Blommestein, Willem Johan van (1905-1985)

 
English | Nederlands

BLOMMESTEIN, Willem Johan van (1905-1985)

Blommestein, Willem Johan van, ingenieur (Soerakarta (Java, Nederlands-Indië) 15-5-1905 - Eemnes (U.) 11-8-1985). Zoon van H.Th. Popkens Brouwer, controleur bij het Binnenlandsch Bestuur, en Alexandrina Helena van Blommestein, kinderjuffrouw. Gehuwd op 7-2-1929 met Louise Wilhelmine van Polanen Petel (1909-1979). Uit dit huwelijk werden 2 zoons geboren.

John van Blommestein werd na zijn geboorte erkend door de broer van zijn ongehuwde moeder, Guillaume François van Blommestein, die werkzaam was in de suikerindustrie, vanaf 1910 in een fabriek te Poerworedjo. Toen zijn moeder in december 1914 trouwde, vestigden zij en haar echtgenoot, Cornelis Lammerts van Bueren, opzichter van de werkplaats van de Staatsspoorwegen, zich eveneens in deze stad in Midden-Java. John groeide er op met uiteindelijk drie halfzusters en bezocht er de lagere school. Hij kreeg een goede opleiding, mede dankzij een beurs van de suikerfabriek van zijn adoptiefvader, die hij later zou terugbetalen. Hij bezocht de HBS in Bandoeng en begon hier vervolgens, in 1924, aan de Technische Hoogeschool aan de studie weg- en waterbouwkunde, die hij in 1928 afsloot met het ingenieursdiploma.

In 1928 trad Van Blommestein in dienst bij de Indische Waterstaat. Hij kreeg een functie bij de uitvoering van de irrigatiewerken in de afdeling Krawang in West-Java, met als standplaats Poerwakarta. Later werd hij gestationeerd in Poerworedjo. Hij raakte verbonden aan de provinciale Waterstaat van Midden-Java en klom op tot sectie-ingenieur bij de irrigatieafdeling van het Serajoegebied. In 1929 trouwde hij met Louise van Polanen Petel, de dochter van een welgestelde werknemer in de suikerindustrie uit de buurt van Djokjakarta, met wier broer hij in Bandoeng bevriend was geraakt. Het echtpaar vestigde zich in Poerworedjo, en daar werden in 1931 en 1934 hun twee zoons geboren.

In 1936 vertrok Van Blommestein met vrouw en kinderen naar Europa. Met een jaar buitenlands verlof en een studiebeurs stelde de Indische Waterstaat hem in de gelegenheid een aanvullende opleiding te volgen in München en Karlsruhe, waarbij hij zich vooral bezighield met waterkracht en turbines. Bij terugkeer uit Europa kreeg hij een goede positie op het in Semarang gevestigde hoofdkantoor van de provinciale Waterstaat van Midden-Java. Hij ging toen met zijn gezin in Koedoes wonen. Samen met P.J.A. Wijn ontwierp hij voor het Serajoegebied een irrigatiesysteem dat circa 20.000 hectare besloeg. Dit plan werd ook in uitvoering genomen.

In vervolg op zijn Europese studieverlof promoveerde Van Blommestein op 30 mei 1939 cum laude aan de Technische Hoogeschool te Bandoeng bij C.G.J. Vreedenburgh en J.W.F.C. Proper op de studie Een nieuw pompsysteem in Ned.-Indië voor irrigatie en ontwatering . Het ging om het ontwerp van een klein hydraulisch pompstation voor zowel bevloeiing als opwekking van elektriciteit (type 1) of voor zowel bevloeiing als ontwatering, alsmede het eventueel opwekken van elektriciteit (type 2); die elektriciteit kon gebruikt worden voor irrigatie- en drainagepompen elders. De essentie was dat gebruik gemaakt werd van een enkele drijfas. Het combineren van verschillende functies in één ontwerp zou het handelsmerk worden van Van Blommestein.

Na de verovering van Nederlands-Indië door Japan werd Van Blommestein aanvankelijk geïnterneerd in een kamp te Djatingaleh bij Semarang. Na korte tijd werd hij door de Japanse bezettingsautoriteiten echter in staat gesteld door te gaan met zijn werk op irrigatiegebied. Hij kon zich toen ook weer bij zijn gezin voegen. Na de capitulatie van Japan werd Van Blommestein in 1946 benoemd tot hoofd van de afdeling Irrigatie en Drainage van het departement van Waterstaat en Wederopbouw en een jaar later tevens tot buitengewoon hoogleraar in de irrigatie aan de Landbouw Hoogeschool te Buitenzorg.

