Verweij, Evert Johannes Willem (1905-1981)

 
English | Nederlands

VERWEIJ, Evert Johannes Willem (1905-1981)

Verweij, Evert Johannes Willem (bekend onder de naam Verwey), scheikundige (Amsterdam 30-4-1905 - Utrecht 13-2-1981). Zoon van Pieter Verweij, onderwijzer, en Marijke Grensbach. Gehuwd op 9-7-1930 met Hilda Jonker. Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 2 dochters geboren. afbeelding van Verweij, Evert Johannes Willem

Verwey volgde van 1917 tot 1922 de HBS te Amsterdam en liet zich daarna aan de MTS in deze stad inschrijven. Reeds in mei 1923 begon hij zijn studie scheikunde aan de Universiteit van Amsterdam. Ondanks onderbrekingen, veroorzaakt door een leraarschap aan de MTS en militaire dienst, behaalde hij toch in juli 1929 het doctoraal examen. Reeds in de laatste studiejaren bleek zijn gave voor onderzoek, wat tot uitdrukking kwam in een assistentschap voor fysische chemie bij E.H. Buchner in Amsterdam (van 1927 tot 1931), en verder uit de hem toevertrouwde verzorging van de practica in anorganische en fysische chemie bij F.M. Jaeger in Groningen (van 1931 tot 1934) alsmede uit een verblijf van enige maanden op het laboratorium van I.M. Kolthoffin Minneapolis. Gedurende zijn Groningse assistentschap verrichtte Verwey promotie-onderzoek, dat op 12 maart 1934 met een proefschrift cum laude bij H.R. Kruyt getiteld Dubbellaag en stabiliteit van lyophobe kolloieden (Groningen, 1934) kon worden afgesloten.

Verweys dissertatie handelde over de elektrolytische dubbellaag en de stabiliteit van het zilverjodide sol. Essentieel was hierbij het inzicht dat voor een juist begrip van de verschijnselen alleen de zg. potentiaal-bepalende ionen van belang zijn voor het tot stand komen van de wandpotentiaal en de daarmede samenhangende diffuse dubbellaag. In een lange reeks artikelen ontwikkelde hij daarna alleen of met zijn collegae - sinds 1934 was hij in dienst van het Natuurkundig Laboratorium van de NV Philips - baanbrekende inzichten die tot kwalitatieve en later kwantitatieve beschrijvingen voerden van de lyophobe colloïden. Bij deze onderzoekingen en hun verklaringen was van belang dat Verwey als eerste op dit gebied het begrip vrije energie toepaste, en wel op het systeem colloïdale deeltjes-elektrolyt; en dat hij bovendien, behalve de elektrische krachten, ook de Van der Waals-London-krachten tussen de deeltjes in de beschouwingen betrok. Het onderzoek van Verwey en zijn collegae J.H. de Boer en H.C. Hamaker had grote industriële betekenis voor het proces van de elektroforetische bedekking, dat o.a. bij de vervaardiging van oxydekathoden een grote rol speelt. Verwey werkte vooral aan dubbellagen en stabiliteit. In 1939 publiceerde hij over de toepassing hiervan samen met K.F. Niessen. In 1942 verscheen 'De theorie voor de wisselwerking van twee elektrochemische dubbellagen, in verband met de krachten tusschen de deeltjes in suspensies en lyophobe solen' ( Chemisch Weekblad 39 (1942) 563-566), terwijl een uitvoeriger versie daarvan werd gepubliceerd in Philips Research Reports 1 (1945-1946) 33-49 onder de titel 'Theory of the stability of lyophobic colloïds'. Behalve de stabiliteitstheorie had Verwey al een aantal incidentele bijdragen tot de colloïd- en oppervlaktechemie geschreven: reologie van geconcentreerde suspensies (1938, met De Boer), elektroforetische bedekking (1940, met Hamaker), elektro-osmose (1941), structuur van water (1941 en volgende jaren) en oppervlaktepotentiaalsprong van vaste alkalikalogeniden (1946). Met J.Th.G. Overbeek zou hij ten slotte in 1948 een samenvattende monografie publiceren, getiteld Theory of the stability of lyophobic colloids (Amsterdam, 1948), die grote invloed had op de ontwikkeling van colloïdchemie en het onderzoek van de dubbellaag.

