Lubberhuizen, Geertjan (1916-1984)

 
English | Nederlands

LUBBERHUIZEN, Geertjan (1916-1984)

Lubberhuizen, Geertjan, uitgever (Schoten (N.H.) 15-3-1916 - Cornamona (Ierland) 18-7-1984). Zoon van Jan Willem Lubberhuizen, werktuigbouwkundig ingenieur, en Josina Petronella de Muijnck. Gehuwd op 19-4-1944 met Wilhelmina Jacoba van Reenen (geb. 1917). Uit dit huwelijk werden 2 zoons geboren. Na echtscheiding (24-9-1952) gehuwd op 1-11-1952 met Anna Simonis (geb. 1920). Dit huwelijk bleef kinderloos. Na echtscheiding (24-9-1955) gehuwd op 20-10-1955 met Hilda Helena Nelly Tjeenk Willink (1919-1998). Dit huwelijk bleef kinderloos. Na echtscheiding (10-1-1967) gehuwd op 24-2-1967 met Cornelia Harmsen (geb. 1930). Uit dit huwelijk werden 1 zoon en 1 dochter geboren.

afbeelding van Lubberhuizen, GeertjanWie in mijn jeugd mijn verdere levensloop had voorspeld, moet Geert Lubberhuizen eens gezegd hebben, zou aan alles hebben gedacht behalve aan wat het werkelijk is geworden. Hij groeide op als halve wees - zijn moeder overleed toen hij anderhalf jaar oud was -, maar hij werd door de tweede vrouw van zijn vader liefderijk opgevangen. Pas op zijn achttiende ontdekte hij dat zij niet zijn echte moeder was. Zijn avontuurlijke vader kon door grote vakkennis overal werk vinden. Zo woonde het gezin enige tijd in Buenos Aires in Argentinië (1920) en in Weltevreden in Nederlands-Indië (1921). Toen Geert de leerplichtige leeftijd had bereikt, werd van eind 1922 tot 1928 Ede en aansluitend, tot 1938, Arnhem de vaste woonplaats. Wel reisde vader Lubberhuizen voor de kunstzijdefabriek ENKA de halve wereld af, zodat de opvoeding van Geert en zijn jongere halfbroer en -zuster op zijn vrouw neerkwam.

Lubberhuizen was een rustige leerling, die zonder moeite zijn scholen doorliep, al toonde hij in de laatste jaren van het Christelijk Lyceum in Arnhem meer aandacht voor het bespelen van klarinet en saxofoon, voor toneel en bovenal voor medeleerlinge Willy van Reenen, die tien jaar later zijn (eerste) vrouw zou worden. In 1935 schreef hij zich in voor de studie chemie aan de Rijksuniversiteit te Utrecht. De student begon veelbelovend, want vader Lubberhuizen eiste dat de zoon tot zijn 21ste jaar thuis zou wonen. Eenmaal op kamers in Utrecht gaf Lubberhuizen zich over aan muziek, toneel, studentenjool en - niet te vergeten - vrouwelijk schoon. Hij speelde in het muziekgezelschap van het Utrechtsch Studentencorps en trad op in toneelstukken. Van afstuderen zou het nooit komen: eerst niet door de Duitse bezetting en daarna niet omdat Lubberhuizen volledig opging in zijn uitgeverswerk.

In bijdragen aan Vox Studiosorum , het blad van het corps, gaf Lubberhuizen voor het eerst blijk van maatschappelijk engagement. Zo riep hij in oktober 1939 zijn medestudenten op meer aandacht te schenken aan de oorlog die elders in Europa was begonnen. Na de Duitse inval, in mei 1940, ging het universitaire leven aanvankelijk door alsof er niets aan de hand was. Ook Vox Studiosorum - waarvan Lubberhuizen in 1939 medewerker was geworden en in het volgende jaar officieel redactielid - stelde zich apolitiek op. Maar een Duits bevel, in november 1940, dat joodse hoogleraren moesten worden ontslagen, griefde hem diep, evenals het feit dat in Leiden en Delft wèl protestacties werden gevoerd, terwijl Utrecht passief bleef. Openlijk kwam zijn woede tot uiting in een bespreking (Vox Studiosorum , 14-2-1941) van de Duitse propagandafilm Jud Süss , een toonbeeld van antisemitisme. Hij stelde dat de film 'bij den argeloozen toeschouwer slechts haat wekt, blinde haat, zonder eenig kunstgenot'.

