Heimans, Eli (1861-1914)

 
English | Nederlands

HEIMANS, Eli (1861-1914)

Heimans, Eli, bioloog en natuurbeschermer (Zwolle 28-2-1861 - Gerolstein (Duitsland) 22-7-1914). Zoon van Jacob Israël Heimans, koopman, en Elisabeth Valk. Gehuwd op 24-7-1888 met Betje Stibbe (1860-1960). Uit dit huwelijk werden 1 zoon en 1 dochter geboren. afbeelding van Heimans, Eli

Eli Heimans groeide met vier broers en twee zusters op in een orthodox-joods gezin in Zwolle, waar zijn vader een zijdeververij had. Toen deze onderneming in financiële problemen raakte, moest Eli de vierde klas van de Rijks-HBS verlaten om mee te helpen in de zaak van zijn vader. Als 'reiziger' moest hij de boer op om verfgoed op te halen. Tijdens deze voettochten werd zijn liefde voor de natuur - hem door zijn moeder bijgebracht - sterk aangewakkerd. Ook maakte hij zijn eerste schetsen. 's Avonds ging Heimans naar de avond-MULO, en daar ontpopte hij zich als een uitstekend schrijver. Een van zijn opstellen bezorgde hem een schoolprijs in de vorm van W.F.R. Suringars Zakflora (1876), die hij voortaan op zijn dagtochten steeds bij zich zou dragen. Van belang voor zijn ontwikkelende kennis van de inheemse flora was ook een toevallige ontmoeting met 'Kruiden-Marie'. Door deze vrouw, die kruiden verzamelde voor de plaatselijke apothekers, heeft de jonge Heimans veel wilde planten leren kennen.

Naast een grote belangstelling voor de levende natuur ontwikkelde Heimans een even grote interesse voor de 'dode' natuur en de wordingsgeschiedenis van de aarde. De kiem hiervoor was al in zijn vroege jeugd gewekt. Thuis moest hij het bijbelse scheppingsverhaal vele malen over zich heen laten gaan. 'Het was alsof God in mijn bijzijn de wereld nog eens overschiep', schreef hij later (Brouwer, 22). Er begon twijfel te groeien, en hij werd meegevoerd op de golven van een beweging die, door Darwin in gang gezet, in de jaren 1860 tot 1880 de wetenschappelijke wereld in grote beroering bracht. Fossielen, die vóór Darwins tijd het predikaat monstruositeit droegen, leerden hem en vele anderen dat de aarde veel ouder moest zijn dan in de bijbel werd aangenomen.

In 1879 behaalde Heimans de akte wiskunde, een jaar later gevolgd door de akte hulponderwijzer. In 1882 werd hij benoemd tot derde onderwijzer aan de openbare lagere school der eerste klasse no. 4 in de Zwanenburgerstraat. Het was een grote overgang van de natuurrijke Zwolse omgeving naar de natuurarme binnenstad van Amsterdam, die hij desondanks verkoos met het oog op latere studiemogelijkheden. Na het behalen van de akte van hoofdonderwijzer in 1882 werd Heimans een jaar later benoemd tot tweede onderwijzer aan de kort tevoren opgerichte school aan het Weesperplein, die al spoedig een goede naam verwierf vanwege de getalenteerde leerkrachten die eraan waren verbonden. Deze bevoorrechte werkpositie heeft er zeker toe bijgedragen dat de onderwijzer Heimans zich ten volle kon ontplooien, want hij was een pedagoog in hart en nieren.

Heimans werd in Amsterdam lid van het Nederlandsch Onderwijzers-Genootschap van de Paedagogische Studie-club, waar hij in contact kwam met onder anderen G.J. Ligthart en C.F.A. Zernike. Later, in 1897, zou hij met hen het pedagogische tijdschrift Oud en Nieuw beginnen, dat duizenden onderwijzers als abonnee zou tellen. Heimans schreef ook kinderboeken, en in 1889 verscheen van zijn hand het populaire jongensboek Willem Roda . Als auteur bezat hij de gave ook voor het 'gewone volk' te schrijven; een elitair standpunt was hem vreemd. Zakelijk was Heimans niet sterk; de Amsterdamse uitgever Tj. van Holkema bood hem voor Willem Roda , na enige aarzeling, eenmalig honderdvijftig gulden. De auteur deed daarmee afstand van alle rechten. Het boek zou nog vele malen worden herdrukt.

