Weinreb, Fryderyk (Friedrich) (1910-1988)

 
English | Nederlands

WEINREB, Fryderyk (Friedrich) (1910-1988)

Weinreb, Fryderyk (Friedrich), econoom en bijbelexegeet (Lemberg (Oostenrijk-Hongarije) 18-11-1910 - Zürich (Zwitserland) 20-10-1988). Zoon van David Herch Weinreb, grossier in rookartikelen, en Hencie (Hermine) Sternhell. Gehuwd op 28-10-1936 met Esther Guthwirth. Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 4 dochters geboren. Bij Wet 22-7-1927 (Stbl. nr. 268) genaturaliseerd. afbeelding van Weinreb, Fryderyk (Friedrich)

Op de vlucht voor het geweld van de Eerste Wereldoorlog in Oostenrijks Galicië belandde het joodse gezin Weinreb - ouders en twee zoontjes - via Wenen ten slotte in 1916 in Nederland. Het vestigde zich te Scheveningen, waar toen een kleine kolonie van Oostjoodse immigranten te vinden was. In 1927 verwierven de Weinrebs het Nederlanderschap. Ofschoon zij losser dan hun Scheveningse geloofsgenoten stonden van de traditioneel-strikte orthodoxie, zou de oudste zoon, Friedrich, de banden met het jodendom nooit verbreken. Reeds als jongeman werd hij aanhanger van de niet-zionistische, agoedistische stroming.

Friedrichs intelligentie was al op de Scheveningse lagere school en een Haagse HBS gebleken, toen hij met steun van thuis in 1930 economie ging studeren aan de Nederlandsche Handels-Hoogeschool te Rotterdam. De vroege dood van de ouders remde deze opleiding af, maar voortzetting ervan werd door avondstudie mogelijk dank zij een in januari 1932 verkregen functie aan het met de hogeschool verbonden Nederlandsch Economisch Instituut. Zijn wetenschappelijke prestaties hier maakten op de directie, onder wie de hoogleraren P. Lieftinck en J. Tinbergen, grote indruk. Op 16 december 1938 behaalde Weinreb het doctoraal examen economie. Hij bleef werkzaam aan het Instituut, met nog steeds Scheveningen als woonplaats voor hem en zijn toen jonge gezin. Bezetting en jodenvervolging onderbraken echter deze veelbelovende loopbaan: in november 1941 moest hij wegens zijn joodse afkomst ontslagen worden.

Geldnood en geldingsdrang brachten Weinreb er daarna toe een zwendelzaak op te zetten. Deze was bedoeld om ten koste van joodse lotgenoten eigen zakken te vullen, maar kan tevens, door het succes ervan, de valse hoop bij hem hebben gewekt ook de Duitse vervolgers op den duur te slim af te zijn. Van december 1941 af begon Weinreb onder zijn joodse vrienden het verhaal te verbreiden dat hoge autoriteiten - later verzon hij een generaal Von Schumann van de Wehrmacht - hem hadden opgedragen een lijst samen te stellen van daarvoor betalende joden die in aanmerking kwamen voor een groepsemigratie per trein naar het niet bezette Vichy-Frankrijk, later naar Portugal. Om het emigratieplan geloofwaardig te maken, gaf Weinreb hoog op van zijn invloedrijke Duitse relaties, liet hij officieel-lijkend Duits briefpapier drukken, en voerde hij ten slotte een 'medische keuring' voor gegadigden in. Aanvankelijk meldden zich vele joden uit Den Haag en omstreken; later, vooral nadat op 15 juli 1942 de deportaties via het doorgangskamp Westerbork naar het oosten begonnen waren, kwamen er honderden uit het gehele land op af. Allen betaalden graag de hoge bedragen voor de inschrijving, al was van enig succes van de emigratie nog niets gebleken. In de zomer van 1942 kreeg Weinreb ook contact met de Haagse illegaliteit en bemiddelde hij wel eens bij documentenvervalsing en onderduik.

