Wind, Cornelis Harm (1867-1911)

 
English | Nederlands

WIND, Cornelis Harm (1867-1911)

Wind, Cornelis Harm, natuurkundige (Groningen 7-11-1867 - Utrecht 7-8-1911). Zoon van Gerrit Wind, ingenieur, en Antje de Roos. Gehuwd op 24-10-1895 met Maria Leonarda Debora Meder. Uit dit huwelijk werden 3 dochters geboren. afbeelding van Wind, Cornelis Harm

Wind doorliep de HBS te Groningen, deed staatsexamen en studeerde vervolgens natuurkunde aan de Rijksuniversiteit Groningen (1886-1893). Na ruim acht maanden een assistentschap bij H.A. Lorentz en H. Kamerlingh Onnes aan het fysisch laboratorium te Leiden te hebben bekleed, promoveerde Wind op 17 februari 1894 in Groningen op een proefschrift: De lokaalvariometer van Kohlrausch en het magnetisch veld in het Physisch Laboratorium te Groningen. Promotor was H. Haga. Wind had met dit apparaat de plaatselijke variaties van het aardmagnetisme gemeten, en dat was van belang voor het nieuwe Groningse natuurkundig laboratorium.

Na zijn promotie studeerde Wind korte tijd in Berlijn (1894/1895) en bij J.H. van 't Hoff in Amsterdam (1895). In hetzelfde jaar werd hij benoemd tot lector in de mathematische fysica en fysische chemie aan de Groningse universiteit. Wind bezat zowel een experimenteel talent als een helder theoretisch inzicht, zoals al gebleken was uit zijn Leidse onderzoekingen over de terugkaatsing van een lichtbundel aan een ferromagnetische metaalspiegel (het zg. Kerr-effect), die hij onder leiding van Kamerlingh Onnes had verricht. Aansluitend op kort tevoren uitgevoerde experimenten van de fysici R. Sissingh in Delft en P. Zeeman in Leiden onderzocht hij de polaire reflexie op nikkel. Daarmee leverde hij een belangrijke bijdrage tot de kennis van de invloed van de magnetische krachten op de lichtbeweging in metalen (1894). Op 29 september 1894 bood Lorentz Winds 'Beschouwingen over het magneto-optisch verschijnsel van Kerr' aan de wis- en natuurkundige afdeling van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen aan (Verslagen van de zittingen der wis- en natuurkundige afdeeling van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen 3 (1894) 82-89). Winds studies over dit Kerr-effect leidden tot Eene studie over de theorie der magneto-optische verschijnselen in verband met het Hall-effect (Amsterdam, 1896), waarin hij een nog niet bestudeerd verschijnsel voorspelde, namelijk een optische invloed van een magnetisch veld, waarvan de krachtlijnen loodrecht staan op het vlak van terugkaatsing. In hetzelfde jaar bevestigde Zeeman deze theoretische conclusie langs experimentele weg.

Behalve onderzoekingen over thermodynamische onderwerpen, de fasenregel van Gibbs en de kinetische gastheorie, deed Wind met Haga belangrijke onderzoekingen over de buiging van de in 1895 ontdekte röntgenstralen. Over de natuur van deze straling (deeltjes of ethertrillingen) bestonden grote meningsverschillen. In zijn 'Over den invloed van de afmetingen der lichtbron bij Fresnel'sche buigingsverschijnselen en over de buiging van X-stralen' (Verslagen... 5 (1897) 448 - 455, 6 (1897) 79 - 84 en 7 (1898) 88 - 95) toonde Wind aan dat in de in de literatuur beschreven experimenten met röntgenstralen en het voorkomen van diffractieverschijnselen niet was aangetoond. Theoretische beschouwingen leidde hem tot de overtuiging dat röntgenstralen een golfkarakter bezitten. Met Haga nam hij in 1899 de diffractieverschijnselen van röntgenstralen waar. Hun artikelen 'De buiging der Röntgen-stralen' (ibidem, 7 (1899) 500-507) en 'Die Beugung der Röntgenstrahlen' (Annalen der Physik und Chemie 68 (1899) 884-895) werden door de Duitse fysicus A. Sommerfeld in hetzelfde jaar gebruikt voor zijn onderzoek naar de aard van de röntgenstralen. De juistheid van de waarnemingen van Haga en Wind werd echter spoedig in twijfel getrokken. De Groningse fysici herhaalden daarom hun experimenten met een verbeterde techniek en vonden daarbij uitgesproken diffractieverschijnselen (Verslagen... 11 (1902) 350-356 en Annalen... 10(1903) 305-312). Zij waren ervan overtuigd dat röntgenstralen beschouwd moeten worden als stralingsverschijnselen in de ether.

