Nederhorst, Gerard Marinus (1907-1979)

 
English | Nederlands

NEDERHORST, Gerard Marinus (1907-1979)

Nederhorst, Gerard Marinus, politicus (Gouda 17-10-1907 - Gouda 28-8-1979). Zoon van Hendrik Jan Nederhorst, aannemer, en Maria Geertruida van Vreumingen. Gehuwd op 23-12-1936 met Carolina Pothuis (1909-1989). Uit dit huwelijk werden 3 zoons geboren.

afbeelding van Nederhorst, Gerard MarinusGerard Nederhorst bezocht de HBS in Arnhem en het Nederlandsch Lyceum in Den Haag om vervolgens in 1926 handelswetenschappen te studeren aan de Universiteit van Amsterdam; hij werd er lid van het Amsterdamsch Studenten-Corps. Politieke belangstelling had Nederhorst van huis meegekregen: zijn grootvader was liberaal wethouder van Gouda geweest, en ook zijn vader was bestuurslid van de liberale Vrijheidsbond. Gerard ging politiek een andere kant op. De economische crisis wekte zijn belangstelling voor het socialisme, en omstreeks 1931 werd hij lid van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP). Actief werd hij vooral in de Bond van Sociaal-Democratische Studentenclubs; vanaf 1933 was hij voorzitter van de afdeling Amsterdam van de bond. In deze jaren kwam Nederhorst sterk onder invloed van het plansocialisme van socialistische denkers als de Brit H.N. Brailsford en de Belg Hendrik de Man. Hij maakte in 1934/1935 deel uit van de commissie die richtlijnen opstelde voor een Plan van de Arbeid, dat in oktober 1935 door een gemeenschappelijk congres van SDAP en het Nederlandsch Verbond van Vakvereenigingen werd aangenomen.

In april 1935 deed Nederhorst doctoraalexamen, en het jaar daarop werd hij adjunct-directeur van het Wetenschappelijk Bureau van de SDAP, dat onder leiding stond van H. Vos. In de tweede helft van de jaren dertig publiceerde hij vele artikelen over planeconomie en andere economische vraagstukken, hoofdzakelijk in het partijmaandblad De Socialistische Gids , later Socialisme en Democratie geheten. Behalve voor het plansocialisme raakte Nederhorst in zijn studententijd ook gewonnen voor het antimilitarisme. Zo was hij in 1934 betrokken bij de oprichting van het linkssocialistische en antimilitaristische tijdschrift Fundament . Aan dit maandblad leverde hij bijdragen over het Plan van de Arbeid en over de Amerikaanse 'New Deal'; in 1939 trad hij toe tot de redactie.

Nadat de SDAP in juli 1940 door de Duitsers onder toezicht van de NSB'er M.M. Rost van Tonningen was gesteld, kwam er een einde aan Nederhorsts functie bij het Wetenschappelijk Bureau. Gedurende de rest van de bezettingstijd was hij werkzaam bij het Goudse aannemersbedrijf van zijn familie. Daarnaast verrichtte hij in de laatste oorlogsjaren wetenschappelijk onderzoek voor de Stichting 'Het Bouwwezen'. Na de bevrijding was Nederhorst tot eind 1946 secretaris van de nieuwe Stichting van de Arbeid. Daarna maakte hij enige tijd deel uit van het College van Rijksbemiddelaars.

In de politiek werd Nederhorst direct na de bevrijding weer actief voor de SDAP en vanaf februari 1946 voor de Partij van de Arbeid (PvdA). Nog in 1945 werd hij voor de socialisten lid van de (nood)gemeenteraad van Gouda; van 1946 tot 1962 was hij in de raad voorzitter van de PvdA-fractie. In de landelijke parlementaire politiek deed hij zijn intrede toen hij, op 10 januari 1946, lid van de Tweede Kamer werd. Afgezien van twee korte onderbrekingen - van juni tot augustus 1946 en van juli tot december 1948 - zou hij daar een kwarteeuw zitting hebben.

