Hoeven, Johannes Theodorus van der (1872-1955)

 
English | Nederlands

HOEVEN, Johannes Theodorus van der (1872-1955)

Hoeven, Johannes Theodorus van der, (wijziging voornamen bij Besch. Arr.Rb. te Brielle op 18-5-1874 in Govert George), journalist (Brielle 2-5-1872 - Breda 4-1-1955). Zoon van Henri van der Hoeven, hoogleraar in het strafrecht, en Elisabeth Plate. Gehuwd op 26-8-1901 met Isabelle Frederika Henriette Rooseboom. Uit dit huwelijk werden 1 zoon en 2 dochters geboren. afbeelding van Hoeven, Johannes Theodorus van der

Govert van der Hoeven bezocht het gymnasium te Leiden, waar zijn vader hoogleraar in het strafrecht was. Van 1891 tot 1896 studeerde hij hier aan de juridische faculteit. Hij nam actief deel aan het studentenleven en was onder meer abactis en praeses van het Leidsche Studenten Corps. Na op 2 juli 1896 bij prof. J. Oppenheim te zijn gepromoveerd op het proefschrift Beschouwingen over de uitvoering van de artikelen 140 en 145 der grondwet , werkte Van der Hoeven vier jaar als adjunct-commies op het departement van Justitie, waar hij met de voorbereiding van wetgeving werd belast. Zijn naam is verbonden aan een groot aantal wetsontwerpen die aan het begin van de eeuw van kracht werden, o.a. de Drankwet (1904), de Telegraaf- en telefoonwet (1904), de Motor- en rijwielwet (1905) en de Loterijwet (1905).

In 1900 solliciteerde Van der Hoeven met succes naar de functie van redacteur-buitenland bij de liberale Nieuwe Rotterdamsche Courant ( NRC ), toentertijd het meest gezaghebbende en best geoutilleerde dagblad in Nederland. Reeds in 1902 volgde hij bij de Haagse redactie J.L. Pisuisse op als schrijver van de parlementaire overzichten. Intussen bezorgde hij in opdracht van het curatorium van de Thorbecke-stichting de uitgave van de ongepubliceerde redevoeringen van Thorbecke, een werk dat een stempel zou drukken op zijn politieke denken. Vijf jaar later werd hij teruggeroepen naar Rotterdam, waar J. Zaaijer, sinds 1894 hoofdredacteur van de NRC , hem aanstelde als zijn assistent. Zaaijers gezondheid ging namelijk sterk achteruit. Op 1 januari 1910 volgde Van der Hoeven hem op. In deze nieuwe functie zou hij uitgroeien tot een van de meest invloedrijke en gerespecteerde hoofdredacteuren van zijn tijd.

Van der Hoeven verkeerde in een unieke positie. In tegenstelling tot zijn collega's bij andere grote kranten kon hij zowel het politieke als het redactionele beleid geheel zelfstandig bepalen. Immers, toen de NRC in 1908 van een soort familiebedrijf werd omgezet in een naamloze vennootschap, werd de hoofdredactionele onafhankelijkheid voor het eerst in Nederland statutair gegarandeerd. Tot zijn vertrek in 1936 zou Van der Hoeven inderdaad geen enkele bemoeienis tolereren, zelfs niet van de dynamische directeur Henri Nijgh jr., een kleinzoon van de oprichter van de krant, die van zijn kant, in zijn functie van ondernemer, het bedrijf door overneming van onder andere Het Vaderland en het Dagblad van Rotterdam omvormde tot een krantenconcern met een oplage van circa 90.000 exemplaren in 1939.

Onafhankelijkheid en afstandelijkheid, niet alleen tegenover de bedrijfsleiding, maar ook tegenover de buitenwereld, waren Van der Hoevens richtsnoer voor zijn redactioneel beleid. Op buitenstaanders maakte hij een weinig innemende, wat hooghartige indruk. Zijn schrijfstijl was niet briljant. Hij had een gesloten karakter, een af en toe bijtende humor en was overdreven formeel. Voor zijn medewerkers stond de deur evenwel altijd open, zowel letterlijk als figuurlijk. Zij kregen alle vrijheid, zolang zij loyaal bleven aan de algemene politieke richting van de krant. Ook buiten eigen kring had hij de naam zijn redacteuren tot het uiterste te beschermen. Echte 'Leidse kak', schreef een socialistische journalist later, maar 'naar buiten stond hij als een muur' (P. Bakker, Zo was het (Amsterdam, 1961) 14).

Van der Hoeven was weliswaar onafhankelijk, maar niet onpartijdig. Zorgvuldigheid en een zekere pluriformiteit kenmerkten zijn hoofdredactioneel beleid. Zijn politieke opvattingen, voortspruitend uit bewondering voor Thorbecke, leidden enerzijds tot openlijke steun aan de Liberale Staatspartij - onder meer door het uitbrengen van stemadviezen - en anderzijds tot kritische distantie. Zo pleitte de NRC in 1918 voor verdergaande sociale hervormingen en in de jaren twintig voor een grotere zelfstandigheid van Nederlands-Indië; een vrijwel ongehoord geluid in burgerlijke kringen. Het verwijt 'van twee walletjes te eten' placht hij te riposteren met de opmerking dat hij 'er geen prijs op stelde een eenheidskrant te maken' (Van Vree, 120).

