Olivier, Willem Christiaan Daniel (1820-1885)

 
English | Nederlands

OLIVIER, Willem Christiaan Daniel (1820-1885)

Olivier, Willem Christiaan Daniel, jurist en publicist ('s-Gravenhage 24-3-1820 - 's-Gravenhage 21-5-1885). Zoon van Nicolaas Olivier, secretaris-generaal van het departement van Justitie, en Wilhelmina Wendelina Pranger.

Olivier verloor al op tienjarige leeftijd zijn vader en werd sindsdien opgevoed door zijn moeder en zijn twaalf jaar oudere broer Nicolaas. In 1839 ging hij rechten studeren te Leiden, waar hij op 29 juni 1847 magna cum laude op stellingen promoveerde. Zijn promotor Thorbecke had hem aangemoedigd zijn dissertatie in het Nederlands uit te geven, omdat het onderwerp zich niet leende voor behandeling in het Latijn, zoals toen nog gebruikelijk was. Zijn Proeve over de beperkingen van den eigendom door het politie-regt - dat wil zeggen administratief recht; onder 'politie' werd het gehele inwendig bestuur verstaan - bevatte typisch thorbeckiaanse gedachten, zoals de opvatting van de staat als organisme en de harmonische machtsverdeling tussen rijk, provincie en gemeente. Olivier zou Thorbecke zijn leven lang als de vereerde leermeester blijven beschouwen.

Reeds als student demonstreerde Olivier zijn grote talenten als publicist. In de Arnhemsche Courant , in die jaren het belangrijkste liberale oppositieblad - sinds 1842 geredigeerd door zijn broer Nicolaas en de spreekbuis van Thorbecke - verschenen vanaf januari 1845 satirische en sarcastische ingezonden stukken, vaak getekend D.D., waarin vooral minister F.A. van Hall het moest ontgelden. Of zich een of meer auteurs achter deze initialen hebben verscholen, zal wel nooit worden opgehelderd. Dat een aantal anonieme humoristische stukken van Olivier afkomstig is, staat vast, maar het is de vraag of hij de hand heeft gehad in het opzienbarende feuilleton 'Brokken uit de staats-geschiedenis van het Turksche rijk' (10-4-1845/18-5-1845) over sultan Melliwman II, die zijn gehate 'piassen' (ministers) niet wilde ontslaan, daardoor revolutie uitlokte en ten slotte door een verbitterde volksmenigte werd geëxecuteerd. Van D.D.'s geruchtmakende artikel 'Vreemde dingen' van 4 november 1845, een felle kritiek op de troonrede, is Olivier niet de auteur geweest. Het stuk leidde tot een langdurig proces wegens belediging van de persoon des Konings tegen de uitgever C.A. Thieme, die zich verantwoordelijk had gesteld om de anonimiteit van de auteur - in dit geval zijn eigen zoon H.C.A. Thieme - te waarborgen. Olivier bleef na 1845 zijn satirische bijdragen voortzetten, maar geheel anoniem.

Nadat Thieme in oktober 1847 was overleden en N. Olivier en de zeer vermogende letterkundige J. Kneppelhout medeëigenaren van de Arnhemsche Courant waren geworden, vestigde Olivier zich als advocaat te Arnhem om daar als 'directeur' de dagelijkse leiding van de krant op zich te nemen; zijn broer bleef vanuit Leiden de staatkundige hoofdartikelen schrijven. Veel aanstoot gaven de scherpe artikelen tegen het ministerie-Schimmelpenninck, dat na de politieke ommezwaai van Willem II in maart 1848 was aangetreden en waarin wel liberalen als D. Donker Curtius en L.C. Luzac waren opgenomen, maar waarvan Thorbecke zelf was uitgesloten. Algemeen nam men aan dat de artikelen door laatstgenoemde waren geïnspireerd of in ieder geval met diens medeweten verschenen. Ook Oliviers anonieme brochure Over stemregt en verkiezingen , uit het voorjaar van 1848, waarin hij rechtstreekse verkiezingen bepleitte en een census principieel afwees, is lange tijd aan Thorbecke toegeschreven. Het meer liberale ministerie-De Kempenaer-Donker Curtius (1848-1849) werd door de gebroeders Olivier eveneens flink op de korrel genomen.

