Dooijeweerd, Herman (1894-1977)

 
English | Nederlands

DOOIJEWEERD, Herman (1894-1977)

Dooijeweerd, Herman, (bekend onder de naam Dooyeweerd), jurist en filosoof (Amsterdam 7-10-1894 - Amsterdam 12-2-1977). Zoon van Hermen Dooijeweerd, boekhouder bij 's rijks belastingen en belastingconsulent, en Maria Christina Spaling. Gehuwd op 19-9-1924 met Jantiena Wilhelmina Fernhout. Uit dit huwelijk werden 3 zoons en 6 dochters geboren. afbeelding van Dooijeweerd, Herman

Herman Dooyeweerd kwam uit een gereformeerd milieu. Na de lagere school bezocht hij vanaf 1906 het Gereformeerd Gymnasium in zijn geboorteplaats, waar hij in juni 1912 het diploma gymnasium--A behaalde. Hoewel hij liever letteren had willen studeren, liet Dooyeweerd zich, in verband met de beroepsperspectieven, aan de Vrije Universiteit te Amsterdam inschrijven als student in de rechten. Na een voorspoedig verlopen academische studie behaalde hij op 3 maart 1916 het doctoraal examen. Vervolgens schreef hij een dissertatie over De ministerraad in het Nederlandsche staatsrecht , waarop hij op 2 juli 1917 aan de Vrije Universiteit bij D.P.D. Fabius, hoogleraar in onder meer het staatsrecht, promoveerde. Inmiddels was Dooyeweerd reeds aan een ambtelijke loopbaan begonnen. Sinds december 1916 werkte hij als adjunct-inspecteur der directe belastingen te Harlingen. Ruim een jaar later volgde zijn benoeming tot adjunct-commies-redacteur ter gemeentesecretarie van Leiden. Begin 1919 aanvaardde hij een aanstelling bij het kort tevoren opgerichte departement van Arbeid in Den Haag, waar hij sous-chef van de afdeling Volksgezondheid werd.

Reeds tijdens zijn gymnasiumjaren had Dooyeweerd een grote, zij het nog vrij ongestructureerde, belangstelling voor wijsbegeerte aan de dag gelegd. Gedurende zijn rechtenstudie en zijn departementale periode verdiepten zijn - aanvankelijk voornamelijk op de filosofie van het recht gerichte - studies zich steeds verder, waarbij hij allengs tot het inzicht kwam dat iedere beoefening van wijsbegeerte, en van wetenschap in het algemeen, noodzakelijk moet uitgaan van een niet-theoretische visie op de oorsprong van de mens en daarmee van een religieus uitgangspunt. Dooyeweerds methode van kritiek op filosofen was van meet af aan een immanent-kritische, erop gericht aan te tonen dat elke wijsbegeerte naar haar structuur vertrekt van en steunt op een zogeheten Archimedisch punt, dat zelf van vóór-theoretische aard is.

In 1922 werd Dooyeweerd aangezocht leiding te geven aan de in Den Haag opgerichte Dr. Abraham Kuyperstichting. Deze groeide onder zijn leiding uit tot het wetenschappelijk bureau van de Anti-Revolutionaire Partij. Tijdens zijn werkzaamheid bij de Kuyperstichting hield Dooyeweerd zich bezig met het ontwerpen van een specifiek christelijke wijsbegeerte, uitgaand van een standpunt dat door hem in 1923 de 'calvinistische wetsidee' werd genoemd. Andere belangrijke termen in zijn wijsbegeerte zijn 'Gegenstands'-relatie, het zijn als zin, wetskringen of modale aspecten, individualiteitsstructuren en kosmische tijdsorde.