Als parlementariër was Nederhorst, die zich voornamelijk op de economische onderwerpen toelegde, deskundig, maar niet spectaculair. Van stuntwerk was hij afkerig, maar zijn zakelijke redevoeringen oefenden vaak invloed uit. Zo was de eerste industrialisatienota van de minister van Economische Zaken J.R.M. van den Brink (1948-1952) het resultaat van een door Nederhorst in de Kamer gedane suggestie. Met partijgenoten als jhr. M. van der Goes van Naters en S.L. Mansholt behoorde Nederhorst tot de overtuigde voorstanders van een verenigd Europa. Vanaf 1952 combineerde hij zijn Kamerzetel met het lidmaatschap van de Europese parlementaire organen: eerst van 1952 tot 1958 van de Raadgevende Vergadering van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, daarna van 1958 tot 1965 van het Europese Parlement.

In de eerste jaren van zijn Kamerlidmaatschap stond Nederhorst in de Indonesische kwestie enige malen tegenover het beleid van de regering en de PvdA-meerderheid die haar steunde. In het debat naar aanleiding van het begin van de eerste politiële actie, op 23 juli 1947, uitte hij als zijn persoonlijke mening dat men de voorkeur had moeten blijven geven aan overleg boven geweld; hij wilde echter geen steun geven aan een communistische motie van afkeuring. In november 1947 behoorde hij met onder anderen J. Barents, F.J. Goedhart, J. de Kadt, J.M. den Uyl - de zogeheten Nova-Zemblagroep in de PvdA - tot de auteurs van de brochure Linggadjati, militaire actie: wat nu? , waarin het militaire optreden werd afgekeurd. Na het begin van de tweede politiële actie, in december 1948, was Nederhorst één van de zes oppositionelen binnen de PvdA-fractie die hun afwijkende standpunt via de fractievoorzitter in het Kamerdebat kenbaar maakten.

Nederhorsts standpunt in de Indonesische kwestie ligt in de lijn van het antimilitarisme uit zijn jeugdjaren, waarmee hij overigens na 1945 leek te hebben gebroken. Zo behoorde hij in de jaren vijftig in zijn fractie niet tot de kleine groep 'atoompacifisten'. Later verdedigde hij tegenover 'Nieuw Links' de noodzaak van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie en het Nederlandse lidmaatschap daarvan.

Toen op 14 april 1965 het kabinet-Cals aantrad, werd Nederhorst fractievoorzitter van de PvdA als opvolger van A. Vondeling, de nieuwe minister van Financiën. Een duidelijke leidersfiguur ontbrak op dat moment in de fractie, en onder die omstandigheden leek Nederhorst, met zijn alom erkende deskundigheid en zijn soepele karakter, nog de beste keuze. Het fractievoorzitterschap zou echter de moeilijkste periode uit zijn politieke loopbaan worden. Van begin af aan moest hij het kabinet verdedigen zowel tegenover een zeer kritische fractie van de Katholieke Volkspartij (KVP) als tegenover een groot deel van de eigen partijgenoten.

Het voorgenomen huwelijk van prinses Beatrix met Claus von Amsberg gaf aanleiding tot een incident dat Nederhorsts naam in de parlementaire geschiedenis heeft vereeuwigd. Aan niet minder dan 73 kritische partijgenoten had Nederhorst een persoonlijke brief geschreven, waarin hij uiteenzette waarom hij eigenlijk tegen het huwelijk gekant was, maar niettemin - met de fractiemeerderheid - voor het goedkeuringswetsontwerp zou stemmen. De 'vertrouwelijke' brief werd op 25 oktober 1965 in het dagblad Het Parool gepubliceerd en leidde tot grote commotie, vooral vanwege de openhartige en ondiplomatieke termen waarin met name prinses Beatrix gekritiseerd werd: 'Beatrix staat volledig vreemd tegenover de harde eisen, die het koningschap stelt'. Ook bevatte de brief laatdunkende opmerkingen over de KVP-politici J.E. de Quay - 'die n.b. vrijwillig het op een akkoordje met de Duitsers en de NSB wilde gooien' - en J.M.A.H. Luns. Deze deden de verhouding tussen de regeringspartijen PvdA en KVP geen goed. In het Kamerdebat van 10 november 1965 zei Nederhorst dat de brief nooit voor publicatie bedoeld was geweest, maar dat zij zijn mening 'in de kern' weergaf.

