Portielje, Anton Frederik Johan (1886-1965)

 
English | Nederlands

PORTIELJE, Anton Frederik Johan (1886-1965)

Portielje, Anton Frederik Johan, dierkundige (Amsterdam 8-3-1886 - Hilversum 20-2-1965). Zoon van Gerrit Portielje, boekdrukker, en Johanna Hassels. Gehuwd op 10-10-1912 met Jacoba Petronella Hendrika Scholten. Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 1 dochter geboren. afbeelding van Portielje, Anton Frederik Johan

Na de HBS ging Frits Portielje als journalist werken bij Het Nieuwsblad voor Nederland . In de ban geraakt van het door E. Heimans en Jac.P. Thijsse gepropageerde veldbiologische onderzoek, benutte hij zijn journalistieke gaven om een aantal artikelen over de dierenwereld te schrijven. Mede naar aanleiding hiervan werd hij in 1906 door C. Kerbert, de toenmalige directeur van de Amsterdamse dierentuin Artis (1890-1927), tot diens biologisch assistent aangesteld.

In deze functie ontpopte Portielje zich als een briljant waarnemer van het diergedrag. Baanbrekend waren zijn observaties van het voortplantingsgedrag bij vogels. In enkele, in de tweede helft van de jaren twintig gepubliceerde studies - over onder meer de baltsdans bij de pampastruisvogel en de paringsbiologie van aalscholvers en zilvermeeuwen - introduceerde hij het begrip 'symbolische instincthandelingen'. Hieronder verstond hij de gedragingen die een dier vertoont bij afwezigheid van het driftdoel. Deze gedragingen krijgen daardoor een schijnfunctie of zijn gericht op een schijndoel. Zij geven ontspanning, maar geen bevrediging. In beide gevallen wordt het biologische doel 'gesymboliseerd'. Het begrip 'symbolische instincthandelingen' speelt sindsdien in de diergedragsstudies een niet meer weg te denken rol en heeft ook vele psychoanalytici de betekenis doen inzien van de ethologie voor een betere interpretatie van het menselijk gedrag.

Een andere belangrijke bijdrage van Portielje tot het dierpsychologisch onderzoek is het gebruik van zogeheten modellen. Hierbij wordt een dier geconfronteerd met een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid, ten einde zo te kunnen nagaan op welke afzonderlijke factoren daarvan het instinctief reageert. Pionierswerk verrichtte Portielje wat dit betreft in 1926 door experimenten met de roerdomp, die hij met kartonnen figuren benaderde om zo te kunnen vaststellen dat deze vogels belagers altijd in de kop pikken, doch niet speciaal in de ogen. Behalve met vogels, deed Portielje ook onderzoek met apen. Van belang waren zijn in 1939 uitgevoerde 'spiegelproeven', waaruit bleek dat alleen de mensapen het vermogen bezitten zichzelf in de spiegel te bekijken, wat wijst op een vorm van zelfbesef. Overigens was hij er zich bij al zijn experimenten van bewust dat het verblijf van dieren in gevangenschap een afwijkend gedrag kan veroorzaken. Portieljes gedragsstudies zouden hun bekroning vinden in zijn in 1938 verschenen boek Dieren zien en leeren kennen. Een bijdrage tot de kennis van het driftleven en tot de ontwikkeling van het instinctbegrip , waarin hij zijn ideeën over differentiatie en integratie van instinctieve handelingen uiteenzette. Voor zijn vele en vernieuwende onderzoek op het gebied van de diergedragsstudies zou hij op 13 mei 1946 een eredoctoraat van de Universiteit van Amsterdam ontvangen.

Wegens zijn grote kennis van leven en gedrag der dieren werd Portielje door directeur Kerbert benoemd tot Inspecteur der Levende Have voor Artis. Zijn kennis kwam onder meer van pas bij de vernieuwing van de dierenverblijven, zoals de aanleg van de uilenruïne in 1922 en van het zogeheten Kerbert Terras voor de leeuwen in 1928/1929, aan de bouw waarvan hij eigenhandig heeft meegewerkt. Portielje was evenwel in de eerste plaats aangetrokken om Artis bij het publiek een grotere bekendheid te geven. Vanaf de jaren twintig verwierf hij zich nationale bekendheid door zijn talloze bijdragen aan dag- en weekbladen en andere geschriften. Daarbij werd er steeds van uitgegaan dat Artis een opvoedende taak had en zijn bezoekers geen amusement, maar recreatie met een culturele inslag moest bieden om zo de mens door eigen waarneming nader tot het dier te brengen. Een eerste uiting van dit streven was de publikatie - in samenwerking met S. Abramsz - van het Het Artisboek. Wandelingen door 'Natura Artis Magistra' in 1922. Een veel groter publiek bereikte Portielje met zijn Verkade-albums, die in 1925, 1930, 1939 en 1940 verschenen. Het door hem in 1925 in Mijn aquarium beschreven voortplantingsgedrag van de stekelbaars had tot gevolg dat veel Nederlandse gezinnen zich een aquarium met deze visjes aanschaften. In de wetenschappelijke wereld leidde het tot het opzetten van practica gedragsstudies en de publikatie van proefschriften over dit onderwerp.

