Nepveu, Charles baron (1791-1871)

 
English | Nederlands

NEPVEU, Charles baron (1791-1871)

Nepveu, Charles baron, (verheven in de Nederlandse adel met de titel van baron bij recht van eerstgeboorte bij KB van 27-7-1849, nr. 64), legerofficier en minister (Zeist 5-10-1791 - Amersfoort 6-10-1871). Zoon van Laurens Johannes Nepveu, rentenier, en Margaretha Roosmale. Gehuwd op 11-3-1818 met Klara Wilhelmina Elizabeth Grothe (1788-1871). Uit dit huwelijk werd 1 zoon geboren.

afbeelding van Nepveu, Charles BaronCharles Nepveu stamde uit een Hugenotengeslacht met een aanzienlijk familiekapitaal, dat door grootvader Jean tussen 1769 en 1779 als gouverneur-generaal van Suriname was bijeengebracht. Het stelde Charles' vader in staat als rentenier te leven. Na een half jaar op de Militaire School te Honselersdijk te hebben doorgebracht werd de zestienjarige Nepveu begin 1808 page aan het hof van Lodewijk Napoleon, de koning van Holland. Het jaar daarop streed hij als luitenant der infanterie tegen het Britse invasieleger op Walcheren. Hij nam deel aan Napoleons veldtocht tegen Rusland, waar hij in oktober 1812 tot kapitein werd bevorderd. Een maand later werd hij door de Russen gevangengenomen en naar een kamp in Siberië getransporteerd. Meer dood dan levend keerde hij eind augustus 1814 in Nederland terug.

In dienst van Willem I's jonge koninkrijk streed Nepveu als kapitein-adjudant van generaal-majoor J.V. de Constant Rebecque, kwartiermeester-generaal van de Nederlandse troepen te velde, in 1815 met 'vuur, ijver, koelbloedigheid en moed' in de slag bij Waterloo. Een jaar later assisteerde hij De Constant - een vertrouweling van koning Willem I en vriend van diens tweede zoon, prins Frederik - in de commissie voor de grensregeling tussen Frankrijk en de Nederlanden. Nepveu viel hier op door zijn diplomatieke gaven, talenkennis en hoffelijk gedrag. De Constant en zijn adjudant werden onafscheidelijk. In opdracht van prins Frederik, de pas benoemde commissaris-generaal (: minister) van Oorlog, reorganiseerden zij in 1826 de Generale Staf, waarvan De Constant chef werd. Tegelijkertijd vond Nepveus bevordering tot majoor bij de staf plaats.

In opdracht van Willem I ondernamen De Constant Rebecque en Nepveu in augustus 1830 een geheime missie naar Londen om er maatregelen te beramen tegen de dreigende verbreiding van de Parijse Julirevolutie naar andere Europese landen. Door het uitbreken van de Belgische opstand moesten zij deze besprekingen echter afbreken. Schouder aan schouder vochten ze in september 1830 tegen de opstandelingen in de straten van Brussel. Nadat De Constant, chef-staf te velde, daar door een kogel gewond was geraakt, trad Nepveu op als waarnemend adjunct-chef. Begin 1831 bevorderd tot luitenant-kolonel bij de Generale Staf had hij tijdens de Tiendaagse Veldtocht, in augustus van dat jaar, de leiding over het hoofdkwartier van het veldleger. Na het staken van de vijandelijkheden regelden De Constant en hij de voorwaarden van de wapenstilstand van Leuven en het terugtrekken van de Nederlandse troepen.

In 1834 kwam Nepveus benoeming tot kolonel af, en toen De Constant Rebecque drie jaar later werd gepensioneerd, nam hij tijdelijk diens functie van chef van de Generale Staf waar. In augustus 1839 volgde zijn benoeming tot chef-staf van de veldmaarschalk, de prins van Oranje. Tevens werd hij toen - enkele oudere officieren passerend - belast met de opperdirectie van de Generale Staf in Den Haag. Aan Nepveu viel daarmee de taak toe de Nederlandse strijdmacht na de langdurige mobilisatie van 1830 tot 1839 te demobiliseren, te reduceren en te reorganiseren.

Na de troonsbestijging van Willem II, in oktober 1840, werd Nepveu diens adjudant in buitengewone dienst. In opdracht van de Koning maakte hij verscheidene reizen naar buitenlandse hoven, meestal om felicitaties of condoleances over te brengen. Een enkele maal betrof het ook zendingen van groter diplomatiek gewicht. In 1841 ondernam Nepveu bijvoorbeeld een missie naar Berlijn om er in opdracht van de koning de ratificatie van Luxemburgs toetreding tot de door Pruisen geleide Zollverein te verhinderen. Hij slaagde hierin, waarop de minister van Buitenlandse Zaken, J.G. baron Verstolk van Soelen, uit protest ontslag nam.

