Biezeno, Cornelis Benjamin (1888-1975)

 
English | Nederlands

BIEZENO, Cornelis Benjamin (1888-1975)

Biezeno, Cornelis Benjamin, natuurkundige (Delft 2-3-1888 - Wageningen 5-9-1975). Zoon van Gerardus Franciscus Biezeno, hoofd van een lagere school, en Josephina Hubertina Helena Bar. Gehuwd op 1-8-1912 met Dorothea Magdalena Krage (1882-1971). Uit dit huwelijk werden 1 zoon en 1 dochter geboren.

afbeelding van Biezeno, Cornelis BenjaminDe vader van Cor Biezeno probeerde zijn liefde voor wiskunde en muziek al vroeg op zijn zoon - er was nog één dochter - over te brengen, en met succes. Mede hierdoor doorliep Biezeno de HBS met gemak en kon hij al op zestienjarige leeftijd in 1904 op de Technische Hoogeschool (TH) in zijn geboorteplaats aan de studie werktuigbouwkunde beginnen. Ook hier bleef de belangstelling voor wiskunde bestaan: tijdens zijn studie deed Biezeno uit vrije wil ook de niet-verplichte wiskundevakken. Op 15 juni 1909 studeerde hij cum laude af en werd hij assistent, eerst bij Werktuigbouwkunde en later bij Wiskunde. Hij is nooit gepromoveerd.

In 1914 werd de ambitieuze Biezeno, 26 jaar oud, aangesteld als hoogleraar in de toegepaste mechanica. In zijn intreerede, De beteekenis der wiskunde als hulpwetenschap der toegepaste mechanica , merkte Biezeno op dat techniekstudenten niet enkel moest worden voorgeschreven hoe berekeningen konden worden uitgevoerd, maar dat hun ook de wiskundige achtergronden van die berekeningen moesten worden onderwezen. Anderzijds diende de ingenieur de praktische oplossing niet uit het oog te verliezen.

Biezeno was niet afkerig van toegepaste wetenschap. Zijn vele artikelen verschenen weliswaar ook in theoretische tijdschriften als het Zeitschrift für angewandte Mathematik und Mechanik , maar vooral in echte toepassingsgerichte bladen als De Ingenieur , Ingenieur-Archiv en Het Schip . Deze bijdragen hadden onder meer betrekking op de breuk van schroefveren, hijskranen en trillingen van machines. Bekender werd Biezeno's werk op het gebied van rekenmethodes voor problemen uit de toegepaste mechanica. In de jaren twintig begon hij in te zien dat met betrekking tot wiskundige problemen uit de toegepaste mechanica analytische methoden, mits numeriek gecontroleerd, nauwkeuriger geëvalueerd kunnen worden dan de vroeger door hem aangehangen grafische methoden; al vroeg schafte hij dan ook een mechanische rekenmachine aan. Voor de doorbuiging van een belaste plaat leidde hij een methode af die veel minder rekenwerk vereiste dan de bestaande methoden.

Biezeno moest zijn leeropdracht aanvankelijk met een schaarse technische uitrusting inhoud geven. Het zou tot 1929 duren voor er een Laboratorium voor Toegepaste Mechanica van de grond kwam. In dat jaar werd de eerste trekmachine aangeschaft en stond Biezeno's vriend en collega J.M. Burgers, hoogleraar in de aero- en hydrodynamica, een deel van zijn laboratorium aan hem af. Dit deel van Burgers' laboratorium was het eerste laboratorium van Biezeno. In de jaren dertig hielden Biezeno en zijn medewerkers zich hier vooral bezig met onderzoek naar de 'fysische methoden', waarbij elektriciteit en optische hulpmiddelen een rol speelden bij het bepalen van bijvoorbeeld spanningen en vervormingen in metalen buizen, balken etc. In het laboratorium verschenen nieuwe toestellen, onder meer voor het meten van wringspannigen met behulp van zeepvliezen.

Burgers en Biezeno vormden al snel een bekend koppel in de mechanicawereld. Beiden waren nauw betrokken bij het totstandkomen en organiseren van het allereerste internationale congres op het gebied van de theoretische en toegepaste mechanica in 1924. Delft bleek een goede keus te zijn om de wetenschappers uit de vijandelijke landen van de Eerste Wereldoorlog weer bijeen te brengen en tot hernieuwde samenwerking te stimuleren.

