Wisselink, Jan (1892-1978)

 
English | Nederlands

WISSELINK, Jan (1892-1978)

Wisselink, Jan, ondernemer en econoom (Haaksbergen (O.) 17-4-1892 - Voorburg 20-12-1978). Zoon van Jan Herman Wisselink, textielfabrikant, en Hendrika Companjen. Gehuwd op 4-4-1977 met Maria Johanna van Noppen. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren.

Jan Wisselink was de zoon van een textielfabrikant en groeide op in de nabijheid van de fabriek. Hij verklaarde later zijn ingeboren belangstelling voor in het bijzonder de praktijk van het economisch leven uit het feit dat zijn 'wieg had gestaan tussen bewegende machines'. Na de lagere school bezocht Jan de rijks HBS in Alkmaar en de Nederlandsche School voor Nijverheid en Handel te Enschede, om zijn opleiding af te sluiten met een jaar studie en praktijk in Lancashire: de gebruikelijke aanloop voor de carrière van jongelui uit zijn milieu.

Gedurende de Eerste Wereldoorlog was Wisselink in militaire dienst, die hij als reserve-kapitein verliet. Vervolgens studeerde hij sinds 1918 aan de Nederlandsche Handels-Hoogeschool te Rotterdam. Na een semester aan Amerikaanse universiteiten en werkzaamheden in een Nederlandse textielonderneming beëindigde hij zijn studie op 6 november 1924 met het doctoraal examen in de economie. Naast de functies die Wisselink vervolgens in verschillende textielbedrijven bekleedde, vond hij tijd voor het schrijven van zijn dissertatie over De vestigingsfactoren der katoenindustrie in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika . Op 14 maart 1928 promoveerde hij hierop met lof in Rotterdam bij prof. W.E. Boerman.

Inmiddels waren vanuit Twente, op initiatief van J.B. Blijdenstein W.Jzn. en J. Gelderman, plannen ontwikkeld om de economische wetenschap en de praktijk van de katoenindustrie nader tot elkaar te brengen. Na een lange voorbereiding van studies en onderhandelingen vond in 1930 de oprichting plaats van het Economisch Instituut voor de Textielindustrie (EIT) met als doel het bevorderen van zowel het hoger onderwijs in de economie als de bestudering van economische vraagstukken, het verrichten van onderzoek en het verzamelen en uitwerken van gegevens, alle van belang voor de textielindustrie. Het EIT werd gevestigd aan de Nederlandsche Handels-Hoogeschool te Rotterdam, en Wisselink werd daarvan de directeur. In 1931 volgde hierop aansluitend zijn benoeming tot bijzonder hoogleraar in de toegepaste economie en bedrijfsleer, inzonderheid betreffende de textielindustrie. Zo was voor Wisselink een strategische uitgangsstelling geschapen voor zijn vele activiteiten, zowel op het gebied van onderzoek als van onderwijs. De bijzondere leerstoel werd in 1938 omgezet in een gewoon professoraat, en sindsdien trad Wisselink 22 jaar lang op als het wetenschappelijk geweten en stimulator tot vernieuwing van de textielindustrie in het algemeen en de katoenindustrie in het bijzonder.

Reeds in 1932 publiceerde Wisselink een rapport over Uniforme verkoopsvoorwaarden op rationeelen grondslag voor de Nederlandsche katoenindustrie , dat leidde tot de oprichting van een conditiekartel: de Nederlandsche Textiel Conventie. Onder invloed van de economische crisis van de jaren dertig bestond er namelijk een grote verwarring op het gebied van verkoopsvoorwaarden op de binnenlandse markt, en dit vroeg om sanering. Een andere kwestie die Wisselinks bijzondere aandacht had, was de mogelijke vestiging van een katoenindustrie in Nederlands-Indië als dam tegen de toenemende Japanse concurrentie. Dit leidde in 1936 tot de oprichting van de NV Java Textiel Maatschappij, waarover hij aanvankelijk de dagelijkse leiding voerde. Twee jaar later publiceerde Wisselink het Tweede rationalisatierapport voor de Nederlandsche katoenindustrie , waarin hij pleitte voor de voortzetting - naast het conditiekartel - van de verkregen samenwerking. Hij was er toen reeds van overtuigd dat een te grote omvang van de produktiecapaciteit van deze industrietak inkrimping door samenwerking noodzakelijk maakte. In de vooroorlogse jaren vonden Wisselinks pleitredenen echter nauwelijks gehoor, te minder daar kort na de verschijning van zijn rapport de economische situatie verbeterde en men de noodzaak van ingrijpende maatregelen niet inzag.

In deze vooroorlogse jaren was Wisselink ook op internationaal terrein werkzaam als afgevaardigde naar de Economische Conferentie in Londen en als regeringsgedelegeerde naar de Internationale Arbeidsconferentie te Washington, beide in 1936. De hieruit voortvloeiende contacten wist hij vruchtbaar te maken voor zijn beide Rotterdamse functies. Tijdens de Duitse bezetting was Wisselink nauw betrokken - onder andere als voorzitter van het zogeheten Textieldirectorium - bij de voorbereiding en uitvoering van maatregelen voor de grondstoffenvoorziening en de textieldistributie.

Na de bevrijding ontplooide Wisselink nationaal en internationaal velerlei activiteit, alle gericht op het voortduren van de grondstoffenvoorziening en de gezondmaking van in het bijzonder de Nederlandse textielindustrie. Consequent bezag Wisselink daarbij deze industrietak als een verticaal geleed geheel. Lidmaatschappen van de International Cotton Advisory Committee en van het hoofdbestuur van de International Federation of Master Cotton Spinners and Manufacturers' Associations boden hem daartoe onder meer de gelegenheid. Zijn grote kennis van de internationale katoenproduktie en -verwerking bracht hem ertoe in toenemende mate de aandacht te vestigen op de noodzaak het produktieapparaat van de Westeuropese katoenindustrie in te krimpen. In 1960 ging Wisselink met emeritaat, maar ook daarna bleef hij adviserend werkzaam.

Vrijwel alle vormen van samenwerking in de Nederlandse katoenindustrie vinden hun oorsprong in door Wisselink geschreven of gesproken woorden. Vooral zijn kleurrijke taal met sprekende voorbeelden, alsmede zijn dynamische persoonlijkheid deden zijn opvattingen allengs ingang vinden. Hij vond daarbij tegenover zich een wereld waarin vooral de oudere generatie traditioneel afkerig was van aansluiting bij medefabrikanten en die nog lange tijd geloofde in het principe van 'baas in eigen huis' in engere zin. Het feit dat uiteindelijk toch door structurele ontwikkelingen slechts een klein gedeelte van de Nederlandse textielindustrie de jaren zestig en zeventig van deze eeuw overleefde, doet niets af aan de betekenis van Wisselink voor deze bedrijfstak. Met recht noemde men hem de 'textielprofessor', die erin slaagde zijn theoretische inzichten om te zetten in een soms te laat aanvaarde toepassing in de praktijk.

P: Bibliografie tot en met 1960 in de onder L genoemde Opstellenbundel... , 269-273.

L: Th.A. van der Spil, 'Prof.dr. J. Wisselink: zijn leven, zijn werk', in Opstellenbundel ter huldiging van prof.dr. J. Wisselink... (Haarlem [1960]) 170-194; Twentsche Courant , 21-12-1978.

A.L. van Schelven


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013