organisator, een meeslepend spreker, een vlot schrijver en een man met onvermoeibare ijver en veel persoonlijke charme. Hoe komt het dat hij die kwaliteiten de meeste tijd slechts gebruikt heeft in kleine, weinig invloedrijke organisaties als RSP en NAS? Zijn bewonderaars verklaren het uit Sneevliets onwrikbare beginselvastheid als revolutionaire marxist (al erkennen sommigen van hen dat zijn marxistische denkbeelden vrij star waren en weinig diepgang vertoonden). Minder grote bewonderaars wijzen echter nog op een andere kant van zijn karakter: hij had een autoritaire inslag en voelde zich in later jaren eigenlijk alleen op zijn gemak in organisaties waar hij de leider kon zijn, omringd door bewonderaars. IJdelheid was hem niet vreemd.

Daar staat, als Sneevliets beste eigenschap, zijn persoonlijke moed tegenover. Wat ook de hoofdoorzaak van zijn breuk met de Komintern geweest moge zijn, toen hij eenmaal tegen het stalinisme gekozen had, heeft hij de grote persoonlijke risico's van die keuze dapper aanvaard. En dat geldt evenzeer voor zijn houding tegenover de Duitse bezetter.

A: Collectie-Sneevliet in het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam.

P: Behalve in de tekst genoemde publikaties: H. Sneevliet en N. Nathans, Waarom het te doen is! (Hilversum, 1912); A. Baars en H. Sneevliet, Het proces Sneevliet (Semarang, [1917]); E. Bouwman en H. Sneevliet, Tegen machtswaan en misleiding! (Rotterdam, [1920]); De daad nu. Oppositie en revolutionaire vakbeweging (Amsterdam, 1932); Het proces Sneevliet (Amsterdam, [1934]); Storm in de Jordaan. Spontaan verzet tegen steunverlaging (Zaandam, 1934); Een lichtstraal uit het Zuiden (Amsterdam, 1935). Voorts talrijke tijdschriftartikelen in o.a. De Arbeid, De Baanbreker, Klassenstrijd, De Nieuwe Fakkel, De Nieuwe Tijd, De Nieuwe Weg, Het Vrije Woord.

L: Voor vrijheid en socialisme. Gedenkboek van het Sneevliet Herdenkingscomité. Onder red. van M. Perthus (Rotterdam, 1953); J. de Kadt, Uit mijn communistentijd (Amsterdam, 1965); Chang Kuo-t'ao, The rise of the Chinese communist party. The autobiography of Chang Kuo-t'ao (Lawrence [etc., 1971- dl.] I; S. Santen, Sneevliet, rebel (Amsterdam, 1971); F. Tichelman, Henk Sneevliet. Een politieke biografie (Amsterdam, 1974); M. Perthus, Henk Sneevliet. Revolutionair-socialist in Europa en Azië (Nijmegen, [1976]); W. Bot, Tegen fascisme, kapitalisme en oorlog. Het Marx-Lenin-Luxemburgfront, juli 1940 - april 1942 (Amsterdam, 1983); Socialisme in Indonesië. Bronnenpublikatie. Bew. en ingel. door F. Tichelman (Dordrecht, 1985- dl.). Deel I. De Indische Sociaal-Democratische Vereeniging 1897-1917.

I: M. Perthus, Henk Sneevliet. Revolutionair-socialist in Europa en Azië (Nijmegen, [1976]) 313.

A.A. de Jonge


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)
Laatst gewijzigd op 11-02-2020