In 1939 verscheen Biezeno's magnum opus, het leerboek Technische Dynamik , dat veel aandacht besteedde aan destijds moderne rekenmethodes. Het werd een klassieker, die vele herdrukken zou beleven en onder meer vertaald werd in het Spaans, Russisch, Engels en Japans. Biezeno schreef dit boek samen met R. Grammel, hoogleraar aan de Technische Hogeschool te Stuttgart en een van de Duitse wetenschapsbeoefenaren met wie hij samenwerkte. Vermoedelijk was hij geen nazi. Het eind van de jaren dertig en de bezettingsjaren moeten daarom zware tijden zijn geweest voor Biezeno, die bovendien nog met een Duitse vrouw was getrouwd. Zijn afkeer van het nazisme stak hij niet onder stoelen en banken. Op een college dat hij aan het begin van de bezetting gaf, tekende hij een technische tekening op bord en kleurde deze zodanig in dat de Nederlandse vlag herkenbaar werd. Bij het verlaten van de zaal, sprak hij: 'Heren, houdt deze tekening in rood-wit-blauw in ere'.

Door de tijdelijke sluiting van de Delftse TH door de Duitse bezetter lag het werk vermoedelijk vrijwel stil. Biezeno toonde zich begaan met het lot van de studenten. Zo probeerde hij contact te houden met de onderduikers en was hij actief betrokken bij het opstellen van een verklaring waarin de academische senaat zijn advies om de loyaliteitsverklaring te tekenen betreurde. Op 19 juni 1944 stelde rector magnificus J. Muysken in de senaat voor het onderwijs aan de TH op te schorten. Biezeno was tijdens deze vergadering woordvoerder van de voorstanders van Muyskens voorstel, dat ten slotte met grote meerderheid werd aangenomen. Vanaf 23 juni 1944, na de arrestatie van de rector magnificus, wilde hij geen les meer geven. Toen had hij namelijk geen hoop meer dat het onderwijs, ondanks alles, toch 'gewoon' zou doorgaan. De oorlogssituatie in Delft maakte hem allengs neerslachtiger. In maart 1945 schreef hij aan een assistent: 'telkens hebben materieele vorderingen plaats. Zoo is onze werkplaats geheel leeggehaald, en daarmee practisch een eind gemaakt aan mijn experimenteel werk. Er zal de eerste jaren wel geen schijn of schaduw van kans bestaan op het verkrijgen van gereedschapsbanken, en daarmee is natuurlijk alle nieuwe aanmaak en alle experimenteerwerk lamgelegd'.

Maar Biezeno's geest bleek na de oorlog niet gebroken, en hij trachtte zo spoedig mogelijk zijn wetenschappelijk werk te hervatten. Het proefschrift van zijn leerling W.T. Koiter - vanaf 1949 eveneens hoogleraar in de toegepaste mechanica in Delft - leidde tot een grote aandacht voor niet-lineaire elasticiteitstheorie en plasticiteitstheorie. Een belangrijke stimulans voor het onderzoek in Delft waren de rekstrookjes die hij in 1946 van een reis naar de Verenigde Staten meenam. Dit waren kleine metaaldraadjes waarop een elektrische spanning stond; bij belasting van een voorwerp dat met deze rekstrookjes was beplakt, kon men de spanningen hierin bepalen.

Samen met Burgers werd Biezeno in Nederland de belichaming van het gebruik van methoden en resultaten uit de rationele mechanica - een stroming binnen de mechanica waar men resultaten afleidt zoals in de (strenge) zuivere wiskunde - in technische vraagstukken. Beiden waren overigens in Delft buitenbeentjes door hun wetenschappelijke aanpak van de mechanica van verschijnselen en voorwerpen uit de ingenieurswereld; deze 'subcultuur' werd door Koiter 'de onderwereld van Biezeno' genoemd. Over het algemeen werd in Delft weinig gebruikgemaak van 'hogere' wiskunde en werd er weinig systematisch gerekend aan praktijkproblemen.

Na de Tweede Wereldoorlog kwam de toepassingsgerichte mechanica eerst goed tot bloei. Ten behoeve van de oorlogsindustrie was, vooral in de Verenigde Staten, een enorme behoefte aan kennis ontstaan. In Delft lag het onderzoek tijdens de Duitse bezetting vrijwel stil, maar er werden al wel volop plannen gemaakt. Aan het begin van de bezetting werd Biezeno door de pas opgerichte Nederlandse Centrale Organisatie voor Toegepast-Natuurwetenschappelijk Onderzoek (TNO) gevraagd twee werkgroepen voor toegepaste mechanica op te zetten. Deze werden spoedig na de bevrijding in mei 1945 verenigd onder de naam Werkgroep voor Spannings- en Trillingsonderzoek. In 1954 werd de werkgroep omgedoopt in Instituut voor Werktuigkundige Constructies (IWECO).