Een en ander moest in de gaten lopen. Op 11 september 1942 werd Weinreb door de Sicherheitsdienst (SD) in de gevangenis te Scheveningen opgesloten en verscheidene keren verhoord. Hij werd meteen al gedwongen enkele illegale werkers te verraden, maar hij slaagde er ook in de SD'ers ervan te overtuigen dat hoge Duitse legerofficieren hem het emigratieplan hadden voorgespiegeld en hijzelf slechts hun instructies uitvoerde. De SD'ers besloten daarop Weinreb als lokeend te gebruiken voor het ontmaskeren van de door hen vermoede bedriegers binnen de Wehrmacht. Weinreb kwam na enkele dagen vrij, en begin oktober 1942 kreeg zijn lijst zelfs in Westerbork een officiële status, waardoor joden die hierop voorkwamen voorlopig van doorzending naar het oosten werden gevrijwaard.

Lang zou het door Weinreb - nu met instemming van de SD - volgehouden spel niet duren. In december beseften de Duitsers door hem om de tuin te zijn geleid; op 8 januari 1943 verloor de Weinreb-lijst in Westerbork alle geldigheid. Weinreb werd elf dagen later weer gearresteerd en nu hard aangepakt. Hij 'sloeg' spoedig 'door', en er volgden arrestaties van illegale werkers en ondergedoken joden. Ook voor Weinreb leek alles verloren te zijn: op 13 mei werd hij, geheel murw, als strafgeval naar Westerbork overgebracht, waar zijn gezin zich reeds sedert januari bevond.

Toch konden de Haagse SD'ers Weinrebs misleiding - die zij, professioneel gezien, heimelijk bewonderden - niet vergeten. Op 28 juni 1943 werd Weinreb naar de gevangenis in Scheveningen teruggehaald. Hij moest met celspionage zijn diensten bewijzen, alvorens hij opdracht kreeg een nieuwe emigratielijst op te stellen, waarmee de SD namen en adressen van ondergedokenen en hun helpers hoopte te achterhalen. Nadat Weinreb hiervoor herhaaldelijk uit de gevangenis was gehaald en zelfs werving voor de lijst tot in België kon uitstrekken, werd hij in september 1943 vrijgelaten en mocht hij zijn gezin uit Westerbork laten terugkomen. Eind november werd de tweede lijst in Westerbork gelegaliseerd en kregen opnieuw hierop voorkomende joden uitstel van verder transport.

Ook dit spel, nu door de SD gespeeld met Weinreb als marionet, hield echter geen stand. De vangst van zich nog in vrijheid bevindende joden viel de SD tegen, en andere Duitse instanties begonnen de lijstbescherming in Westerbork hinderlijk te vinden. Begin februari 1944 'platzte' hier de lijst opnieuw, en op 7 februari wist Weinreb met zijn gezin in Gelderland onder te duiken.

Pas veel later, na een in 1976 gepubliceerd grondig onderzoek, zou een winst- en verliesrekening van Weinrebs optreden opgemaakt kunnen worden. Het aantal slachtoffers dat, mede door het 'doorslaan', het verraad en de celspionage van Weinreb, in handen van de SD viel en het soms met de dood zou bekopen, moet op ruim honderd worden geschat. Daartegenover konden waarschijnlijk enkele tientallen, onder andere dank zij uitstel door de Weinreb-lijst of door hemzelf geboden hulp, hun leven redden.

Dit alles kon bij de bevrijding niet meteen duidelijk zijn. De zaak was juist door het gebruik van list en bedrog uiterst gecompliceerd en door de verwevenheid met de jodenvervolging zeer delicaat. Na binnengekomen aanklachten werd Weinreb op 3 juni 1945 gearresteerd door de Politieke Opsporingsdienst en kreeg de bijzondere rechtspleging de taak de zaak te onderzoeken. Vooral in joodse kring - onderling verdeeld in pro en contra - volgde men de strafvervolging met spanning. Weinreb zelf bleef alle schuld of kwade opzet glashard ontkennen. Hij had zich zozeer in de rol van redder van joden ingeleefd dat hij er zelf in geloofde. Op 27 november 1947 werd Weinreb door het Bijzonder Gerechtshof in Den Haag wegens gebleken verraad en celspionage tot drie en een half jaar gevangenisstraf veroordeeld, terwijl de Bijzondere Raad van Cassatie bij arrest van 25 oktober 1949 deze straf tot zes jaar verhoogde. Door aftrek van voorarrest en gratieverlening voor een deel van de tijd werd Weinreb reeds op 11 december 1948 voorwaardelijk in vrijheid gesteld.

