Leiker, Sjoerd (1914-1988)

 
English | Nederlands

LEIKER, Sjoerd (1914-1988)

Leiker, Sjoerd, (pseudoniem Menno van Haarsma en Simon le Croyant), schrijver en journalist (Drachten 28-5-1914 - Hoorn 15-12-1988). Zoon van Pieter Leiker, koopman, en Aafke Veenstra. Gehuwd op 15-3-1937 met Margit Kis. Uit dit huwelijk werd 1 dochter geboren. Na echtscheiding (15-8-1953) gehuwd op 26-10-1953 met Kommerijn Gerrittine Kooijmans, schrijfster. afbeelding van Leiker, Sjoerd

Sjoerd Leiker groeide op in het oosten van de provincie Friesland, de streek rond Drachten, een gebied van bossen en veenplassen, dat zo vaak het decor vormde van zijn romans. In 1929 verhuisde het gezin naar Groningen, waar Leiker een opleiding volgde aan de Christelijke Kweekschool, die hij in 1933 afsloot met een onderwijsbevoegdheid. Later behaalde hij nog de akte MO-Frans. Al in 1931 werd hij opgenomen in de kring rond Dirk Verèl, die als leraar Nederlands aan de kweekschool verbonden was. In diens 'salon' las hij zijn eerste gedichten. Leiker debuteerde in 1934 met twee verzen in Groningsche dichters , een uitgave van De Vrije Bladen (11 (1934) 8/9 (aug./sept.) 21-22).

Na zijn militaire dienst te hebben vervuld, aanvaardde Leiker een betrekking bij uitgeverij Bosch en Keuning te Baarn, waar hij in 1936 redactiechef werd. Een jaar later richtte hij, samen met uitgever Pieter Keuning, het maandblad Elckerlyc. Tijdschrift voor christelijke letterkunde op. Leiker bedacht de naam en schreef de redactieverklaring, waarin hij onder meer betoogde dat er in 'onze christelijke letterkunde' sprake is van 'een tekort aan eenvoud en menschelijkheid' en een teveel aan 'intellect en systeem'. Toen evenwel in 1938 de dichter en latere NSB'er Martien Beversluis een belangrijke plaats in de redactie kreeg, was dat voor Leiker mede een reden om te vertrekken. In het voorjaar van 1939 - zijn eerste verhalen waren inmiddels gebundeld en een roman stond op het punt te verschijnen - vertrok hij naar Frankrijk. Zijn verblijf te midden van een kosmopolitisch gezelschap in het hotel van de gevluchte Roemeense jood Jean Reiss zou later mede de achtergrond vormen voor de roman Wachten bij de grens uit 1968. Tijdens de mobilisatie van augustus 1939 tot mei 1940 was hij gelegerd bij Haarlem, een periode door hem in 1960 beschreven in 'Dienst is dienst' in de bundel 1940 - Ontluisterde mei . Na de capitulatie vestigde hij zich in deze stad. Mede door zijn vrouw, een Hongaarse, kwam hij in contact met gevluchte Oosteuropeanen, en een aantal van deze 'displaced persons' zou een plaats krijgen in zijn werk, onder andere in de novellenbundel Smalle bruggen naar de vrijheid uit 1958.