Het kabinet-Thorbecke (1849-1853) betekende een slappe tijd voor de bij uitstek oppositionele Arnhemsche Courant , al waren het wel de jaren waarin M.P. Lindo zijn debuut maakte als 'de Oude Heer Smits'; Olivier zou nadien (anonieme) bijdragen leveren aan de sinds 1856 verschijnende De Nederlandsche Spectator , maar heeft nooit tot de typische Spectator -kring behoord. Na de val van Thorbecke en de zware verkiezingsnederlaag van de liberalen als gevolg van de Aprilbeweging in 1853 werd de Arnhemsche Courant gereorganiseerd; de zakelijke leiding kwam nu bij D.A. Thieme, terwijl J.H.G. Boissevain de hoofdredactie ging voeren. Olivier keerde terug naar Leiden, waar hij zich als advocaat liet inschrijven. Zijn journalistieke loopbaan was voorlopig beëindigd, al trad hij wel van 1853 tot 1855 als bestuurslid op van het nieuwe thorbeckiaanse dagblad De Grondwet . Ook was hij medeoprichter en van 1854 tot 1856 eerste secretaris van de Vereeniging van Constitutionelen, een poging van de thorbeckianen de liberale krachten in het land te bundelen en het verloren terrein terug te winnen. Olivier behoorde daarmee tot de inner circle van de 'constitutionele partij', waarvoor hij als een soort secretaris werkzaam was.

In deze jaren solliciteerde Olivier vruchteloos naar een positie bij de rechterlijke macht. Wel vervulde hij verscheidene betaalde nevenfuncties: van 1858 tot 1876 was hij secretaris van de Leidse Kamer van Koophandel en tussen 1859 en 1868 inventariseerde hij de archieven van het hoogheemraadschap van Rijnland. Daarnaast was hij secretaris van de in 1863 door minister Thorbecke ingestelde commissie van onderzoek naar de kinderarbeid in de fabrieken, die een omvangrijk maar teleurstellend rapport uitbracht - in 1869-1872 gepubliceerd -, waarin wettelijke maatregelen werden ontraden en alleen schoolplicht werd aanbevolen. In mei 1858 was er sprake van dat Olivier zou toetreden tot de redactie van de Nieuwe Rotterdamsche Courant - zijn broer was in april gekozen tot kamerlid voor Rotterdam -, maar zowel hoofdredacteur H.H. Tels als president-commissaris H. van Rijckevorsel had bezwaren tegen zijn scherpe pen, omdat zij zo min mogelijk wilden polariseren tegen het gematigd-liberale 'fusie'-kabinet-Rochussen-Van Bosse (1858-1860). Met zijn vriend de Leidse hoogleraar vaderlandse geschiedenis Robert Fruin kwam het tot een breuk, toen Olivier diens inaugurele rede van 1860 over 'De onpartijdigheid van den geschiedschrijver' anoniem in De Nederlandsche Spectator ((1860) 354-358) had gekritiseerd.

In deze tijd begon Olivier zijn tweede en belangrijkste carrière bij de Arnhemsche Courant , waar men niet tevreden was over Boissevain. Onder Oliviers redactie maakte de krant in de jaren 1860 en 1870 een nieuwe bloeiperiode door. Olivier schreef vanuit Leiden de hoofdartikelen en commentaren, terwijl Thieme, en vanaf 1864 ook G. Keller, de dagelijkse leiding hadden. In zeer geestige en voortreffelijk geschreven artikelen kon Oliviers grote talent zich geheel uitleven, zowel in het bestrijden van 'behoudsmannen' als Van Hall en J. Heemskerk Azn., als in het kapittelen van jongere liberalen als I.D. Fransen van de Putte, J. Kappeyne van de Coppello en S. van Houten. Want Olivier, en met hem de Arnhemsche Courant , bleef verstokt thorbeckiaans, ook toen een nieuwe generatie liberalen zich van de oude staatsman begon af te keren. Thorbeckes politieke testament, de Narede van 1869, was hem uit het hart gegrepen. Olivier beschouwde de constitutionele monarchie als de meest doeltreffende regeringsvorm, al meende hij dat ook Nederland onafwendbaar een tijd van republikeinse en democratische staatsinstellingen tegemoet zou gaan. Zoals bij veel thorbeckianen rond 1870 was van het optimisme van 1848 weinig overgebleven.