Uit woede over deze filmbespreking legden de Duitse autoriteiten Vox een verschijningsverbod op. De recensent kreeg opdracht zich drie maanden lang dagelijks te melden bij de Sicherheitsdienst in Utrecht, wat hij ook deed. Het betekende de geboorte van de verzetsstrijder Lubberhuizen, die zich bij zijn illegale activiteiten van verschillende schuilnamen zou bedienen, variërend van Bas Ruys (of Ruysch), Karel Ferdinand de Lange - hij was 1 meter 93 - tot B. de Busy. In het laatste pseudoniem valt de naam te herkennen van de uitgeverij die Lubberhuizen in de oorlog oprichtte en die hij nadien jarenlang zou leiden, 'De Bezige Bij'.

De uitgeverij vloeide voort uit illegale activiteiten, aanvankelijk van studentikoze aard, zoals het leggen van een krans met oranje lint bij een standbeeld van Jan van Nassau in Utrecht. Maar geleidelijk werd het verzet serieus. Lubberhuizen maakte zich sterk voor het onderbrengen van joodse kinderen; naar schatting driehonderd kinderen zijn in de maanden van de jodendeportaties - van de zomer van 1942 tot de herfst van 1943 - via het door hem in Utrecht geleide kanaal aan een onderduikadres geholpen. Omdat met het transport en de huisvesting van de kinderen hoge kosten waren gemoeid, werd besloten een rijmprent te maken van Het lied der achttien doden van Jan Campert en de opbrengst voor dit doel te bestemmen. Dat gebeurde begin 1943. Nog in de oorlog is de prent herhaaldelijk herdrukt, tot een oplage van ten minste 15.000. Vanzelfsprekend deed Lubberhuizen dit werk niet alleen. Met name Charles van Blommestein, Rut Matthijsen en Sjoerd Leiker behoorden tot de waardevolle medewerkers. Maar Lubberhuizen was de inspirator.

Het succes van de rijmprent bracht bij Lubberhuizen een onvermoed talent aan het licht: het bezielend omgaan met schrijvers, tekenaars, clichémakers, drukkers. Binnen anderhalf jaar verscheen een stroom van illegale uitgaven. Deze betroffen vertalingen van bijvoorbeeld Edgar Allan Poe, John Steinbeck en André Gide, literair proza in de reeks 'Quousque tandem' - 'Hoe lang nog?', naar de eerste woorden van Cicero's befaamde rede over de heersende terreur in Rome - met werk van Maurits Mok, P. Geyl, F. Bordewijk en anderen (allen onder schuilnaam), rijmprenten, liedteksten, een toespraak van koningin Wilhelmina. In totaal betrof het 72 uitgaven, een gigantische prestatie, want alles gebeurde in het diepste geheim. Tot veler verbazing ontpopte Lubberhuizen zich als een ware bibliofiel met een voorkeur voor fraai verzorgde boeken.

Na zijn huwelijk en verhuizing naar Amsterdam lieten de omstandigheden het verder publiceren van geschriften niet toe. Lubberhuizen gebruikte de vrijgekomen tijd om een basis te leggen voor voortzetting van de uitgeverij na de bevrijding. Samen met Charles van Blommestein en Wim Schouten - die erkend uitgever was - vormde Geert Lubberhuizen twee dagen na de capitulatie van Duitsland de driekoppige directie van wat notarieel werd vastgelegd als 'Coöperatieve Vereeniging ''De Bezige Bij'' '. Auteurs wier werk bij de uitgeverij verscheen, zouden zowel medezeggenschap krijgen als delen in de te maken winst. Overigens liet Lubberhuizen meteen vastleggen dat 'de dagelijkse leiding en de leiding van technische zaken berusten bij de Directie'. Het startkapitaal van 25.000 guldenwas in het laatste oorlogsjaar verkregen door reservering van de winst op twee in 1944 verschenen illegale boeken: W.A.-man van W. Swaertreger (pseudoniem van Theun de Vries) en Het raadsel van Arend en Hendrik Goudt van Jan Jacob ten Hove (pseudoniem van D. Hoek). Vrij spoedig na de bevrijding bleek dit bedrag onvoldoende, en de prille uitgeverij kwam in de problemen. De opbrengst van het boek Die van ons (1945) van Willy Corsari zorgde voor een betere basis. In oktober 1945 vond 'De Bezige Bij' een definitief onderkomen aan de Frans van Miereveldstraat in Amsterdam-Zuid.