De vernieuwingen in het onderwijs aan het einde van de 19de eeuw waren gebaseerd op het leren waarnemen van de eigen vertrouwde leefomgeving. Deze spraken Heimans erg aan. Het onderwijs in de natuurlijke historie was in die jaren dor en droog: een stukje voorlezen uit een boek of een praatje bij een wandkaart voor het bord. Levend materiaal kwam er niet aan te pas. Heimans bracht hierin verandering door dieren en planten mee te nemen naar school. Ook ging hij zoveel mogelijk met zijn leerlingen naar buiten: het Amsterdamse Sarphatipark was zijn excursieterrein. Hij beperkte zich tijdens de lessen en de schoolwandelingen niet tot het noemen van de namen van planten en dieren, maar trachtte vooral zijn leerlingen het verband te leren zien tussen levenswijze en vorm. Heimans' ideeën over een nieuwe vorm van natuuronderwijs bracht hij samen in het boekje De levende natuur. Handleiding bij het onderwijs in de kennis van planten en dieren op de lagere school, in het bijzonder voor groote steden , dat in 1893 verscheen.

Deze handleiding, die baanbrekend was voor het onderwijs in de natuurlijke historie, kwam in handen van Jac.P. Thijsse. Uit de ontmoeting tussen beide Amsterdamse onderwijzers in 1893 zou een hechte en vruchtbare samenwerking groeien, die geleid heeft tot het zogeheten 'Biologisch Reveil' in Nederland. Deze samenwerking vond haar weerslag in de publicatie van een aantal gezamenlijk geschreven boekjes in de reeks 'Van vlinders, bloemen en vogels'. De stof voor deze boekjes - Langs dijken en wegen (1894), In sloot en plas (1895), Door het rietland (1896), Hei en dennen (1897), In de duinen (1899) en In het bosch (1901) - vonden de auteurs tijdens hun gezamenlijke excursies in de nabijheid van Amsterdam. Niet alleen de teksten waren oorspronkelijk, ook de illustraties verzorgden zij zelf.

De reeks 'Van vlinders, bloemen en vogels', waarin Heimans en Thijsse hun eigen bijdragen apart ondertekenden, gaf bij de lezers aanleiding tot een stroom van vragen en reacties in de vorm van eigen waarnemingen. Kennelijk was er behoefte aan uitwisseling van kennis en ervaring met betrekking tot de natuur. Zo ontstond het idee een 'tijdschrift voor natuursport' uit te geven. In maart 1896 verscheen onder redactie van Heimans en Thijsse, samen met collega-onderwijzer en insectenkenner J. Jaspers jr., de eerste aflevering van De Levende Natuur . Enkele jaren daarna werden de Geïllustreerde flora van Nederland (1899) en het Wandelboekje voor natuurvrienden (1900) gepubliceerd.

De Levende Natuur telde binnen drie maanden al duizend abonnees. Het tijdschrift werd 'de bron, de basis en het brandpunt van de veldbiologische activiteit in Nederland' (Westhoff, 68). In januari 1901 werd de Natuurhistorische Vereeniging Amsterdam opgericht, die voorzag in de groeiende behoefte aan gezamenlijk veldonderzoek. Dit voorbeeld vond ook elders in het land navolging. Nog datzelfde jaar werd op initiatief van Heimans en anderen besloten de lokale verenigingen te bundelen tot één organisatie, de Nederlandsche Natuurhistorische Vereeniging (NNV). Heimans zou hiervan tot aan zijn dood een enthousiast en actief bestuurslid blijven.

Heimans en Thijsse waren twee verschillende persoonlijkheden. Thijsse 'had een impulsieve natuur, vertoonde een beminnelijke onbescheidenheid, timmerde meer aan de weg dan Heimans en zocht graag contact met hoger geplaatste vakbiologen en autoriteiten. Heimans daarentegen was meer de stille werker, de stuwende kracht, die zich altijd bescheiden achteraf hield' (Brouwer, 261). Weldra kwamen zij tot een zekere arbeidsverdeling: Thijsse legde zich vooral toe op de vogelstudie, Heimans op de geologie. Dit bracht ook een geografische werkverdeling met zich mee: Thijsse schreef over de duinstreek en de Waddeneilanden, Heimans over Oost-Nederland en (vooral) Zuid-Limburg.