Vooral onder het directoraat van A.L.J. Sunier (1927-1953) kreeg Portielje de kans zijn didactische gaven ten volle te ontplooien. Een zo mogelijk nog grotere bekendheid dan met zijn publikaties verwierf hij zich met de unieke rondleidingen die hij in Artis verzorgde, de lezingen die hij overal in het land hield en met zijn radiopraatjes. Volgens radiodirecteur Willem Vogt hadden zijn causerieën de grootste luisterdichtheid op het gebied van het gesproken woord, op de voetbalreportages na. Van de radiopraatjes zijn er tussen 1949 en 1958 verschillende in druk verschenen. De vervaardiging van vijf publiciteitsfilms over Artis tussen 1936 en 1940 door H.C. Verkruysen geschiedde op aanwijzingen van en met teksten van Portielje. Het was mede aan de populariteit van laatstgenoemde te danken dat Artis de crisisperiode van de jaren dertig is doorgekomen.

Portielje was ook rechtstreeks bij het onderwijs betrokken. Onder zijn leiding werd aan leerlingen van Amsterdamse lagere scholen de zogeheten Artisles gegeven. Daarbij kregen de kinderen eerst een van de Artisfilms te zien, gevolgd door een rondleiding door de dierentuin, zodat hetgeen in de film was gezien in de tuin kon worden gedemonstreerd. Op persoonlijk verzoek van de Italiaanse onderwijshervormster Maria Montessori stelde Portielje zijn onderwijskundige gaven vanaf 1932 tevens in dienst van het Montessori-onderwijs. Hij gaf biologieles aan de (Eerste) Lagere Montessorischool in Amsterdam en aan de opleidingscursus voor Montessorileerkrachten. Verder werkte hij mee aan de oprichting van het Amsterdams Montessorilyceum, waarvan hij jarenlang curator was.

Na meer dan 46 jaar in dienst te zijn geweest van Artis - sinds 1946 bekleedde hij de functie van hoofd van de Voorlichtingsdienst - ging Portielje op 1 maart 1952 met pensioen, bij welke gelegenheid een grootse huldiging plaats vond. In 'Neerlands Nieuws' van 7 maart 1952 was in alle Nederlandse bioscopen 'De dieren van Artis nemen afscheid van Dr. Portielje' te zien, een reportage uitgebracht door de Regeringsvoorlichtingsdienst. Het was eens te meer een blijk van waardering voor deze zo begaafde dierpsycholoog, die niet alleen zijn vakgenoten wist te inspireren - zijn onderzoekingen waren van grote invloed op het werk van ethologen zoals N. Tinbergen, A. Kortlandt, G.P. Baerends en J.J.A. van Iersel -, maar brachten ook met onbedwingbaar enthousiasme en grote levendigheid, in de traditie van Heimans en Thijsse, een talrijk publiek in Nederland tot natuur- en vooral dierstudie.

A: Het persoonlijk archief van A.F.J. berust bij de familie.

P: Behalve de in de tekst genoemde publikaties: 'Zur Ethologie bezw. Psychologie der Rhea americana L.', in Ardea 14 (1925) 1-14; 'Zur Ethologie bezw. Psychologie von Botaurus stellarus (L.)', ibidem 15 (1926) 1-15; 'Zur Ethologie bezw. Psychologie von Phalacrocorax carbo subcormoranus (Brehm)', ibidem 16 (1927) 107-123; 'Ornitho-psychologische Opmerkingen', ibidem 16 (1927) 20-22; 'Zur Ethologie bezw. Psychologie der Silbermöwe, Larus argentatus argentatus Pont.', ibidem 17 (1928) 112-149; samen met R. Joosten-Chotzen, De natuur in de Montessorischool (Amsterdam, 1932); 'Triebleben bezw. intelligente äusserungen beim Orang-Utan, Pongo pygmaeus Hoppius', in Bijdragen tot de Dierkunde 27 (1939) 61-114.

L: Behalve necrologieën door o.a. A.L.J. Sunier, in Artis 11 (1965) 4; E.F. Jacobi, in Vakblad voor Biologen 45 (1965) 50-51; J.G. Nieuwendijk, in Ons Amsterdam 17 (1965) 128; A. Kortlandt, in Limosa 39 (1966) 153-155: D.L. v.d. Scheer, 'Iemand die ons het dier leerde zien', in De Groene Amsterdammer , 15-3-1952; A. Kortlandt, 'Dr. A.F.J. Portielje. De apostel van de dieren', in Dieren 5 (1988) 1 (mei/juni) 18-25; Roelfien Sant, 'Dr. Portielje was leeuws met de leeuwen', in Het Parool , 26-4-1988; P. Smit, Artis. Een Amsterdamse tuin (Amsterdam, 1988) 57-62 en passim.

I: D.R. Röell, De wereld van instinct. Niko Tinbergen en het ontstaan van de ethologie in Nederland (1920-1950) (Rotterdam 1996) 239 [Portielje met een gibbon; Foto: Artis].

P. Smit


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013