In de vrije samenleving had Weinreb moeite een vaste positie te vinden, al bevalen bijvoorbeeld Lieftinck en Tinbergen hem graag voor banen aan. Dit lukte vooral niet door zijn behoefte om, naast het dagelijkse werk om den brode, als geestelijk leider en raadsman op te treden voor gelovige volgelingen. Daarmee trok hij niet alleen een spoor van met hem dwepende aanhankelijkheid, maar ook van misnoegen en delict, dit laatste meestal verband houdend met vrouwenaffaires en zedenschandalen. Professoraten in Djakarta, van 1952 tot 1956, en in Ankara, van 1958 tot 1961, kwamen mede daardoor tot een ontijdig einde. In 1958 was hij inmiddels beboet voor het onbevoegd uitoefenen van de geneeskunde. Werkzaamheden na 1961 als economisch adviseur bij bedrijven moest hij afbreken toen in 1968 in de zogeheten Vlaardingse zedenzaak tegen hem een rechterlijk vonnis van acht maanden gevangenisstraf werd uitgesproken. Door vlucht naar het buitenland ontliep hij deze straf. In Zwitserland vond Weinreb nu een vast bestaan door zich geheel te wijden aan zijn geestelijke roeping. Met boek, lezing en cursus, vooral bijbelexegese en getallen-mystiek betreffende, wist hij een hem toegedaan publiek te trekken.

Inmiddels had Weinreb, reeds vóór zijn vlucht, in Nederland hernieuwde belangstelling op zich gevestigd, en was er zelfs een ware affaire van publicitaire discussie rondom hem ontstaan. De historicus J. Presser had bij zijn onderzoeksopdracht de geschiedenis van de jodenvervolging in Nederland te schrijven ook Weinreb geïnterviewd en diens versie van zijn gedrag in bezettingstijd geheel aanvaard. In een paragraaf van zijn grote werk Ondergang. De vervolging en verdelging van het Nederlandse Jodendom 1940-1945 , in 1965 in twee delen verschenen, schetste Presser Weinreb als een redder van joden in oorlogstijd en als een onschuldig veroordeelde zondebok voor andermans falen na de bevrijding (II, 101-110).

Deze poging tot eerherstel van Weinreb sloeg aan. Maar al te graag was men in de jaren zestig in progressief-opstandige kring bereid te geloven dat indertijd ook Weinreb tegen de stroom van eigenbelang dienende Nederlandse autoriteiten en een laf 'klootjesvolk' in had opgeroeid. De columniste bij het weekblad Vrij Nederland Renate Rubinstein (pseudoniem: Tamar) spoorde Weinreb aan zijn memoires te schrijven en gaf deze in 1969 in een door haar bewerkte vorm uit. In het driedelige Collaboratie en verzet 1940-1945. Een poging tot ontmythologisering vertelde Weinreb, levendig en breedvoerig met typeringen van mensen en toestanden, zijn heldenverhaal. Al werden deze memoires gretig gekocht en gelezen, zij wekten ook spoedig ergernis en kritiek. Zo keerden bekende schrijvers als Abel Herzberg en Willem Frederik Hermans zich met veel kennis van zaken tegen menige bewering die Weinreb had gedaan. Er ontstonden zodoende felle polemieken in de Nederlandse pers, die nog jarenlang telkens opvlamden.

Opgejaagd door deze discussie - ook in de Tweede Kamer werden vragen gesteld - gaf de Nederlandse regering in 1970 aan het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie opdracht de zaak-Weinreb nogmaals uit te zoeken. De daartoe aangewezen jurist D. Giltay Veth en historicus A.J. van der Leeuw deden enige jaren grondig onderzoek in de archieven en interviewden talrijke getuigen. In 1976 publiceerden zij in twee delen het Rapport... inzake de activiteiten van drs. F. Weinreb gedurende de jaren 1940-1945, in het licht van nadere gegevens bezien met daarin voor Weinreb en zijn aanhangers verpletterende conclusies. Weinreb was in bezettingstijd van december 1941 af met een zwendel begonnen, waarmee hij voor veel geld zijn lotgenoten had opgelicht, en sedert september 1942 handlanger geworden van de SD in Den Haag, waardoor vele slachtoffers vielen. De naoorlogse berechting was weliswaar door vormfouten en onvoldoende kennis en begrip van de materie gebrekkig geweest, maar zij had toch op een jegens Weinreb onbevooroordeelde wijze op goede gronden tot een (mild) vonnis geleid.