Belangrijk in het leven van Sjoerd Leiker was zijn ontmoeting, in het voorjaar van 1943, met Geert Lubberhuizen. Deze had met de illegale uitgave van een rijmprent van het verzetsgedicht van Jan Campert De achttien dooden financiële steun voor onderduikwerk binnengekregen. Hierdoor aangemoedigd, was hij, met het oog op andere clandestiene uitgaven, op zoek naar iemand met ervaring in het uitgeversvak. De tot stand gekomen samenwerking tussen Lubberhuizen en Leiker zou leiden tot het succes van de ondergrondse uitgeverij De Bezige Bij, die door talrijke uitgaven veel geld voor onderduikers en noodlijdende kunstenaars bijeenbracht. Via De Bezige Bij kon Leiker het manuscript terugkopen van zijn roman Drie getuigen , dat, door zijn weigering lid te worden van de Kultuurkamer in 1942, niet kon worden uitgegeven. Het zou twee jaar later, onder het pseudoniem Menno van Haarsma, bij De Bezige Bij verschijnen; een tweede druk en een vertaling in het Engels volgden in 1946. Dit boek, dat Leiker zelf als zijn eerste echte werk beschouwde, heeft al de hem kenmerkende compositie: een gebeurtenis wordt, vanuit verschillende gezichtspunten, door verschillende verhaalfiguren verteld. Langzaam ontstaat zo een completer, maar ook gecompliceerder beeld. Tevens wordt een ander, ook in het latere literaire werk vaak terugkerend thema zichtbaar: dat van de krachtige persoonlijkheid met een aristocratische vrijheidsdrang, die de hoofdfiguur enerzijds fascineert en meesleept, maar anderzijds bij hem en anderen ook ergernis en verzet wekt.

Toen bij de nadering van de bevrijding in december 1944 de illegale uitgeverij officieel werd omgezet in een coöperatieve vereniging tot het uitgeven van boeken en tijdschriften, trad Leiker tot juli 1946 op als voorzitter. Beoogd was een coöperatie van bescheiden omvang, gericht op onderlinge steun van schrijvers en dichters die tot de avant-garde zouden behoren en een socialistisch ideaal beleden. Toen De Bezige Bij na de bevrijding zich echter steeds meer ontwikkelde tot een grote, commercieel gerichte uitgeverij deelde Leiker in 1950, in een in het Fries gestelde brief, zijn ongenoegen over de door het bedrijf gevolgde koers mee. Na 1953 ging hij zijn werk elders uitgeven. In het verschijnen in 1964 van de geruchtmakende 'schelmenroman' van Jan Cremer Ik Jan Cremer zou Leiker twee jaar later een aanleiding zien om voor het lidmaatschap van de vereniging te bedanken.

In november 1945 werd Leiker selectie-officier van de psychologische dienst bij het ministerie van Oorlog. In die hoedanigheid maakte hij in 1946 een studiereis naar Groot-Brittannië, waaraan herinneringen zijn terug te vinden in de roman Op blote voeten uit 1970. Tussen 1946 en 1948 trad hij op als secretaris van de Eereraad voor de Letterkunde. Ondertussen werkte hij mee aan verschillende weekbladen en tijdschriften, zoals Het Woord , Podium , en De Groene Amsterdammer ; aan Vrij Nederland onder het pseudoniem Simon le Croyant. Van 1947 tot 1948 was hij redactiesecretaris van De Nieuwe Stem .

Fedde Schurer, met wie hij al in 1940 contact had gezocht over de Friese literatuur, haalde Leiker in 1948 terug naar het Noorden. Hij bekleedde hier achtereenvolgens de functies van directeur van de Regionale Omroep Noord te Groningen van 1948 tot 1952, redacteur van de Friese editie van Het Vrije Volk van 1953 tot 1955 te Leeuwarden en, ten slotte, chef-redacteur van deze krant van 1955 tot 1967. In de Friese strijd, zo had hij al in 1950 in zijn brief aan De Bezige Bij laten weten, meende hij een parallel te hebben gevonden voor het idealisme uit de oorlog, en met de Friese letterkunde hield hij zich in deze jaren intensief bezig. Om meer tijd voor zijn literaire werk te krijgen, nam hij soms zelfs onbetaald verlof. Van 1962 tot 1966 was hij redacteur van het Friese literaire tijdschrift De Tsjerne . Een deel van Leikers Friese werk zou in 1976 worden gebundeld in In wolk fan tsjûgen . In 1967 verliet hij Friesland en verhuisde hij naar Hoorn. Hij trad toen toe tot de algemene redactie van Het Vrije Volk . In 1970 nam hij evenwel ontslag en werd hij weer zelfstandig.