Ook op ander gebied van onderzoek in het Philips Laboratorium was Verwey van het begin af aan vruchtbaar werkzaam. Reeds binnen een jaar na zijn intrede in het Natuurkundig Laboratorium publiceerde Verwey niet minder dan zes artikelen over de kristalstructuur van g-Al 2 O 3 en g 1 -Al 2 O 3 en over de vorming van oxyde-lagen op Al. Zijn studies gingen vooral over de schei- en natuurkunde van het kristalrooster met een verstoorde periodiciteit, d.w.z. over problemen betreffende de verdeling van de verschillende kationen over de diverse mogelijke plaatsen in het kristalrooster. Deze onderzoekingen leidden tot een aantal belangrijke vondsten. De studie van de oxyden van ijzer en andere elementen van de overgangsmetalen is wegens hun bijzondere fysische eigenschappen van groot belang voor de elektronische industrie. Uitvoerig werd een grote reeks van spinellen onderzocht (vanaf 1935) om uit te maken welke wetmatigheid er bestaat voor de verdeling van de kationen. De bestudering van het stabiliteitscriterium voor deze verdeling en de daarmee samenhangende vraagstukken van de magnetische en elektrische eigenschappen van gemengde oxydische spinellen heeft Verwey vele jaren beziggehouden. Bijzonder belangrijk onderzoek werd verricht aan magnetiet (Fe 3 O 4 ), een ferriet met zg. inverse spinelstructuur (1939 en volgende jaren). De hierbij waargenomen overgang van de stochastische in een geordende verdeling beneden 118°K draagt de naam 'Verwey-ordening'.

Een ander onderzoek met De Boer in 1936 over de invloed van de ordening in Fe 3 O 4 op de soortelijke weerstand leidde al tot een zorgvuldige studie (1937) naar het verband tussen geleiding en stoechiometrie voor halfgeleiders als nikkeloxyde en koperoxyde, waarbij begrippen als energieniveau en bandenplaatjes op, voor die tijd, nieuwe wijze werden toegepast. Nauw aansluitend bij het onderzoek van de oxydische geleiders was de door Verwey, P.W. Haayman, F.C. Romeijn en G.W. van Oosterhoek ontwikkelde methode van de geleide valentie uit 1947 en volgende jaren. Hierbij worden in het grondrooster geringe hoeveelheden vreemde ionen, met een vaste valentie afwijkend van die van het grondrooster, ingebouwd. De nu verkregen verhoging van het elektronisch geleidingsvermogen is van grote praktische betekenis.

Al blijkt uit dit alles dat Verwey ook tijdens de Duitse bezetting zijn wetenschappelijk werk kon blijven doen, ook hem bleven bezettingsproblemen, juist door zijn baan bij Philips, niet geheel bespaard. Vóór de oorlog was hij altijd al, net als zijn ouders, een overtuigd lid van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij geweest; in de bezettingstijd werd hij uiteraard een fel tegenstander van het nationaal-socialisme, en na de bevrijding zou hij lid worden van de Partij van de Arbeid en met zijn echtgenote daarin een vooraanstaande rol spelen. Toen in 1942 in de nabijheid van Eindhoven het concentratiekamp in Vught werd ingericht gelukte het de directie van Philips gevangenen binnen het kamp ten behoeve van het bedrijf werk te verschaffen en op deze wij ze de behandeling van deze tewerkgestelden enigszins dragelijk te maken. Ook poogde zij door voor de industrie wel eens uitgereikte - onmisbaarheids-verklaringen gevangenen binnenslands te houden - wat soms enige tijd succes had. Verwey heeft mede de stoot gegeven tot de oprichting in het kamp van de ' Philips rekenkamer', waar rekenwerk werd verricht dat voor de oorlogsvoering niet van belang was en mondeling contact van de geïnterneerden met de buitenwereld mogelijk maakte.

