Pahud de Mortanges, Charles Ferdinand (1896-1971)

 
English | Nederlands

PAHUD DE MORTANGES, Charles Ferdinand (1896-1971)

Pahud de Mortanges, Charles Ferdinand, legerofficier en ruiterkampioen ('s-Gravenhage 13-5-1896 - Leiden 8-4-1971). Zoon van Charles Ferdinand Pahud de Mortanges, adjunct-commies op het departement van Koloniën, en Sophia Kol. Gehuwd op 16-12-1920 met Irma Clara barones Snouckaert van Schauburg. Uit dit huwelijk werd 1 zoon geboren. Na echtscheiding (4-7-1949) gehuwd op 23-7-1949 met Theresia Gijsbertha Bernardina Daamen. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren.

afbeelding van Pahud de Mortanges, Charles Ferdinand

Op jonge leeftijd raakte Charles gefascineerd door het militaire vertoon dat hij in de residentie- en garnizoensstad Den Haag veelvuldig kon gadeslaan. Al vroeg stond daarom voor hem vast dat hij een loopbaan in het leger zou zoeken, meer in het bijzonder bij de cavalerie. Paarden waren namelijk van jongs af zijn grote liefde. In de 's-Gravenhaagsche Manege, waar Charles vanaf zijn zestiende rijlessen kreeg, toonde hij zich in korte tijd een vaardig ruiter en bleek hij goed met paarden te kunnen omgaan.

In 1915, na het eindexamen HBS, werd Pahud toegelaten tot de Koninklijke Militaire Academie (KMA) als cadet voor het wapen der cavalerie. Hij verliet het ouderlijk huis, waar hij - na op zevenjarige leeftijd zijn vader te hebben verloren - met zijn oudere zuster onder het strenge toezicht van zijn moeder was opgegroeid, en vertrok naar Breda. Op 12 augustus 1918 legde hij het officiersexamen af, als de beste van zijn jaar. In de rang van tweede luitenant werd hij onmiddellijk daarna geplaatst bij het 3e Regiment Huzaren in Den Haag. Pahuds ruitertalenten bleven ook hier niet onopgemerkt, en in 1919 vroeg men hem als instructeur rijlessen te geven aan de Hoogere Krijgsschool aldaar.

In mei 1920 werd Pahud overgeplaatst naar het 2e Regiment Huzaren in Tilburg (na de reorganisatie van 1922 het 2e Half-Regiment te Breda). Hier kwam hij in contact met kapitein jhr. K.F. Quarles van Ufford, de voorzitter van de Koninklijke Militaire Sport-Vereeniging, die al spoedig optrad als zijn leermeester en mentor. Deze wist te regelen dat Pahud aan zoveel mogelijk concoursen kon deelnemen om wedstrijdervaring op te doen. Op voorspraak van Quarles kon hij de instructeurscursus volgen aan de Rijschool van de Cavalerie te Amersfoort.

De kans zich internationaal te bewijzen, kwam in 1924, toen Pahud met drie andere ruiters door Quarles van Ufford als chef d'équipe werd geselecteerd voor de Olympische Spelen van 1924 in Parijs. Met deze ploeg behaalde hij de gouden medaille op de military. Vier jaar later vonden de Spelen plaats in Amsterdam. Met de door hem zelf met veel geduld en inzicht getrainde ruin Marcroix had Pahud zich reeds maanden tevoren intensief op de wedstrijden voorbereid. Dat die moeite niet tevergeefs was geweest, bleek op 11 augustus 1928 in het individuele springconcours. De 30.000 toeschouwers in het Olympisch Stadion hielden de adem in toen de tengere luitenant met zijn paard foutloos de ene hindernis na de andere nam en zo de overwinning in de wacht sleepte. Aangezien de hele Nederlandse ruiterequipe wederom eerste werd in het landentoernooi van de samengestelde wedstrijd, leverden deze Spelen Pahud uiteindelijk twee gouden medailles op.