Centraal in Leikers latere literaire werk staat de oorlog. Mensen ontmoeten elkaar in crisissituaties, en de hoofdpersoon probeert achteraf, via de verhalen van anderen en door zijn eigen herinneringen, te reconstrueren wat er werkelijk gebeurde. Al zijn personages zijn min of meer ontwortelden: nooit meer helemaal thuis in de wereld, ballingen, ook al wonen ze nog in eigen land. In zijn thematiek is Leiker verwant met J.P. Sartre en W.F. Hermans: elke daad, gewild of ongewild, heeft gevolgen die niet zijn te overzien. Op verzoek van de uitgever bewerkte hij in 1970 zijn novelle De overval - gebaseerd op de overval op het distributiekantoor van Joure in oktober 1942 - voor de jeugd. Dezelfde gebeurtenis vormde eveneens het uitgangspunt voor zijn gedramatiseerde tv-documentaire De overval. Met alleen het geweten als meester , die door de NCRV op 4 mei 1974 werd uitgezonden. Leiker was vrijmetselaar en van 1974 tot 1984 was hij redacteur van het Algemeen Maçonniek Tijdschrift . Artikelen uit dit blad, waaronder herinneringen aan de oorlog en aan gemaakte reizen, bundelde hij in 1981, samen met de socioloog Sjoerd Groenman, in Onder ons gezegd en gezwegen. Bespiegelingen van vrijmetselaren over mens en wereld .

Hoewel waardering niet uitbleef - in 1958 ontving hij de Hendrik de Vries-prijs, in 1971 de Marianne Philips-prijs en in 1984 de Piter Jelles-priis -, zijn werk in het algemeen gunstig werd besproken en er ook vertalingen verschenen, drong Leiker niet door tot de groep van veelgelezen auteurs. Misschien zaten er daarvoor in zijn werk te veel elementen - 'speels en bizar', vond hij zelf - uit de Friese Wouden. In 1989 verscheen, in een beperkte oplage, Leikers 'literaire testament': zeven gedichten die hij schreef in de laatste weken voor zijn dood, onder de titel Verzegeld in zand. Zijn zelftypering 'in wezen een mysticus' blijkt duidelijk uit deze verzen. Een andere karakterisering van zichzelf, die van socialistische christen-humanist, komt naar voren in zijn romans en verhalen.

A: Collecties-Leiker in het Frysk Letterkundich Museum en Dokumintaesjesintrum te Leeuwarden en in het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te 's-Gravenhage.

P: Lijst van Leikers voornaamste geschriften in het onder L genoemde levensbericht in het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden , 142-143.

L: Wim Hazeu, 'Oorlog op de achtergrond van het werk van Sjoerd Leiker', in Benelux-Nouvelles/Nieuws 23 (1970) 6 (nov./dec.) 29-30; Richter Roegholt, De geschiedenis van De Bezige Bij 1942-1972 (Amsterdam, 1972); Joop Boomsma, 'Skriuwe is in foarm fan libjen. In petear mei Sjoerd Leiker', in idem, Peteareboek. Petear en profyl (Leeuwarden, 1976) 41-46; Wam de Moor, 'Het wantrouwen en de getuigen van Sjoerd Leiker', in idem, Meester en leerling. In de voetsporen van S. Vestdijk. Kritieken ('s-Gravenhage, 1978) 83-87; Sietse de Vries, 'Ek de lytse man kin grut wêze yn syn striid tsjin it ûnrjocht', in Frysk en Frij , 25-9-1982; Lisette Lewin, Het clandestiene boek 1940-1945 (Amsterdam, 1983) vooral 116-128; Jaap Goedegebuure, 'Existentieel', in Haagse Post , 5-9-1987; Wim Hazeu, 'Sjoerd Leiker', in idem, Het literair pseudoniemenboek (Baarn, 1987) 56-58; idem, 'Nawoord', in Sjoerd Leiker, De waterklok. Herinneringen en beschouwingen (Amsterdam, 1991) 252-258; levensbericht door S.N. Bakker, in Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 1991-1992 (Leiden, 1993) 129-143.

I: Wim Hazeu, Het literair pseudoniemenboek (Baarn, 1987) 56.

H. Jongsma


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013