In 1948 publiceerde Van Blommestein Een federaal welvaartsplan voor het westelijk gedeelte van Java . Dit plan karakteriseerde hem ten voeten uit. Het behelsde het aanleggen van werken in verschillende stroomgebieden en ten behoeve van een verscheidenheid aan gebruiksfuncties: irrigatie, drainage, drooglegging van gebieden, drinkwatervoorziening, elektriciteitsopwekking, scheepvaart, industrie, visserij en het doorspoelen van de grachten van Batavia. Een tweetal grote waterreservoirs in de Tjitaroemrivier vormde de kern. Aanleiding voor het combinatieplan was de toenmalige, slechte voedselsituatie in Nederlands-Indië - ook in verband met de snelle bevolkingsgroei -, terwijl het beoogde door verbetering van de waterhuishouding niet alleen de rijstproductie op Java te verhogen, maar ook de economische positie van dit eiland te versterken. Met Een federaal welvaartsplan bracht Van Blommestein het irrigatiedenken op een hoger niveau. Vooral zijn opvattingen over geregelde bevloeiing het gehele jaar door, de schaalgrootte van werken (grote reservoirs, 'inter basin transfer') het combineren van diverse functies (vooral irrigatie en waterkracht) waren nieuw. Pas in 1957 zou met de uitvoering van het plan een begin worden gemaakt.

Vanwege een tweede buitenlands verlof vertrok Van Blommestein in 1949 - het jaar dat Indonesië onafhankelijk werd - opnieuw naar Europa. Hij vestigde zich met zijn gezin in Den Haag en zou niet meer naar zijn geboorteland terugkeren: zijn Nederlandse afkomst zou het hem onmogelijk gemaakt hebben een hoge functie te bekleden bij de Indonesische Waterstaat. Hij raakte betrokken bij het op verzoek van de Surinaamse regering uitwerken van een plan voor irrigatie en drainage in de Nickeriepolder. Samen met E.E. Hens en W.F. Eysvoogel schreef hij in 1950 het Noord-Nickerieplan (Eysvoogel-plan) . Daarnaast ontwikkelde hij voor Suriname een veel groter plan: het Brokopondoplan. Dit beoogde de totstandbrenging van een groot waterreservoir en krachtstations voornamelijk ten behoeve van de industriële verwerking van het plaatselijk gewonnen bauxiet.

Vervolgens aanvaardde Van Blommestein een betrekking bij de Food and Agriculture Organization of the United Nations (FAO): zijn expertise op het gebied van irrigatie en landbouw kon daar goed worden gebruikt. Hij werd in 1951 als hoofd van een team van deskundigen uitgezonden naar Oost-Pakistan, waar hij samen met zijn echtgenote in Dacca ging wonen; hij zou hier tot in 1959 blijven. Het straatarme land werd jaarlijks geteisterd door stormen en overstromingen als gevolg van overvloedige regenval en door cyclonen veroorzaakte vloedgolven vanuit zee. Met veel verbeeldingskracht en dadendrang maakte Van Blommestein een combinatieplan voor de Brahmapoetra-Gangesdelta. Het omvatte een beweegbare stuw in de Brahmapoetra met horizontale waterkrachtturbines onder water, een kanaal tussen beide rivieren, een zeedijk met de nodige bijkomende werken als sluizen, stuwen, pompstations en polders, alsmede verschillende irrigatiesystemen. De aanleg van een van die systemen werd door Van Blommestein in detail voorbereid. Dit Ganges-Kobadak irrigatieproject, zou drie rijstoogsten per jaar mogelijk maken en zou bovendien een eind maken aan de voortdurende wateroverlast in het gebied. Dit project is later ook verwezenlijkt, evenals onderdelen uit het combinatieplan.

Na een periode van wisselende werkzaamheden en woonplaatsen in dienst van de FAO werd Van Blommestein in 1964 adviseur van de Surinaamse regering. Hij zou dat blijven tot 1970. In die tijd woonde hij met zijn vrouw in Paramaribo. In het jaar waarin hij in deze functie aantrad, kwam de stuwdam uit het Brokopondoplan gereed, waarmee het immense Van Blommesteinmeer van 1400 vierkante kilometer ontstond. De werken werden een jaar later officieel geopend. Het Noord-Nickerieplan is uitgevoerd in de jaren zestig en leidde tot de rijstpolder Wageningen.

Toen Van Blommestein in 1970 de pensioengerechtigde leeftijd bereikte verhuisde hij weer naar Nederland. Hij vestigde zich eerst in Rijswijk, en vanaf 1977 in Voorburg. Na de dood van zijn vrouw, in 1979, zocht hij het gezelschap van haar zuster, die in Eemnes woonde. In 1982 trok hij bij haar in.

Ook na zijn pensionering bleef Van Blommestein actief op zijn vakgebied. In 1979 kwam hij - inmiddels 74 jaar oud - met een vervolg op zijn welvaartsplan voor West-Java: een waterbeheersingsplan voor geheel Java alsook het eiland Madoera, primair bedoeld om de rijstproductie te verhogen. Het voorzag in de schakeling van irrigatiesystemen over geheel Java, waarbij een overheveling van water zou moeten plaatsvinden vanuit West-Java naar Oost-Java en via een sifon naar Madoera. Het bestond in hoofdzaak uit een serie grote waterreservoirs, een systeem van hoofdkanalen en een aantal elektrische pompstations. Behalve in een verhoging van de rijstproductie voorzag het plan in onder meer een betere bescherming tegen overstromingen in Djakarta, een uitbreiding van de haven aldaar en mogelijkheden voor de binnenlandse scheepvaart en de vestiging van industriële bedrijven.