Het succes van Amsterdam herhaalde zich in 1932 in Los Angeles. In een opvallend samenspel tussen ruiter en paard slaagde Pahud er op 13 augustus 1932 met Marcroix opnieuw in met een slechts zeer gering aantal strafpunten het parcours af te leggen en zo het goud binnen te halen. De hele Nederlandse ploeg moest zich in de Verenigde Staten echter met zilver tevreden stellen. Ook bij de daaropvolgende Olympische Spelen in Berlijn in 1936 was Pahud present. Een zesde olympische medaille zat er voor hem echter niet in, doordat zijn paard in de cross country tot drie maal toe weigerde een gevaarlijke hindernis te nemen. Aan prijzen ontbrak het Pahud intussen niet, want in de vele concoursen en toernooien waaraan hij in deze jaren in binnen- en buitenland deelnam, eindigde hij vrijwel steeds bij de eersten.

Pahuds militaire carrière had inmiddels het voor die tijd gebruikelijke verloop. Sinds 1922 eerste luitenant, werd hij in juli 1925 benoemd tot instructeur bij de Rijschool van de Cavalerie te Amersfoort. Dit duurde tot oktober 1927, toen hij werd geplaatst bij het in deze zelfde stad gelegerde 1e Half-Regiment Huzaren. In 1936 volgde zijn bevordering tot ritmeester en tevens zijn overplaatsing naar het 4e Half-Regiment Huzaren te Deventer. Het was een aanstelling van korte duur, want in mei 1938 werd Pahud benoemd tot directeur-commandant van de School voor reserve-officieren der Cavalerie, waardoor hij naar Amersfoort terugkeerde. Tijdens een oefening te velde in 1938 liep hij bij een ongeluk in een stal een ernstige verwonding op aan zijn rechterpols; even zag het er zelfs naar uit dat hij zijn hand zou moeten missen. Van werken kon voorlopig geen sprake zijn, laat staan van rijden. Op aanraden van prins Bernhard, die op de Rijschool kennis met hem had gemaakt, liet hij zich in 1939 - niet zonder enig succes - behandelen in een revalidatieoord nabij Berlijn.

Na de Duitse inval en de daaropvolgende capitulatie werd het Nederlandse leger ontbonden. Pahud bleef niet werkeloos afwachten, maar besloot zijn tijd nuttig te besteden. De positieve ervaringen die hij in Duitsland met revalidatie had opgedaan, brachten hem ertoe het Herstellingsoord voor zieke en gewonde Nederlandsche militairen op te richten. In het landhuis 'Kareol' te Aerdenhout wist hij in korte tijd een dergelijk instituut van de grond te krijgen, wat een niet geringe organisatorische prestatie mag heten. Twee jaar lang was Pahud commandant van 'Kareol'. In mei 1942 werd hij met de andere Nederlandse beroepsofficieren in Duitse krijgsgevangenschap weggevoerd. Kort tevoren bereikte hem het nieuws dat zijn enige zoon, na een mislukte poging illegaal de Frans-Zwitserse grens over te komen, door de Duitsers was gefusilleerd.

In het krijgsgevangenenkamp Stanislau in Pools Galicië kreeg Pahud opnieuw last van zijn rechterhand, die nog steeds niet goed was genezen. Met enkele andere zieke officieren mocht hij daarom voor medische behandeling terug naar Nederland. Tijdens de treinreis terug naar Polen, in de zomer van 1943, slaagde een door hem goed voorbereide ontsnappingspoging. Na enige tijd ondergedoken te hebben gezeten, begon hij aan een maandenlange tocht vol ontberingen via het bezette België en Frankrijk over de Pyreneeën naar Gibraltar. Vandaar ging hij per vliegtuig naar Groot-Brittannië, waar hij in februari 1944 arriveerde. Na de gebruikelijke 'screening' koos Pahud voor een post bij de Koninklijke Nederlandsche Brigade 'Prinses Irene'. Mede door bemoeienis van prins Bernhard, die een hoge dunk van hem had, werd hij in maart plaatsvervangend commandant van deze eenheid, onder zijn oud-jaargenoot van de KMA, kolonel A.C. de Ruyter van Steveninck.

In de rang van majoor maakte Pahud alle krijgsverrichtingen van de Nederlandse troepen mee, van de landing in Normandië tot de bevrijding van het vaderland. Tegelijk met de afwikkeling van zaken na de ontbinding van de brigade werd hij in september 1945 belast met het formeren van een Mobiele Afdeling van het wapen der Koninklijke Marechaussee. Door politiek-militair getouwtrek slaagde hij hierin echter maar zeer ten dele; voor Pahud een reden een benoeming tot commandant van de Marechaussee af te wijzen.