De (anonieme) hoofdartikelen in de NRC waren overigens lang niet allemaal van de hand van Van der Hoeven. Zo werden de buitenlandcommentaren verzorgd door speciaal daartoe aangestelde redacteuren, onder wie de befaamde Marcus van Blankenstein. Voorts werd een groot aantal hoofdartikelen, in het diepste geheim, geschreven door personen van buiten de redactie, zoals jhr. W.J.M. van Eysinga, uiterst deskundig op het gebied van het volkenrecht, de arabist C. Snouck Hurgronje en de vooraanstaande Indië-specialist C. van Vollenhoven. Zij behoorden tot Van der Hoevens Leidse studievrienden, een kring waartoe ook jhr. A.C.D. de Graeff en J.P. graaf van Limburg Stirum gerekend moeten worden. Zij stonden onder invloed van de denkbeelden van C.Th. van Deventer over de koloniale politiek en Nederlands 'ereschuld' jegens Indië. De progressiviteit van de NRC inzake Indië is hierop terug te voeren.

Optimisme jegens de internationale rechtsorde en de Volkenbond is de tweede noemer waaronder de vrienden van Van der Hoeven kunnen worden geschaard. Gedurende zijn hoofdredacteurschap is de NRC vervuld geweest van deze hooggestemde verwachtingen. Van Vollenhoven, Van Eysinga, Van Blankenstein, free-lance medewerker E. van Raalte en Van Limburg Stirum, zij allen voelden zich nauw bij de Volkenbond betrokken; als jurist, journalist of diplomaat zagen zij zich als de erfgenamen van Hugo de Groot.

Op het gebied van de binnenlandse politiek volgde de krant een minder vooruitstrevende koers. Van der Hoeven en een deel van de redacteuren onderhielden nauwe betrekkingen met de Liberale Staatspartij en met personen uit werkgeverskringen, zoals A.N. Molenaar, algemeen secretaris van het Verbond van Nederlandsche Werkgevers, en H.J. Knottenbelt, Tweede-Kamerlid en voorzitter van de Nederlandsche Reeders Vereeniging.

Van der Hoeven streefde als hoofdredacteur systematisch naar objectiviteit in de berichtgeving. Hij was er dan ook trots op dat aan het einde van de Eerste Wereldoorlog het stapeltje brieven waarin hij werd beticht van een pro-Duitse houding, precies even hoog was als dat van de brieven waarin hem verweten werd partij te trekken voor de geallieerden. Vier jaar lang waakte hij persoonlijk over de neutraliteit van de krant; nachtrust en vakanties offerde hij eraan op. En niet tevergeefs, want de NRC verwierf gedurende de oorlog, wat haar objectieve en van alle kanten ingewonnen informatie betreft, een internationale reputatie. Het feit dat directeur Nijgh in het eerste oorlogsjaar tot tweemaal toe belangrijke bedragen van het Duitse ministerie van Buitenlandse Zaken aanvaardde, veranderde daar weinig aan: Nijgh had immers geen enkele invloed op de hoofdredacteur, die overigens geen weet had van deze geheime transacties. Twintig jaar later zou de NRC wederom onder druk worden gezet een 'deutschfreundlicher' beleid te voeren. Van der Hoeven gaf daaraan echter niet toe.

Een zekere uitputting en een zwakker wordende gezondheid leidden tot Van der Hoevens pensionering op 1 mei 1936. Hij trok zich terug op het familielandgoed 'De Moeren' bij het Brabantse Zundert, waar hij als student - met familieleden als zijn nicht Henriëtte Roland Holst en vrienden als Van Vollenhoven - al graag de zomers had doorgebracht. Hier zou Van der Hoeven de laatste achttien jaren van zijn leven verblijven.

P: Behalve de in de tekst genoemde dissertatie o.a.: De onuitgegeven parlementaire redevoeringen van mr. J.R. Thorbecke , ... verzameld en van toelichtende opschriften voorzien door G.G. van der Hoeven (6 dln. en register; Groningen [etc.], 1900-1912); 'Juridische studie en journalistiek', in Vooruitzichten na voltooide juridische studie [Ingel. door L. Salomonson e.a.] (Groningen [etc.], 1924) 36-40.

L: 'G.G. van der Hoeven', in Bekende Rotterdammers. Biografisch Maandschrift 1 (1927) 6 (juni) 272-273; Nieuwe Rotterdamsche Courant , 30-4-1936 (av.), 7-1-1955; J.M. Pattist, in Rotterdams Jaarboekje 1956 (Rotterdam, 1956) 169-171; Kijk in een jarige krant. NRC 125 jaar (Rotterdam, 1969); Paul Stoop, Niederländische Presse unter Druck. Deutsche auswärtige Pressepolitik und die Niederlande 1933-1940 (München [etc.], 1987); Frank van Vree, De Nederlandse pers en Duitsland 1930-1939. Een studie over de vorming van de publieke opinie (Groningen, 1989).

I: Rotterdams Jaarboekje 1956 (Rotterdam, 1956) afbeelding tegenover pagina 165.

Frank van Vree


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013