Het geven van onderwijs en de activiteiten van studenten hebben altijd de bijzondere aandacht gehad van Biezeno. Zijn colleges werden beroemd om hun helderheid en zorgvuldige opbouw en om de beeldende vorm waarin hij ze bracht. In zijn afscheidsrede in 1958 merkte de Delftse hoogleraar op dat hij weliswaar altijd vrij streng was geweest voor de studenten en dat hij discipline erg belangrijk had gevonden, maar dat hij ook altijd moeite had gedaan om hen ook buiten de studie te leren kennen. Dat verklaart zijn betrokkenheid bij onder andere de studievereniging van werktuigbouwkunde en de Delftsche Studenten Kunststichting. Zijn belangstelling voor het studentenorkest 'Apollo' was niet toevallig, want Biezeno was zelf een enthousiast en meer dan gemiddeld pianist. Hij begeleidde geregeld zijn vrouw wanneer zij zong.

Het waren echter diezelfde studenten die hem vlak na de oorlog, samen met anderen, één van de grootste frustraties in zijn leven bezorgden. Deze vond zijn oorsprong in de aanstelling in 1946 van Biezeno als voorzitter van de sectie Technisch Hoger Onderwijs van de Staatscommissie tot Reorganisatie van het Hoger Onderwijs. Daar ontwikkelde hij allerlei ideeën die voor die tijd nogal ingingen tegen algemeen aangehangen standpunten. Deze denkbeelden droeg hij ook uit toen hij vanaf 1949 voor de tweede maal - eerder in 1937/1938 - het ambt van rector magnificus bekleedde. In deze hoedanigheid maakte Biezeno spoedig duidelijk te willen afrekenen met de mentaliteit van de studenten die alleen dachten aan de hoeveelheid tentamens die ze moesten halen en die meenden recht te hebben op een diploma als ze hun collegegeld maar betaalden. Hij stelde een forse reductie voor van de toegestane studieduur en van de uitgaven van de TH ten behoeve van studenten. De studenten zagen hierin een bedreiging van hun vrijheid en lieten dit ook merken. Bovendien nam in de senaat, waar hij aanvankelijk door een meerderheid werd gesteund, de aanhang voor zijn plannen af. Hij voelde zich verraden door zijn collega's en meldde zich begin 1950 ziek. Per 1 januari 1951 werd hem ontslag uit het rectoraat verleend. Deze klap is hij volgens sommigen nooit helemaal te boven gekomen.

De waardering voor Biezeno's werk heeft zich onder meer geuit in de toekenning in 1932 van een eredoctoraat aan de Universiteit van Amsterdam. Na de bevrijding volgden de universiteit van Gent en de Vrije Universiteit Brussel. Sinds 1939 was hij lid van de Koninklijke Nederlandsche Akademie van Wetenschappen.

Na de dood van zijn vrouw verhuisde Biezeno in 1971 van Delft naar Wageningen, omdat een vriend hem ervan overtuigde dat hij daar volop muziek kon maken. Hij stierf er vier jaar later.

Cor Biezeno was een man met een missie. Hij wilde zijn kennis en kunde gebruiken om de wetenschap en maatschappij vooruit te brengen. Hij had daar vaak duidelijke opvattingen over, en dat botste wel eens met de realiteit. Toch had hij over het algemeen gezag en werd hij gerespecteerd. In de mechanicawereld bracht hij de theorie en de toepassing dichter bij elkaar door het ontwikkelen en duidelijk uiteenzetten van rekenmethoden. In zijn maatschappelijk leven ontdekte hij dat theorie en toepassing vaak niet op een overzichtelijke manier verbonden zijn.

P: Bibliografie tot en met 1950: Anniversary volume on applied mechanics, dedicated to C.B. Biezeno... ' (Haarlem [etc.] 1953) 2-10. Verder: 'De wetenschap en TNO', in TNO beoordeeld door overheid, wetenschap en bedrijfsleven. 3 mei 1957 ('s-Gravenhage 1957), 26-35.

L: Behalve een necrologie door W.T. Koiter, in Jaarboek [der] Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen 1975 (Amsterdam 1976) 193-197: Biezeno en de mechanica, herdenkingsdag 14 mei 1976 . Onder red. van J.J.P. Geerlings [e.a.] (Z.pl. z.j.); H. Baudet, De lange weg naar de Technische Universiteit Delft (2 dln.; 's-Gravenhage 1992-1993); A.J.Q. Alkemade, 'C.B. Biezeno (1885-1975). De ongebroken schrijver van ''een monument op het gebied van de toegepaste wiskunde''', in Delft Integraal 14 (1998) nr. 5, 26-29; G. Alberts, Jaren van berekening. Toepassingsgerichte initiatieven in de Nederlandse wiskunde-beoefening, 1945-1960 (Amsterdam 1998); De opkomst van de informatietechnologie in Nederland . Onder red. van E. van Oost [e.a.] (Eindhoven 1998).

I: Jaarboek [der] Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen 1975 (Amsterdam 1976) tegenover p. 193.

A.J.Q. Alkemade


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013