In 1926 werd Dooyeweerd op 31-jarige leeftijd benoemd tot gewoon hoogleraar in de rechtsfilosofie, de encyclopedie der rechtswetenschap en het oud-vaderlands recht aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Op 15 oktober 1926 hield hij zijn inaugurele rede over De beteekenis der wetsidee voor rechtswetenschap en rechtsphilosophie , waarin hij zich sterk afzette tegen de in die jaren heersende, humanistische filosofie, en haar idee van de autonomie van de rede. De strijd tegen deze wijsbegeerte beheerste Dooyeweerds publikaties tot de Tweede Wereldoorlog. De uitwerking van zijn eigen filosofie verscheen in 1935/1936 in drie kloeke banden als De wijsbegeerte der wetsidee . De publikatie van dit werk leidde tot de oprichting van de Vereeniging voor Calvinistische Wijsbegeerte. Later was Dooyeweerd met de benaming 'calvinistisch' niet meer ingenomen; hij verkoos toen 'oecumenisch-reformatorisch' als epitheton. Ook ontstond het wetenschappelijke tijdschrift Philosophia Reformata , waarvan Dooyeweerd van 1936 tot 1976 hoofdredacteur was.

De dreiging van het nationaal-socialisme is in de tweede helft van de jaren dertig Dooyeweerds werk mede gaan bepalen. Onder deze dreiging moesten, naar zijn mening, de verschillende wijsgerige richtingen de handen ineenslaan en het voortwoekerende sectarisme laten varen. Hij ontwierp 'De transcendentale critiek van het wijsgeerig denken' (in Synthese. Maandblad voor het geestesleven van onzen tijd 4 (1939) 314-339), die beoogde van iedere wijsbegeerte het religieus uitgangspunt bloot te leggen en vervolgens, op grond van hetgeen waarover men het gezamenlijk eens was, vruchtbare discussie te stimuleren.

Gedurende de Tweede Wereldoorlog werkte Dooyeweerd aan een nieuwe trilogie, getiteld Reformatie en scholastiek in de wijsbegeerte , waarvan slechts het eerste boek, Het Grieksche voorspel , in 1949 verscheen. Hierin kwamen vooral zijn nieuwe inzichten betreffende de 'vier religieuze grondmotieven' van het westerse denken naar voren. Dooyeweerd was omstreeks 1940 tot de overtuiging gekomen dat het Europese denken beheerst werd en wordt door vier religieuze drijfkrachten. Hij onderscheidde: het Griekse grondmotief van vorm en materie, het christelijke grondmotief van schepping, zondeval en verlossing door Jezus Christus, het Rooms-katholieke grondmotief van natuur en genade, en het humanistische grondmotief van natuur en vrijheid.

Tussen 1953 en 1958 verscheen Dooyeweerds hoofdwerk, De wijsbegeerte der wetsidee , ook in het Engels onder de titel A new critique of theoretical thought . Het was sterk uitgebreid, in het bijzonder met een uiteenzetting van zijn transcendentale kritiek van het theoretisch denken. Dooyeweerd gaf bij verschillende gelegenheden lezingen in Zwitserland, Zuid-Afrika, Frankrijk, België, de Verenigde Staten - verschillende malen aan Harvard University - en Canada. In 1965 ging Dooyeweerd met emeritaat. Sinds 1948 was hij lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Verder vervulde hij verschillende bestuursfuncties op het gebied van de reclassering, waaronder het voorzitterschap van de Protestants Christelijke Reclasserings Vereeniging van de oprichting in 1928 tot aan 1953. Van 1955 tot 1970 was hij voorzitter van de Vereniging voor Wijsbegeerte des Rechts.