De Indonesische regering was enthousiast over het plan, maar dat gold niet voor een evaluatiemissie van het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken, die betoogde dat het plan, gezien de goede resultaten van de 'Groene Revolutie' - de toepassing van rijstvariëteiten met een hoge opbrengst, in combinatie met kunstmest en chemische bestrijdingsmiddelen - niet nodig was. De missie achtte het beter het gewaspatroon aan te passen aan het klimaat en zag verder meer perspectief in kleinschalige wateropslag. Uit later onderzoek bleek bovendien dat de bevolking op West-Java dermate was toegenomen dat er geen duidelijk wateroverschot meer was. Nog een ander probleem was dat stuwmeren transmigratie van de in de desbetreffende gebieden wonende bevolking nodig maakte. De reservoirbouw ging echter wel door, zij het mondjesmaat.

Van Blommestein leidde al met al een arbeidzaam leven. Als Indische waterstaatsingenieur, als FAO-deskundige of anderszins heeft hij ook ideeën ontwikkeld en plannen gemaakt voor werken in onder andere Zuid-Sumatra (eb-vloedbevloeiing), Thailand (stuw in de Mekong), het grensgebied van India en China (energieopwekking uit de Brahmapoetra), West-Suriname (een ontwikkelingsproject met een kanaal en een pompstation) en Oost-Suriname (aftap uit de Marowijne ten behoeve van het Van Blommesteinmeer). In Venezuela beoordeelde hij op uitnodiging van de Wereldbank een plan met reservoirs en elektriciteitsopwekking.

Van Blommestein was een groot civiel-ingenieur met internationale reputatie. In de geest van de ethische politiek, die in 1901 een nieuw en modern Indië inluidde, zag hij het als zijn missie om ontwikkelingsproblemen, vooral op het gebied van de voedselvoorziening, te bestrijden met technische middelen. Hij volgde daarbij een voor die tijd typerende ingenieursaanpak, zonder zich al te zeer te bekommeren om de eventuele sociale complicaties van zijn plannen op lokaal niveau. Hij was technisch goed onderlegd en een overtuigd voorstander van een grootschalige en integrale aanpak. Bij een ontwerp ging zijn belangstelling vooral uit naar de grote lijnen, minder naar de details. Zonder dat zijn deskundigheid betwist werd, werd zijn grootse visie niet altijd door vakgenoten en andere deskundigen gedeeld.

Van Blommestein was niet alleen sterk gemotiveerd om waterwerken tot stand te brengen maar had ook een grote overtuigingskracht om zijn plannen ingang te doen vinden. Hij was daarbij charmant, maar tevens manipulatief, bijvoorbeeld door bewust (te) lage begrotingen in te dienen. Van Blommestein leefde voor zijn werk: het bestuderen van kaarten en het tekenen van werken waren zijn hobby. Voor de mensen die met hem werkten was hij hartelijk, maar ook streng en autoritair. Hij was gastvrij, al was volgens ingewijden zijn vrouw de stuwende kracht achter zijn 'Indische gastvrijheid'. In de familiekring hield hij zich echter altijd op de achtergrond: als hij niet als ingenieur bezig was, was hij rustig en stil. Hij was trots dat zijn naam op de wereldkaart verscheen en genoot ervan contact te hebben met de 'groten der aarde'.

P: Behalve de in de tekst genoemde publicaties: samen met P.J.A. Wijn, 'De Serajoe-bevloeiingswerken', in De Ingenieur in Nederlandsch-Indië 6 (1939) nr. 4: II.65-91.

L: Tj. Robinson, 'Solose jongen bouwt aan wereldwelvaart. Van L.S.-Poerworedjo tot F.A.O.-Teamleader United Nations', in Tong Tong 3 (1959) nr. 18, 6-7; M. Hamon en H. Buellet, Le barrage de Djatiluhur. Travaux (Z.pl. 1966); Th. Bienefelt, 'Nederland en Indonesië gaan ''deltaplan'' voor Java en Madura bestuderen', in Internationale Samenwerking, 28-8-1981; N.G. Schulte Nordholt, 'Droom of werkelijkheid bij irrigatie in Indonesië. Een ontwikkelingsplan voor Java en Madura van prof.dr.ir. W.J. van Blommestein', in Internationale Spectator 35 (1981) 711-720; interview door W. van der Post, in Algemeen Dagblad, 27-8-1983; J.H. Kop en P. Ankum, 'Prof. Van Blommestein ontvangt postuum hoge onderscheiding', in IngenieursNieuws, 28-8-1987; H. van der Horst, 'Bangladesh kan het geweld van zijn rivieren leren beheersen', in Overzicht 18 (1988) 2 (okt.) 6-10; W. Ravesteijn, De zegenrijke heeren der wateren. Irrigatie en staat op Java, 1832-1942 (Delft 1997); W. Ravesteijn, 'Waterbouwkundige met visie. Prof.dr.ir. W.J. van Blommestein: Ontwerper van deltaplannen voor de tropen', in De Ingenieur 112 (6-9-2000) 39.

W. Ravesteijn


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013