De geschiedenis van 'De Bezige Bij' is nauw verbonden met de oprichter. Het was Lubberhuizen die de goodwill van een ondergrondse uitgeverij omzette in een respectabel fonds, dat vooral literair betekenis kreeg. De directeur behandelde de schrijvers als een vader en sprong voor hen in de bres. Alleen van inspraak in de coöperatieve uitgeverij kwam weinig terecht, want Lubberhuizen hield de teugels strak en besliste zelf. Hoewel hem werd verweten dat 'economie absoluut prevaleert boven kultuur' (Wennekes, 217-218), was onmiskenbaar dat hij bij een uitgave niet alleen lette op zakelijke aspecten, maar terdege de literaire kwaliteiten voor ogen hield. Zelfs was hij bereid de kansen op winst weg te wuiven wanneer een manuscript afweek van geaccepteerde stijlen, maar hij er zelf de betekenis van inzag. Ook gaf hij geregeld poëzie uit die zakelijk kansloos moest worden geacht. Zelf zei hij hierover: 'Een uitgever heeft een januskop. Hij is half commercieel en half niet. Je moet alleen maar uitgeven wat je fijn vindt' (Frenkel Frank). Lubberhuizen ging sterk op zijn gevoel af. Oude gevestigde literatuur lag hem niet, baanbrekende des te meer.

Het driemanschap als directie heeft niet lang bestaan. Van Blommestein nam in 1953 ontslag, omdat zijn vrouw, Anneke Simonis, een relatie had aangeknoopt met Lubberhuizen; drie jaar later zou hij met haar trouwen. Schouten vertrok in 1956 en werd vervolgens door de leden-auteurs tot bestuurslid benoemd. Lubberhuizen gaf daarna, als enig overgebleven directeur, op eigen wijze inhoud aan de uitgeverij. Ook wanneer de ledenvergadering het met zijn beleid oneens was - en dat gebeurde nogal eens -, ging hij zijn eigen gang, en omdat de resultaten gunstig waren, wist hij zijn positie moeiteloos te handhaven. Zelfs bij zware kritiek bleef hij rustig en werd nooit driftig.

Geregeld uitten de leden-auteurs van 'De Bezige Bij' bezwaren tegen niet-literaire uitgaven, die volgens hen niet in het fonds thuishoorden. Maar juist zulk werk zorgde voor de winst waarmee de uitgeverij zich kon wagen aan literaire experimenten. Zo boekte het bedrijf succes met de 'Gouden Boekjes', een Amerikaanse serie die vanaf 1949 door Annie M.G. Schmidt en Han G. Hoekstra op eigenzinnige manier werd vertaald. Veel deeltjes zijn nadien keer op keer herdrukt. In 1967 golden de bezwaren de gebundelde uitgave van de krantenstrips van 'Tom Poes' en 'Ollie B. Bommel' van Marten Toonder. In tegenstelling tot Lubberhuizen vonden de leden der coöperatie deze verhalen niet literair. Maar de bundel werd gevolgd door meer dan dertig andere 'reuzenpockets', die de jaren door zijn herdrukt en enorme oplagen bereikten. 'De Bezige Bij', die omstreeks 1970 voor financiële problemen stond, werd erdoor gered. Lubberhuizen kon doorgaan met zijn creatieve manier van uitgeven. De uitgeverij werd in literair opzicht als een van de belangrijkste van Nederland beschouwd.

Lubberhuizen dankte zijn succes aan zijn charme, aan zijn talent als weinig anderen te kunnen omgaan met schrijvers, zelfs de vedetten onder hen. Overigens konden veel vrouwen hem evenmin weerstaan. Naast zijn vier huwelijken begon hij voor korte of lange tijd een relatie, soms enkele tegelijk. Die met de schrijfster Mischa de Vreede duurde een aantal jaren; zij zou haar ervaringen in 1977 verwerken in de roman Eindelijk mezelf , waarin Lubberhuizen herkenbaar wordt opgevoerd. De uitgever zag er geen been in het werk zelf te publiceren en te herdrukken. Toen zijn tweede vrouw, Anneke Simonis, hem verliet voor een ander, raakte hij evenwel totaal uit balans, omdat niet hij, maar zij het initiatief had genomen.