In 1875 werd Olivier rechter in de arrondissementsrechtbank te Leiden, waar hij al sinds 1861 rechter-plaatsvervanger was. Een jaar later, na de opheffing van de Leidse rechtbank,volgde zijn benoeming tot rechter in Den Haag. In de jaren daarna publiceerde Olivier enkele geschriften met scherpe kritiek op de politieke praktijk sinds 1848. Hij had geen goed woord over voor de heerschappij van de kiesverenigingen, die zijns inziens steeds meer besloten politieke clubs waren geworden en eigenmachtig een voogdij over de kiezers uitoefenden, zodat het hele stelsel van rechtstreekse verkiezingen tot een dode letter werd gemaakt. Het binden van afgevaardigden aan een mandaat achtte hij een verkrachting van het wezen van de Staten-Generaal, omdat de kamerleden werden gereduceerd tot werktuigen van politieke coterieën. Ook het districtenstelsel kon in zijn ogen geen genade vinden, aangezien het onvermijdelijk moest leiden tot heerschappij van de numerieke meerderheid en onderdrukking van de minderheid, al bevatte die de 'grootste verstanden' en 'hoogste karakters'. Als een der eersten in Nederland propageerde hij het door de Britse jurist Th. Hare geformuleerde stelsel van evenredige of persoonlijke vertegenwoordiging.

Olivier, die tot de Waalse kerk behoorde, was een zeer eenzelvig man en bleef zijn leven lang ongehuwd. Na de dood van zijn broer in 1869 raakte hij op intiemere voet met Thorbecke, die hij in 1872 herdacht in een met veel liefde geschreven boekje, Herinneringen aan mr. J.R. Thorbecke , dat nog altijd een belangrijke bron is voor onze kennis van diens persoonlijkheid. Oliviers naam is onlosmakelijk verbonden met de Arnhemsche Courant , die onder zijn leiding een prominente rol in het Nederlandse politieke leven vervulde, ook al wisten de meeste lezers niet dat hij redacteur was. Als de jurist-literator onder de journalisten heeft Olivier in hoge mate bijgedragen aan de verbreiding van Thorbeckes ideeën onder een breed publiek, in een tijd dat jongere liberalen deze denkbeelden al als achterhaald gingen beschouwen.

P: Behalve de in de tekst genoemde publikaties: 'Iets over het fidei-commissum residui, volgens het Fransche regt', in Themis. Regtskundig tijdschrift 8 (1847) 358-370; 'Over het regt van den eigenaar om op zijnen grond te bouwen of te planten', ibidem 10 (1849) 19-28; 'Publiek regt en socialisme', ibidem 11 (1850) 226-242; Over grondcrediet en hypotheekbanken (Gorinchem, 1855); bijdragen in De Nederlandsche Spectator wrsch. onder pseudoniem 'Pierre Sansnom' 10 bijdr.: 30-6-1856 t/m 28-12-1857); boekbesprekingen in De Gids 31 (1867) I, 170-181 en 34 (1870) IV, 491-507; Van de Staten-Generaal ('s-Gravenhage, 1876); Over het kiezen der vertegenwoordiging ('s-Gravenhage, 1880); 'De grondwet op den toets', in De Tijdspiegel (1880) III, 242-261.

L: W.P. Sautijn Kluit, Arnhemsche Couranten [Bijdragen tot de geschiedenis van den Nederlandschen Boekhandel V, 1] (Amsterdam, 1892); C.D. van Vliet, 'Mr. W.C.D. Olivier', Jaarboekje van de vereeniging van directeuren van hypotheekbanken 9 (1923) 2 [: portret], 263-266; J.H. von Santen, 'Een verstokt thorbeckiaan: mr. W.C.D. Olivier (1820-1885)', in Geschiedenis en cultuur: achttien opstellen . Onder red. van E. Jonker en M. van Rossem ('s-Gravenhage, 1990) 81-96.

J.H. von Santen


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013