Na de bevrijding nam Pahud niet meer deel aan hippische evenementen: in de oorlogsjaren had hij nauwelijks nog te paard gezeten, en zijn rechterhand was nooit helemaal hersteld. Hij bleef zich echter voor sport interesseren. In 1946 ging hij in op het verzoek voorzitter te worden van het Nederlandsch Olympisch Comité (NOC), een functie die hij vijf jaar lang bekleedde en - toen dat nodig bleek - van 1959 tot 1961 ten tweede male waarnam. Met veel diplomatie, doorzettingskracht en organisatietalent wist Pahud het NOC in deze naoorlogse jaren nieuw leven in te blazen en het aan de noodzakelijke financiën te helpen. Van 1946 tot 1964 was hij tevens lid van het Internationaal Olympisch Comité.

In september 1946 werd Pahud benoemd tot chef van de staf van prins Bernhard in diens functie van inspecteur-generaal der Koninklijke Landmacht. Vijf jaar later volgde zijn aanstelling als inspecteur der cavalerie. In mei 1953, gelijktijdig met de bevordering tot brigade-generaal, kreeg Pahud, op persoonlijke voordracht van prins Bernhard, het verzoek in dienst te treden van Hare Majesteit de Koningin. Als sous-chef en, vanaf november 1954, als chef van het Militaire Huis was hij verantwoordelijk voor een goed verloop van alle plechtigheden waarbij leden van het Koninklijk Huis aanwezig waren. Zich steeds bescheiden op de achtergrond houdend, gaf hij opnieuw blijk van zijn groot organisatievermogen, met oog voor het kleinste detail. Eind december 1961 kreeg Pahud - inmiddels luitenant-generaal titulair - eervol ontslag.

De laatste levensjaren van Pahud waren moeilijk. Door voortschrijdende reumatiek raakte hij gedeeltelijk verlamd en moest hij zich in een rolstoel voortbewegen: 'De eens zo rechte rug vergroeide met veel pijn. Invalide ging hij verder door het leven, zonder er woorden over vuil te maken, laat staan erover te klagen' (Van Ballegoijen de Jong, 100). Hij stierf in 1971 in het Leidse Academisch Ziekenhuis na een uiterst pijnlijk ziekbed.

'Ridderlijk' en 'ruiterlijk' waren de adjectiva waarmee men na zijn dood Pahuds persoon trachtte te karakteriseren. Hoewel voor de hand liggend, zijn ze in zijn geval zeker op zijn plaats. Pahud de Mortanges was een gentleman in de ware betekenis van het woord. Hij was van goede familie, gesloten, bescheiden en tactvol en daardoor de ideale hoveling; dapper, volhardend en plichtsgetrouw en daardoor een goed officier; sportief, kameraadschappelijk en integer en daardoor een voorbeeldig sportman.

P: Olympische overwinningen 1924-1932 van Pahud de Mortanges in de onder L genoemde werken van Van Ballegoijen de Jong, 109, en Kroniek Olympische Spelen , 75, 99, 117.

L: Verhoor van Ch.F. Pahud de Mortanges, in Verslag houdende de uitkomsten van het onderzoek [der] Enquêtecommissie Regeringsbeleid 1940-1945 VIIIc ('s-Gravenhage, 1956) 278-283; Jan Cottaar, Gouden Boek Nederlandsch Olympisch Comité ('s-Gravenhage, 1962); J.P.A. van Ballegoijen de Jong, Man en paard. Het ruiterlijke leven van Charles Pahud de Mortanges, 1896-1971 (Meppel, 1983); Kroniek Olympische Spelen . Teksten en redactie van Poul Annema [e.a.] (Amsterdam, 1987) 74, 96, 116, 143; Jan Hof, Tussen paard en pantser. Jhr. J.J.G. Beelaerts van Blokland ... De cavalerie, het verzet en de Pr. Irene Brigade (Kampen, 1990); John Lowe, 'Charles Pahud de Mortanges, grossier in goud en zilver', in Sport International (1991) 8 (aug.) 22-25. Een overzicht van de officiersrangen die Pahud de Mortanges doorliep in: Naam- en ranglijst der officieren van de Koninklijke Landmacht en de Koninklijke Luchtmacht 121 (1961) 8.

I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 1128.

A.J.C.M. Gabriëls


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013