In 1946 werd Verwey naast H.B.G. Casimir en H. Rinia benoemd tot directeur van het Natuurkundig Laboratorium van Philips. Verwey slaagde erin zich te omringen met een aantal zeer bekwame, jonge chemici, wist hen te leiden en te inspireren, terwijl hij hun toch veel vrijheid liet. Men zou haast van een 'school van Verwey' kunnen spreken, en een aantal van zijn medewerkers is later hoogleraar geworden. Naast veel voortgezet onderzoek, dat reeds ver vóór 1946 begonnen was over colloïdchemie en fysisch-chemisch onderzoek van de vaste stof, ging Verwey zich sinds de jaren zestig bovendien bezighouden met de zich snel ontwikkelende moleculaire biochemie. Daartoe had hij in het Natuurkundig Laboratorium van Philips een biochemische groep gevormd, waarvoor hij tot zijn pensionering, eind 1966, grote belangstelling zou blijven koesteren.

Het onderzoek van Verwey en zijn medewerkers heeft tal van ander wetenschappelijk en technisch werk buiten het Philipsconcern gesteund en gestimuleerd. In 1967 vonden zijn wetenschappelijke verdiensten, die in 1949 door het lidmaatschap van de afdeling Natuurkunde van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen al erkenning gevonden hadden, hun bekroning in een eredoctoraat van de TH te Delft. Verweys wetenschappelijke inzicht, organisatorische kwaliteiten en maatschappelijke interessen leidden ertoe dat hij tal van bestuurlijke functies op het gebied van het wetenschapsbeleid vervulde, die hij vaak ook na zijn pensionering bleef behartigen of zelfs daarna aanvaardde: van 1952 tot 1976 intensieve bemoeienissen met de Nederlandse Organisatie voor Zuiver-Wetenschappelijk Onderzoek, een lidmaatschap van het bestuur van de Stichting Fundamenteel Onderzoek van de Materie (1948-1968) en het voorzitterschap van de Stichting Scheikundig Onderzoek in Nederland (1966-1971). Verwey bewerkstelligde dat de verantwoordelijkheid van de beoordeling van onderzoeksplannen bij de onderzoekers zelf kwam te liggen. Hij slaagde er bovendien in talentvolle mensen voor die commissies aan te trekken. Zeer belangrijk werk deed hij voorts als lid van het College van curatoren en van het College van bestuur van de Rijksuniversiteit Utrecht (1962-1972), waarbij hij veel werk moest verzetten ten behoeve van de landelijke universitaire hergroepering van de aardwetenschappen. Tijdens zijn voorzitterschap van de Commissie algemene vraagstukken wetenschappelijk onderzoek van de Academische Raad (1967-1975) werd de nota 'Intra-universitair Onderzoek' gepubliceerd (1968) met belangrijke suggesties voor de instelling van (sub)facultaire commissies voor de wetenschapsbeoefening, die in de Wet Universitaire Bestuurshervorming zijn overgenomen. Bij al deze activiteiten heeft Verwey in volle overtuiging steeds de beoefening en het beleid van wetenschap willen plaatsen in een maatschappelijke context.

L: H.J. Vink, 'Bijdragen van het Philips' Natuurkundig Laboratorium tot de chemie van de vaste stof', in Philips Technisch Tijdschrift 25 (1963) 183-205; J.Th.G. Overbeek en G.W. Rathenau, 'E.J.W. Verwey. Bij zijn aftreden als directeur van het Philips Natuurkundig Laboratorium', in Chemisch Weekblad 63 (1967) 3-7; H.J. Vink, in Jaarboek Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen 1981-1982, 167-177.

I: Jaarboek van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen 1981-1982 (Amsterdam 1982) 166.

H.A.M. Snelders


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013