Hiermee kwam de affaire - al bleef de discussie nasudderen - tot een einde. De schrijver Aad Nuis deed nog een poging het rapport serieus te weerleggen in zijn brochure Het monster in de huiskamer. Een analyse van het Weinreb-rapport (Amsterdam, 1979), maar in hun 'Aanvulling op het Weinreb-rapport' (gepubliceerd in: Bijlagen Tweede Kamer der Staten-Generaal , zitting 1980/1981 ('s-Gravenhage, 1981) 12355, nr. 4) lieten Giltay Veth en Van der Leeuw van Nuis' argumenten weinig heel. In de Tweede Kamer werd ten slotte op 26 maart 1981, na de ontvangen rapportage, de zaak-Weinreb als afgedaan beschouwd.

Van zijn kant hield Weinreb zijn versie van een gespeelde heldenrol vol. Aanvankelijk waren talrijke journalisten naar zijn woonplaats Zürich gekomen, waar hij hen minzaam en welbespraakt te woord had gestaan, maar deze belangstelling voor hem vanuit Nederland ging onvermijdelijk verflauwen. Feitelijk was Weinreb nu door zijn onbedwongen behoefte aan erkenning en verering voor slechts in zijn fantasie opgezwollen heldendaden, na 1942 en na 1945, voor de derde maal door de mand gevallen.

A: Archieven en documentatie betreffende F. Weinreb, de strafzaak-Weinreb en de affaire-Weinreb berusten bij het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie te Amsterdam (Doc. I-1868 en coll. nr. 262c). Het strafdossier 1945-1948 betreffende F. Weinreb berust bij het ministerie van Justitie te 's-Gravenhage.

P: Een door Weinreb zelf opgestelde bibliografie van zijn geschriften en een overzicht van zijn in het Nederlands en Duits gehouden voordrachten in Emil Wachter: Weinreb hören und sehen / Friedrich Weinreb: Autobiographische Notizen zu Vorträgen und Veröffentlichungen 1928 bis 1980 . Bew. en ingel. door Christian Schneider (München, 1980) 45-79. Van Weinrebs autobiografische werken verdienen, behalve het in de tekst genoemde Collaboratie en verzet , vermelding: Begegnungen mit Engeln und Menschen. Mysterium des Tuns. Autobiographische Aufzeichnungen 1910-1936 (Zürich, 1974); Der Krieg der Römerin. Erinnerungen 1935-1943 (2 dln.; München, 1982); Das Wunder vom Ende der Kriege. Erlebnisse im letzten Krieg (Weiler im Allgäu, 1985); Die Haft. Geburt in eine neue Welt. Erinnerungen 1945 bis 1948 (Weiler im Allgäu, 1988).

L: Behalve de in de tekst genoemde publikaties en talrijke beschouwingen en ingezonden stukken in dag- en weekbladen, vooral in de jaren 1946-1948 en 1965-1981, o.a.: Willem Frederik Hermans, 'Frijderijk de Vrome', in Van Wittgenstein tot Weinreb. Het sadistisch universum 2 (Amsterdam, 1970) 182-235; Ben van der Velden, De dood van prof. drs. M. [sleutelroman] (Amsterdam, 1974); L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog VII ('s-Gravenhage, 1976) 446-461, XII (Leiden, 1988) 583-588; Willem Frederik Hermans, Houten leeuwen en leeuwen van goud (Amsterdam, 1979) 206-251; I. Schöffer, 'Weinreb, een affaire van lange duur' (1982), in idem, Veelvormig verleden. Zeventien studies in de vaderlandse geschiedenis . Onder red. van P.B.M. Blaas [e.a.] (Amsterdam, 1987) 193-216, 259-263; Willem Frederik Hermans, Mandarijnen op zwavelzuur, supplement (Parijs, 1983) 48-107; Abel J. Herzberg, 'Frijderijk Weinreb, illusie of bedrog', in Kroniek der Jodenvervolging, 1940-1945 (5e herz. druk; Amsterdam, 1985) 339-347.

I: ANP Historisch Fotoarchief, beeldnummer 40218 [Weinreb in november 1976].

I. Schöffer


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013