Wttewaall Van Stoetwegen, jkvr. Christine Wilhelmine Isabelle (1901-1986)

 
English | Nederlands

WTTEWAALL VAN STOETWEGEN, jkvr. Christine Wilhelmine Isabelle (1901-1986)

Wttewaall Van Stoetwegen, jkvr. Christine Wilhelmine Isabelle, Tweede-Kamerlid (Amsterdam 1-1-1901 - 's-Gravenhage 15-10-1986). Dochter van jhr. Henri Alexander Wttewaall van Stoetwegen, inspecteur der belastingen, en jkvr. Catharina Cornelia van Swinderen. afbeelding van Wttewaall Van Stoetwegen, jkvr. Christine Wilhelmine Isabelle

Afkomstig uit een eenvoudig adellijk geslacht - de familie kwam uit Tull en 't Waal in de provincie Utrecht - groeide Christine Wttewaall van Stoetwegen op in Emmen, het Zeeuwsvlaamse Oostburg en Rotterdam, de op elkaar volgende standplaatsen van haar vader bij de belastinginspectie. Pas op twintigjarige leeftijd deed zij eindexamen aan het Gemeentelijk Gymnasium te Schiedam. Daarvoor was niet alleen de veelvuldige absentie door ziekte verantwoordelijk. In deze periode had Christine namelijk meer te verwerken. Zo werd zij, nadat een heimelijke verloving onder druk van haar ouders was verbroken, voor een jaar naar een kostschool in Zwitserland gestuurd en leidde een in die tijd bewust geworden vervreemding van de Gereformeerde Kerk tot haar overgaan naar de Nederlandsche Hervormde Kerk. De latere Utrechtse hoogleraar M.J.A. de Vrijer zou haar, als vertrouwd predikant, bij deze stap geestelijk begeleiden. Na haar middelbare-schooltijd studeerde 'Bob' - zoals ze door haar vrienden en kennissen werd genoemd - vanaf 23 november 1922 rechten in Leiden, waar zij bevriend raakte met de daar eveneens als studente ingeschreven prinses Juliana. Op 28 november 1927 slaagde zij voor het doctoraal examen.

Jonkvrouw Wttewaall van Stoetwegens eerste maatschappelijke werkkring werd die van secretaresse bij de Federatie van Christelijke Vereenigingen van en voor Vrouwen en Meisjes te Utrecht, een betrekking die ze van 1927 tot 1930 uitoefende. Nadat zij, na het plotselinge overlijden van haar moeder in december 1930, enige jaren de zorg voor haar vader en enige van haar broers en zusters op zich had genomen, kwam zij in 1936 als secretaresse in dienst van de Nederlandsche Christen Vrouwenbond (NCVB). Deze functie zou zij tien jaar lang vervullen. Tijdens de bezetting was zij lid van het illegale Nederlandsch Vrouwen Comité.

In 1945 vroeg de toenmalige leider van de Christelijk-Historische Unie (CHU), H.W. Tilanus, jonkvrouw Wttewaall van Stoetwegen zitting te nemen in de voorlopige Tweede Kamer, het zogeheten Noodparlement. Haar werk en optreden voor de NCVB, alsmede het feit dat Tilanus een vrouwelijke vervanger voor de niet meer in de Kamer terugkerende mevrouw C.F. Mackay-Katz zocht, zullen zeker tot de voordracht hebben bijgedragen. Het lidmaatschap van het Noodparlement, sinds 20 november 1945, werd bij de eerste naoorlogse verkiezingen in mei 1946 gecontinueerd, en 'de freule' - de naam waaronder zij bij het publiek bekend werd - zou afgevaardigde blijven tot 8 mei 1971. Gedurende haar laatste parlementaire jaren fungeerde zij als plaatsvervangend fractievoorzitter.

In 1947 werd jonkvrouw Wttewaall van Stoetwegen tot haar niet geringe verbazing door kamervoorzitter J.R.H. van Schaik benoemd tot lid van de parlementaire enquêtecommissie, belast met het onderzoek naar het regeringsbeleid in de periode 1940-1945. Als zeer betrokken en actief ondervraagster nam zij, tot en met het laatste verhoor in 1956, aan de werkzaamheden van de commissie deel.

In de ruim 25 jaar van haar Tweede-Kamerlidmaatschap heeft de freule altijd een geheel eigen geluid laten horen. In haar 'maidenspeech', op 19 december 1945, hield zij een warm pleidooi voor een rechtvaardige berechting van politieke (oorlogs)delinquenten en voor een goede behandeling van hun familieleden. Vele jaren lang namens de CHU-fractie optredend bij de opeenvolgende begrotingsdebatten van het ministerie van Justitie richtte jonkvrouw Wttewaall van Stoetwegen ook in latere jaren haar bijzondere aandacht op een betere sociale begeleiding in de Nederlandse gevangenissen. Zo hervatte zij de reeds oude discussie over het oprichten van een aparte gevangenis voor vrouwen. Ondanks toezeggingen van verscheidene bewindslieden kwam de bouw ervan niet tot stand, tot verdriet èn ergernis van de initiatiefneemster.