Geert Lubberhuizen beschikte over een gigantische werkkracht. Zijn medewerkers op de uitgeverij klaagden geregeld dat de directeur vaak afwezig was, zij het bijna altijd in functies die betekenis hadden voor de uitgeverij. Toch werd hem nooit gebrek aan leiding verweten, want op cruciale momenten was hij er altijd. Hij hield de touwtjes strak in handen en nam alle belangrijke beslissingen. De jaren door ontplooide hij nevenactiviteiten, doorgaans onbezoldigd, maar in het belang van 'De Bezige Bij'. In vakkringen was Lubberhuizen actief, onder meer van 1961 tot 1964 als voorzitter van de Commissie voor de Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek. Van 1967 tot 1968 was hij voorzitter van de Koninklijke Nederlandse Uitgeversbond en tegelijkertijd, van 1964 tot 1970, redacteur van het vakblad De Uitgever . Van 1974 tot kort voor zijn overlijden was hij als organisator en als presentator betrokken bij het dichtersfestival 'Poetry International' in Rotterdam.

Na zijn pensionering nam Geert Lubberhuizen - die zich omstreeks die tijd opeens Geertjan ging noemen - zich voor, op een vergelijkbare manier door te gaan. Vanuit Ierland, waar hij het grootste deel van het jaar wilde wonen, richtte hij in 1981 de naar zijn woonplaats genoemde 'Cornamona Pers/Press' op, bedoeld om in typografisch opzicht verfijnde boekjes uit te geven. Het aantal uitgaven zou beperkt blijven, ten eerste om de tijdrovende zorg die ze vroegen en ook omdat Lubberhuizen een beperkt aantal jaren te leven had. Ook stelde hij in 1984 de bloemlezing Dichters bij De Bezige Bij, 1944-1984 samen. Een voorgenomen autobiografie kwam nooit tot stand; zijn geschreven herinneringen beperken zich tot vier bijdragen aan het tijdschrift Bijster in 1969. Eind 1983 werd Lubberhuizen onwel; bij onderzoek werd een hersentumor geconstateerd. Na een aantal zorgelijke maanden overleed hij op 68-jarige leeftijd in zijn huis in Ierland. Op zijn verzoek werd hij in Ierland begraven.

P: 'De directeur', in Bijster 1 (1969) nrs. 1, 2, 3 en 4.

L: K. Heeroma, 'Onderdrukking en verzet in de literatuur', in Onderdrukking en verzet. Nederland in oorlogstijd . II. Onder red. van J.J. van Bolhuis [e.a.] (Arnhem [etc.] z.j.) 536-548; interview door Dimitri Frenkel Frank, in De Telegraaf , 2-3-1961; Richter Roegholt, De geschiedenis van De Bezige Bij, 1942-1972 (Amsterdam 1972); L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog VII ('s-Gravenhage 1976) 833 e.v. en Xb ('s-Gravenhage 1981) 454; Lisette Lewin, Het clandestiene boek, 1940-1945 (Amsterdam 1983); Hans Mulder, Een groote laars, een plompe voet. Nederland en de Nazi's in spotprent en karikatuur, 1933-1945 (Amsterdam [etc.] 1985) 124-126; Wim Schouten, Een vak vol boeken. Herinneringen aan veertig jaar leven in en om de uitgeverij (Amsterdam 1988); Marten Toonder, Het geluid van bloemen. Autobiografie . II: 1939-1945 (Amsterdam 1993) 366-378, 453; idem, Onder het kollende meer Doo. Autobiografie . III: 1945-1965 (Amsterdam 1996) 18, 179-181; Wim Wennekes, Geert Lubberhuizen, uitgever. Het mysterie van de Van Miereveldstraat (Amsterdam 1994); Max Nord, 'Uitgever van het verzet', in Achterwaarts. Memoires (Amsterdam 1998) 259-266.

I: Wim Wennekes, Geert Lubberhuizen, uitgever. Het mysterie van de Van Miereveldstraat. (Amsterdam 1994) 201.

Frans Oudejans †


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013