Begin 1841 werd Nepveu generaal-majoor en chef van de Generale Staf. In de laatstgenoemde functie moest hij samenwerken met generaal-majoor F.C. List, een oudere collega die kort tevoren directeur-generaal (: minister) van Oorlog was geworden. Al snel bleek dat beiden niet met elkaar overweg konden. Nadat List in 1843 de rang van minister van Oorlog had gekregen, verslechterde de verhouding verder, onder meer omdat de minister zich te veel met de zaken van de Generale Staf zou bemoeien. Aan het einde van dat jaar besloot Willem II daarom Nepveu op een missie naar Japan en Oost-Indië te sturen, wat hem voor lange tijd buiten Den Haag zou houden. Nepveu voelde daar echter weinig voor en verzocht de koning hem om gezondheidsredenen van deze opdracht te ontheffen. Om dezelfde reden vroeg hij tevens voorlopig voor een jaar op non-activiteit te worden gesteld. In april 1844 trok Nepveu zich terug op zijn buiten 'Berg en Daal' te Amersfoort, waar hij werkte aan het reglement van de krijgstucht, de herziening van het militair strafrecht en de instructie voor het Hoog Militair Gerechtshof. Elk jaar liet hij zijn ziekteverlof verlengen. De functie van chef-staf werd er in die jaren door minister van Oorlog List bijgenomen.

De Februarirevolutie in Parijs bracht Nepveu er in 1848 toe zich ter beschikking te stellen van de Koning. Deze zond hem naar Pruisen om te beraadslagen over militaire samenwerking tussen België, Nederland en Pruisen tegen de Franse revolutionaire dreiging. Evenals in 1830 achterhaalden de gebeurtenissen hem snel: de Maartrevolutie in Berlijn dwong Nepveu terug te keren naar Den Haag. Daar had Willem II inmiddels voorbereidingen getroffen tot het instellen van een grondwetscommissie van liberalen, zonder zijn ministers te raadplegen. Die traden daarop af.

Het moet voor Nepveu een triomf zijn geweest op 25 maart 1848 het ministerschap van Oorlog van List te kunnen overnemen en zijn oude rivaal op pensioen te kunnen stellen. Zijn monarchale gevoelens kregen echter een hevige schok te verduren, toen Willem II en de meeste ministers bleken in te stemmen met het grondwetsontwerp van Thorbecke cum suis, dat volgens Nepveu in de richting ging van 'eene republiek, zelfs eene democratie'. Hij wilde dit niet voor zijn rekening nemen, evenmin als de voorzitter van de ministerraad, G. graaf Schimmelpenninck. Diens voorbeeld volgend trad hij op 22 mei 1848 af.

Nepveu keerde terug naar zijn Amersfoortse buitenplaats, waar hij nog datzelfde jaar zijn conservatief-monarchale stellingname op levendige wijze verwoordde in een open Brief van den tijdelijken minister van Oorlog aan den Koning, ter openlegging zijner gevoelens aangaande het ontwerp van gewijzigde grondwet voor het Koningrijk der Nederlanden... . Nepveu herhaalde dit standpunt toen hij in september 1848 werd afgevaardigd naar de Dubbele Kamer ter beoordeling van de grondwetsherziening in tweede lezing. Deze verried, zijns inziens, voor een groot deel de geest 'der democraten, der communisten, ja!' De grondwet werd niettemin in de voorgestelde vorm aangenomen en afgekondigd, waarna Nepveu consequent tot het einde van zijn dagen weigerde nog een politieke functie te bekleden. Om te redden wat er nog te redden viel met deze constitutie, wilde hij Koning en vaderland slechts als soldaat dienen.

Nepveu - in 1849 door de nieuwe koning Willem III, zonder overleg met en onder protest van de ministers, met de titel van baron in de adelstand verheven - was na Lists vertrek 'belast met het beheer' van de Generale Staf. In 1850 werd hij officieel benoemd tot chef-staf en tevens tot voorzitter van het toen ingestelde Comité van Defensie, dat de minister van Oorlog moest adviseren over kwesties als de vestingwerken, de legerorganisatie, het verdedigingsstelsel en de bewapening. Als zodanig zou Nepveu - sinds l852 luitenant-generaal - bijna twintig jaar lang de toon aangeven in militair Nederland. 'Le général d'action par excellence' werd hij al in 1848 door de Belgische gezant genoemd.

Nepveus invloedrijke positie kan in de eerste plaats worden verklaard uit zijn vermogen snel over uiteenlopende kwesties gedegen en gedetailleerde memories, rapporten, voorstellen of aanbevelingen op te stellen. Daarbij waren de meeste ministers van Oorlog ook van politiek-conservatieve huize en richtten zij zich graag naar hem. Verder was zijn goede verstandhouding met Willem III en hun eensgezinde opvatting ten aanzien van militaire zaken van belang. Evenals de koning behoorde Nepveu tot de voorstanders van een omvangrijk vestingstelsel en een staand leger met een sterk beroepskader. De liberalen gaven daarentegen de voorkeur aan volkswapening, inkrimping van het kader en een vereenvoudigd vestingstelsel, maar bleven verdeeld tegenover het conservatief-monarchale militaire establishment, dat in Nepveu zijn voorman had. Aarzelde een ministerie of de volksvertegenwoordiging in te stemmen met Nepveus ideeën, dan zocht hij de publiciteit via brochures of vlugschriften, waarin zijn tegenstanders bloemrijk werden afgeschilderd als onverantwoordelijke lieden, die Koning en vaderland in gevaar brachten. Ook schroomde hij niet tegenstanders tegen elkaar, of ministers tegen de Koning uit te spelen.