Dooyeweerd was een gelovig man. Hij paarde hoofse omgangsvormen en muzikale begaafdheid aan een sterk gevoel voor humor. Zijn op sommige plaatsen van het gangbare afwijkende gebruik van wijsgerige termen, en zijn vooral daarom door velen als vrij zwaar ervaren stijl van schrijven stonden in scherp contrast tot zijn glasheldere, voor een groter publiek veel makkelijker te volgen betogen in colleges en redevoeringen. Werk van Dooyeweerd werd vertaald in het Engels, Frans, Duits, Spaans, Koreaans en Japans. De invloed van zijn publikaties strekt zich, behalve in protestantse kring in Nederland, uit tot de Verenigde Staten en Canada, Australië, Japan, Korea en Zuid-Afrika. In het gereformeerde leven in Nederland nam Dooyeweerd een vooraanstaande plaats in. Reeds tijdens zijn leven werd hij aangeduid als 'de meest oorspronkelijke [wijsgeer], die Nederland ooit heeft voortgebracht, Spinoza zelfs niet uitgezonderd' (G.E. Langemeijer, in Trouw , 6-10-1964)

A: Archief-H. Dooyeweerd in het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (1800-heden) van de Vrije Universiteit te Amsterdam.

P: L.D. Derksen, A.H. Petersen en A.J. van Dijk, 'Bibliografie van Herman Dooyeweerd' in het onder L genoemde werk van Van Eikema Hommes, Inleiding... , 126-148.

L: Behalve herdenkingsartikelen van o.a. W.C.D. Hoogendijk, in Anti-Revolutionaire Staatkunde 47 (1977) 2 (febr.) 31-34; G.E. Langemeijer, in Nederlands Juristenblad , 5-3-1977; A. Troost, in Philosophia Reformata 42 (1977) 5-8; I.A. Diepenhorst, in Jaarboek Vrije Universiteit Amsterdam 1976-1977 (Amsterdam, s.a.) 91-93; K. Kuypers, in Jaarboek Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen 1977 (Amsterdam [etc.], 1978) 199-205: J.M. Spier, Inleiding in de wijsbegeerte der wetsidee (Enschede, 1938); interview door J. van Tijn, in Vrij Nederland , 16-10-1965; L. Kalsbeek, De wijsbegeerte der wetsidee (Amsterdam, 1970); 'Herman Dooyeweerd', in Acht civilisten in burger. Gesprekken met Beekhuis, Dooyeweerd, Dorhout Mees, Kisch, Langemeijer, Petit, Pitlo, Veegens . Onder red. van J.M. van Dunné [e.a.] (Zwolle, 1977) 35-67; H.E.S. Woldring en D.Th. Kuiper, Reformatorische maatschappijkritiek. Ontwikkelingen op het gebied van sociale filosofie en sociologie in de kring van het Nederlands protestantisme van de 19e eeuw tot heden (Kampen, 1980); J. Klapwijk, 'Honderd jaar filosofie aan de Vrije Universiteit', in Wetenschap en rekenschap 1880-1980. Een eeuw wetenschapsbeoefening en wetenschapsbeschouwing aan de Vrije Universiteit . Onder red. van M. van Os en W.J. Wieringa (Kampen, 1980) 528-593; Hendrik [Jan] van Eikema Hommes, Inleiding tot de wijsbegeerte van Herman Dooyeweerd ('s-Gravenhage, 1982); Th. de Boer, 'De filosofie van Dooyeweerd', in Algemeen Nederlands Tijdschrift voor Wijsbegeerte 76 (1984) 4 (okt.) 247-261; W.J. Ouweneel, De leer van de mens. Proeve van een christelijk-wijsgerige antropologie (Amsterdam, 1986); Marcel E. Verburg, 'Inleiding', in idem, Herman Dooyeweerd. Grenzen van het theoretisch denken (Baarn, 1986) 11-50; N.H.M. Roos, 'Herman Dooyeweerd (1894-1977)', in Zestig juristen. Bijdragen tot een beeld van de geschiedenis der Nederlandse rechtswetenschap . Onder red. van T.J. Veen [e.a.] (Zwolle, 1987) 397-402; Marcel E. Verburg, Herman Dooyeweerd. Leven en werk van een Nederlands christen-wijsgeer (Baarn, 1989).

I: Jaarboek van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen 1977 (Amsterdam 1978) 199.

M.E. Verburg


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013