Nadat in oktober 1966 het kabinet-Cals door de KVP ten val gebracht was, kwam het einde van Nederhorsts fractievoorzitterschap in zicht. Bij de verkiezingen van begin 1967 was niet hij lijstaanvoerder van de PvdA, maar de 'coming man' Den Uyl, die het als minister van Economische Zaken goed had gedaan. In de nieuwgekozen Tweede Kamer droeg Nederhorst dan ook op 22 februari de fractieleiding aan Den Uyl over, wat hem waarschijnlijk weinig spijt heeft bezorgd, te minder omdat hij tot eerste ondervoorzitter van de Kamer werd gekozen. Deze functie heeft hij vier jaar bekleed. Bij de verkiezingen van 1971 was hij niet langer kandidaat, en op 8 mei 1971 eindigde derhalve zijn lidmaatschap van de Tweede Kamer.

Drie dagen later werd Nederhorst lid van de Eerste Kamer, wat hij tot 7 juni 1977 is gebleven. Van de heftige discussies waaraan de PvdA in heel de periode 1965-1977 intern onderhevig was, had Nederhorst zich vanaf het einde van zijn fractievoorzitterschap al opvallend afzijdig gehouden. Als Eerste-Kamerlid kon hij deze houding zonder veel moeite volhouden, te meer daar hij, als vertegenwoordiger van zijn fractie in de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa en van de West-Europese Unie en in de Noord-Atlantische Assemblee - evenals in de jaren 1952-1965 - weer vaak in het buitenland verbleef.

Nederhorsts ruim dertigjarige loopbaan in de landspolitiek wordt gekenmerkt door een grote mate van bestendigheid en soliditeit, vrijwel zonder spectaculaire hoogte- en dieptepunten. Men zou het dan ook ironie der geschiedenis kunnen noemen dat zijn naam vooral voortleeft door de enige gebeurtenis die hem ooit voorwerp van heftige kritiek heeft gemaakt, namelijk zijn brief van oktober 1965. Nederhorst was een evenwichtige persoonlijkheid, wiens kracht lag in zakelijke deskundigheid. Aan heftige politieke discussies nam hij nauwelijks deel. Een theoreticus was hij niet, en zijn vrij talrijke publicaties - geen boeken, alleen artikelen - behandelen als regel concrete economische en Europese vraagstukken. Als mens was hij rustig en zelfverzekerd in zijn optreden en sober van levenswijze. Zijn ontspanning zocht Nederhorst vooral in roeien, zeilen en zwemmen, sporten die hij tot op gevorderde leeftijd enthousiast beoefende. Hij overleed op 71-jarige leeftijd in zijn geboorteplaats Gouda, de stad waarvan hij sinds 1977 ereburger was.

P: Behalve talrijke artikelen: ' ''Het moet, het kan, op voor het Plan'' (1935)', in Van brede visie tot smalle marge. Acht prominente socialisten over de SDAP en de PvdA . Onder red. van Jan Bank en Stef Temming (Alphen aan den Rijn 1981) 33-55; [samen met B.W. Schaper,] Vrede in Europa? Een studie over internationale vredespolitiek (Amsterdam 1939); 'Het Plan van de Arbeid', in Het eerste Jaarboek voor het Democratisch Socialisme (Amsterdam 1979) 109-136; 'Document: de brief van Nederhorst aan de vergetelheid ontrukt' [Geannoteerde tekst van de brief van oktober 1965], in Vrij Nederland , 8-9-1979.

L: Behalve herdenkingsartikelen op 29-8-1979 o.a. in NRC Handelsblad en de Volkskrant : F. van der Molen, Wie is wie in de 2e Kamer (Amsterdam z.j.); Dr. Jelle Zijlstra. Gesprekken en geschriften . Samengest. door G. Puchinger (Naarden 1978); lemma door G. Voerman, in Biografisch Woordenboek van het Socialisme en de Arbeidersbeweging in Nederland III (Amsterdam 1988) 151-155; Jelle Zijlstra, Per slot van rekening. Memoires (Amsterdam [etc.] 1992); Honderd jaar sociaal-democratie in Nederland, 1894-1994 . Onder red. van Maarten Brinkman [e.a.] (Amsterdam 1994).

I: Vrij Nederland , 8-9-1979, p. 13 [Nederhorst in 1956].

A.A. de Jonge


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013