Hoewel Heimans en Thijsse bij het redigeren van De Levende Natuur en het bewerken van de herdrukken van hun uitgaven nauw bleven samenwerken, kwamen zij na 1901 niet meer tot een gemeenschappelijke publicatie. Deze cesuur trad op na Thijsses benoeming tot leraar aan de Gemeentelijke Kweekschool te Amsterdam, een betrekking waarop ook Heimans had gehoopt. Mogelijk is daardoor de vriendschap wat bekoeld. Het contact met Thijsse was minder intensief, wat mede het gevolg was van het feit dat Thijsse vanwege de gezondheid van een van zijn kinderen in Bloemendaal ging wonen.

Niettegenstaande zijn vroege geologische belangstelling bracht Heimans pas in 1898 voor het eerst een bezoek aan Zuid-Limburg, in dit opzicht het onderzoeksterrein bij uitstek. Hier vond hij bij Epen een fossiele schelp van een zeedier (een Brachiopode) in een Onder-Carboonlaag, waarin tot dan toe slechts sporen van landplanten waren aangetroffen. Heimans' vondst zou leiden tot nauwkeurig onderzoek door vakgeologen, waarna een juistere indeling van het Onder-Carboon kon worden vastgesteld. Zijn in 1911 verschenen Uit ons krijtland wordt in wetenschappelijk opzicht als het belangrijkste en waardevolste werk van Heimans beschouwd en als een nog altijd onovertroffen voorbeeld van een natuurhistorische streekbeschrijving.

De belangstelling voor de natuur in eigen land, die Heimans en Thijsse bij een breder publiek hadden gestimuleerd, vooral dankzij hun wekelijkse artikelen in respectievelijk De (Groene) Amsterdammer en het Algemeen Handelsblad , deed de waardering voor natuurgebieden, die rond de eeuwwisseling werden beschouwd als 'woeste gronden', sterk toenemen. Heimans schreef, aanvankelijk om de veertien dagen, maar al spoedig elke week, voor De Groene Amsterdammer in de periode van 1902 tot 1914 in totaal 595 artikelen.

Op 22 april 1905 namen Heimans en Thijsse deel aan de vergadering in Amsterdam die moest leiden tot de stichting van de Vereeniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland. Thijsse werd benoemd in de commissie om de oprichting van de vereniging en de vaststelling van haar statuten voor te bereiden, Heimans niet. Op 23 december 1905 vond de eigenlijke oprichtingsvergadering plaats. Opnieuw waren beiden aanwezig: Thijsse werd in het bestuur gekozen, Heimans niet. Het heeft Heimans 'verdroten, dat hij niet in het bestuur kwam van de nieuwe vereniging, wier geboorte hij zo had helpen bevorderen' (Brouwer, 169). Of hierbij antisemitische overwegingen een rol speelden, valt moeilijk te achterhalen. Heimans zelf meende in ieder geval dat dit wel het geval was (Coesèl, 34).

Heimans overleed plotseling, tijdens een geologische excursie in het Duitse Gerolstein in de zomer van 1914. Thijsse zou Heimans meer dan dertig jaar overleven en genoot in die periode een ongekende populariteit, mede dankzij zijn Verkade-albums . Toch blijft Eli Heimans in de kringen van natuurliefhebbers en natuurbeschermers voortleven als de belangrijkste initiator van het 'Biologisch Reveil'. Zijn droom om in Amsterdam een volksmuseum voor natuurlijke historie te doen verrijzen, werd evenwel nooit verwezenlijkt.

A: Bescheiden en documentatiemateriaal betreffende Eli Heimans berusten bij de Heimans en Thijsse Stichting te Amsterdam.

P: Een volledige bibliografie van Heimans is opgenomen in de onder L vermelde publicatie van Brouwer, 330-377.

L: F.I. Brouwer, Leven en werken van E. Heimans en de opbloei der natuurstudie in Nederland in het begin van de twintigste eeuw (Groningen 1958). Hierin: 'Literatuur over Heimans en zijn werk', 377-396. Verder: V. Westhoff, 'De eeuw van Thijsse', in Natuur en Landschap 19 (1965) 68-80; Eli Heimans-nummer van Mens en Natuur. Tijdschrift ter Bevordering van het Milieubesef 25 (1974) 91-130; M.J. Coesèl-Wouda, Zinkviooltjes en zoetwaterwieren. J. Heimans (1889-1978). Natuurstudie en natuurbescherming in Nederland (Hilversum 1993).

I: F.I. Brouwer, Leven en werken van E. Heimans en de opbloei der natuurstudie in Nederland in het begin van de twintigste eeuw (Groningen 1958) 92.

J. Mennema


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013