Nepveu zat vast in het zadel. De aanvallen van zijn liberale opponenten wist hij te weerstaan. Zo faalde in 1851 een poging van het ministerie-Thorbecke hem als gouverneur-generaal naar Indië weg te promoveren. Gevaar dreigde er voor hem echter niet van buiten, maar van binnenuit. Een jongere generatie officieren in de Generale Staf werd zich bewust van de vele en snelle technische veranderingen in de oorlogvoering, zag de zich wijzigende politieke verhoudingen in Nederland en daarbuiten, en kreeg bovendien genoeg van Nepveus eigengereide en autocratische optreden. Zij wilde in de jaren zestig een eigen inbreng. Naar aanleiding van ordeverstoringen op de Koninklijke Militaire Academie in Breda in 1866 kwam alle ongenoegen aan de oppervlakte. Persorganen - niet alleen liberale - grepen de zaak aan om het slechte onderwijs en de tuchthandhaving op de Academie aan de kaak te stellen. Nepveu, in zijn hoedanigheid - sinds 1852 - van voorzitter van de Speciale Commissie van Inspectie over het Militair Onderwijs, werd aangewezen als 'de hoofdschuldige'. De minister van Oorlog hief deze Speciale Commissie begin 1867 op en stuurde de 76-jarige Nepveu - na hem te hebben vereerd met het ministerschap van staat - in december 1867 met pensioen. Met spijt zag Willem III hem vertrekken. Nog in maart 1870 probeerde de koning hem tevergeefs tot kanselier der Nederlandse Orden te benoemen.

Charles baron Nepveu was een militair met grote en langdurige invloed op de gehele besluitvorming betreffende de Nederlandse krijgsmacht, inclusief de marine. Dit lag, afgezien van zijn nauwe band met het koninklijk huis en de gezapigheid van zijn collega's, vooral aan zijn Bismarckiaans karakter en Realpolitieke optreden. Evenals de Pruisische staatsman zag Nepveu zichzelf graag als een landjonker. Hij weigerde voor welke functie dan ook zijn Amersfoortse buitenplaats metterwoon te verlaten. Maar ondanks uitgesproken autocratische opvattingen legde Nepveu zich - evenals Willem III - uiteindelijk toch steeds neer bij de constitutionele realiteit van het Nederlandse politieke bestel.

P: Behalve de in de tekst genoemde publicatie: [onder pseudoniem l'Homme Gris,] Nederland en het leger, wat het is en wat het zijn kan, of beschouwingen, kunnende dienen bij de behandeling door onze Kamers van eene wet op de legerorganisatie (Tiel 1859); [onder pseudoniem l'Homme Gris,] Denkwijze omtrent den geest van het leger. Aan elken Nederlander aanbevolen en vooral den volksvertegenwoordiger. Ernstig woord tevens aan de schutterijen en vereenigingen tot 's lands weerbaarheid (Gorinchem 1866); [onder pseudoniem l'Homme Blanc,] Losse gedachten over 's lands weerbaarheid, in den geest van, en als vervolg op l'Homme Gris (3 dln.; Amersfoort 1866).

L: 'Voorwoord', in Utrechtsche Volks-Almanak voor het jaar 1851 (Utrecht z.j.) [pp. 5-8]; H.K. Hardenberg, 'Het honderdjarig bestaan van den Nederlandschen Generalen Staf', in Militaire Spectator 83 (1914) 161-170; M.D. Lammerts, 'Generaal Charles baron Nepveu, 1791-1871' in Ons Leger 38 (1954) 1 (jan.) 17-20; J.C. Boogman, Nederland en de Duitse Bond, 1815-1851 (2 dln.; Groningen 1955); [G.T. Campagne,] Honderdvijftig jaar Generale Staf: 1814 - 11 maart - 1964. Overzicht van de ontwikkeling van de Koninklijke Landmacht ('s-Gravenhage 1964) 37-42, 174; R.H.E. Gooren, 'Staatkundige vernieuwing en militaire stagnatie: de grondwetsherziening van 1848 en de verdediging van het koninkrijk', in Mededelingen van de Sectie Militaire Geschiedenis 15 (1993) 5-21, aldaar 11-12; W. Bevaart, De Nederlandse defensie (1839-1874) ('s-Gravenhage 1993), met een carrièreoverzicht op pp. 581-582; R.H.E. Gooren, 'C. Nepveu (1791-1871)', in Kopstukken uit de krijgsmacht. Nederlandse vlag- en opperofficieren, 1815-1955 . Onder red. van G. Teitler en W. Klinkert (Amsterdam 1997) 212-232.

I: [G.T. Campagne,] Honderdvijftig jaar Generale Staf: 1814 - 11 maart - 1964 ('s-Gravenhage 1964) 39.

G.A.M. Beekelaar


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013