Het zelfstandige optreden van de freule trad bij vele andere kwesties evenzeer aan de dag. Bij de stemming over de soevereiniteitsoverdracht aan Indonesië, op 8 december 1949, behoorde zij tot een minderheid in haar fractie die voor stemde, hetgeen haar vooral door de behoudende vleugel in de CHU bepaald niet in dank werd afgenomen. In het najaar van 1955 kwam zij zelfs in aanvaring met - de door haar overigens hogelijk gewaardeerde - CHU-leider Tilanus. Zo steunde de freule openlijk een motie van de Partij van de Arbeid (PVDA) en Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD), waarin van de Tweede Kamer een uitspraak werd gevraagd over het feit 'dat het niet op de weg van de Staat ligt de arbeid van de gehuwde vrouw te verbieden' (De freule vertelt , 294). Tilanus, en trouwens meer confessionele afgevaardigden met hem, nam een nogal behoudend standpunt in jegens werkende, gehuwde vrouwen: de vrouw hoorde in het gezin. Ook pleitte jonkvrouw Wttewaall van Stoetwegen voor gelijke beloning van mannen en vrouwen bij gelijkwaardig werk. Deze en andere 'vooruitstrevende' opvattingen bezorgden haar al spoedig de bijnaam 'de rode freule'. Overigens was zij op andere gebieden, bijvoorbeeld op zedelijk terrein, eerder conservatief te noemen. Nog in 1952 verklaarde zij zich tegen een verlaging van de leeftijd voor het passief kiesrecht voor de Tweede Kamer en Provinciale Staten naar 23 jaar, omdat 23-jarigen niet over voldoende levenservaring en -wijsheid zouden beschikken.

Grote bekendheid en waardering verwierf freule Wttewaall van Stoetwegen in de discussies rond de huwelijken van de prinsessen Irene in 1964 en Beatrix in 1966. Het toetreden van prinses Irene tot de Rooms-katholieke kerk en de ambities van haar toekomstige echtgenoot ten aanzien van de Spaanse troon maakte in den lande veel emoties los, evenals de bekendmaking dat de kroonprinses zich had verloofd met de Duitse diplomaat Claus von Amsberg. In kamerredevoeringen en vraaggesprekken met de media legde de freule vooral de nadruk op de historische band tussen het Huis van Oranje-Nassau en het Nederlandse volk en vroeg zij aandacht voor de menselijke kant van het koningschap.

Bij het zestigjarig jubileum van de CHU in 1968 werd jonkvrouw Wttewaall van Stoetwegen onderscheiden met het commandeurschap in de Orde van Oranje Nassau. Ook was zij erelid van haar partij. Nadat zij zich in 1971 als kamerlid had teruggetrokken, trad zij langzamerhand ook in het openbare leven steeds minder naar voren.

Ofschoon jarenlang deel uit makend van de fractietop van de CHU, heeft de freule bij kabinetscrises en -formaties nooit een in het oog springende rol gespeeld. Toch had zij achter de schermen meer invloed dan vermoed: haar onafhankelijke opstelling in tal van zaken bezorgden haar bij potentiële politieke tegenstanders vele waardevolle contacten. Juist het soms zo naïef lijkende, maar toch altijd zelfbewuste, openbare optreden van de freule, ook op radio en televisie, dwong haar omgeving steeds naar haar te luisteren. Zo werd de uitroep 'dit is gekkenwerk', tijdens een veel te lang durende nachtelijke kamerzitting op 26 november 1970, alom bekend en vaak aangehaald.

De diep-christelijke levensovertuiging, waardoor freule Wttewaall van Stoetwegen zich in politicis zeer overtuigd en bezield liet leiden, kwam vooral tot uiting in haar warme belangstelling voor de zwakkeren in de samenleving, waartoe aanvankelijk zeker ook de vrouwen behoorden. In haar levensbeschouwing was zij overigens geenszins dogmatisch: haar keuze voor de wat minder belijnde CHU en de Nederlandse Hervormde Kerk is daarmee te verklaren. In het parlement functioneerde zij, zoals ze was: spontaan, origineel, ongekunsteld en openhartig. Zij was, kortom, 'een enig mens'.

A: Archief-C.W.I. Wttewaall van Stoetwegen in de Tweede Afdeling van het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage.

P: Naast artikelen in De Christenvrouw , Trouw , Vrouwenbelangen en De Nederlander o.a.: 'Rol en betekenis van de CH-vrouwen', in Herinneringen aan de Unie waarin we ons thuis voelden. Christelijk-historische karakteristieken . Onder red. van A.J. van Dulst (['s-Gravenhage] 1980) 85-88. Haar memoires verschenen onder de titel De freule vertelt (Baarn, 1973).

L: Naast necrologieën in o.a. Haagsche Courant , 16-10-1986, NRC Handelsblad , 16-10-1986, De Telegraaf , 17-10-1986, Trouw , 17-10-1986, de Volkskrant , 17-10-1986 en CDA Actueel , 25-10-1986; Opzij. Feministisch maandblad 14 (1986) 12 (dec.) 61: interview door Bibeb in Vrij Nederland , 26-2-1966; G. Puchinger, Tilanus vertelde mij zijn leven (Kampen, 1966); 'Jkvr.mr. C.W.I. Wttewaall van Stoetwegen', in idem, Hergroepering der partijen? (Delft, 1968) 171-198.

I: Nederland's Adelsboek. Onder hoofdred. van W.F. del Campo Hartman ('s Gravenhage 1965) [Jaargang 58] tegenover pagina 354.

W. Slagter


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013