Naast deze belangrijke onderzoekingen bewerkte Wind op verzoek van J. Bosscha de zevende druk van het deel 'Magneetkracht en electriciteit' (1903) van diens bekende Leerboek der natuurkunde en van hare voornaamste toepassingen 1e dr. (Leiden, 1865-1875). Winds wetenschappelijke onderzoekingen met Haga over de buiging van röntgenstralen, zijn theoretische beschouwingen en zijn organisatietalent hadden zijn naam als fysicus gevestigd. Op 1 juni 1902 werd hij benoemd tot hoofddirecteur van het Koninklijk Nederlandsch Meteorologisch Instituut (KNMI) in De Bilt als opvolger van M. Snellen. De verwachting was dat Wind dit instituut, dat onder C.H.D. Buys Ballot een grote naam had verworven, nieuwe luister zou bijzetten. Het college van curatoren van het KNMI was van mening dat Wind de aangewezen man was die de meteorologische wetenschap het meest zou kunnen bevorderen, enerzijds door verbetering van de waarnemingsmethoden, anderzijds door toepassing van de theoretische natuurkunde op de meteorologie. Met grote voortvarendheid begon Wind aan de voorbereiding van de nodige reorganisaties en maakte hij plannen tot de verbetering van de meteorologische waarnemingsmethoden, de oprichting van een vliegerstation voor het onderzoek van de hogere luchtlagen, uitbreiding van de magnetische waarnemingen, enz. Hij ontwierp nieuwe maandelijkse overzichten van de weersgesteldheid, maar werd al in het najaar van 1904 als opvolger van H.E.J.G. du Bois benoemd tot hoogleraar in de mathematische fysica en de theoretische mechanica aan de Rijksuniversiteit Utrecht. Op 20 februari 1905 aanvaardde hij dit ambt met een oratie Electronen en materie. De belangen van het KNMI bleven hem echter ter harte gaan. In 1906 publiceerde hij zijn Graphische Tabelle zur Bestimmung der Luftdruckgradienten (Utrecht, 1906). Van 1906 tot 1908 was hij lid van het college van curatoren van het KNMI en van 1908 tot 1911 secretaris van dat college. Ook als hoogleraar ontplooide hij een grote werkkracht. Naast zijn degelijk en nauwgezet onderwijs, publiceerde hij 'Een hypothese aangaande den oorsprong van Röntgen-stralen' (Verslag van de gewone vergaderingen der wis- en natuurkundige afdeeling van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen 15 (1907) 855 - 859), gaf hij 'Een afleiding van de entropiewet' (Chemisch Weekblad 4 (1907) 599-620) en onderzocht hij de 'Buiging van een stootgolf door een spleet, volgens de theorie van Kirchhoff', (Verslag... 19 (1910) 427-437). Met A.F.H. Dalhuisen en W.E. Ringer verrichtte hij 'Stroommetingen op verschillende diepten in de Noordzee' (ibidem, 15 (1907) 616-623). Wind was voorts actief als lid van de Commissie van Toezicht op het Rijksinstituut voor het Onderzoek der Zee en als gedelegeerde van Nederland in de Permanente Internationale Raad voor dat onderzoek. Intensief hield hij zich ten slotte ook bezig met het voorbereiden van de organisatie van het hoger onderwijs in de geografie aan de Utrechtse universiteit, hetgeen in 1908 zou leiden tot de benoeming van twee hoogleraren in de geografie.

Al deze activiteiten leidden ertoe dat Wind aanvankelijk niet tot rustig onderzoek kwam. Daarbij vertoonden zich al spoedig de verschijnselen van een slepende ziekte. Toen hierdoor het geven van onderwijs onmogelijk was, werden zijn colleges waargenomen door G.J. Elias, W.H. Keesom en M.J. van Uven, die later hoogleraar werden in respectievelijk Delft, Leiden en Wageningen. Na een langdurig ziektebed overleed Wind op 43-jarige leeftijd. Zijn wetenschappelijke verdiensten waren in 1903 geëerd door de benoeming tot lid van de afdeling natuurkunde van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen.

P: Catalogue of scientific papers compiled by the Royal Society of London 19 (1925) 658.

L: H.A. Lorentz, in Verslag van de gewone vergaderingen der wis- en natuurkundige afdeeling van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen te Amsterdam 20 (1911) 172-174; C. Schoute, in Hemel en dampkring 9 (1911) 61; W.H. Julius, in Utrechtsche Studenten-almanak voor 1912, 431-438; E. van Everdingen, in Utrechtsch Jaarboekje 71 (1912) XV-XX.

I: Website Universiteit Utrecht: http://www.uu.nl/uupublish/collecties/geschiedenis/4266main.html [28-6-2007].

H.A.M. Snelders


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013