Wijnberg, Abraham (1878-1961)

 
English | Nederlands

WIJNBERG, Abraham (1878-1961)

Wijnberg, Abraham, scheikundige en ondernemer (Amsterdam 26-6-1878 - Aalsmeer 29-9-1961). Zoon van Izaak Jacob Wijnberg, sjouwer en verver, en Eva Tunninge.

Bram Wijnberg werd als derde van twaalf kinderen geboren in een joods gezin in Amsterdam. Op de vijfjarige HBS vatte hij bijzondere belangstelling op voor de scheikundelessen. Zijn wens om na het eindexamen, in 1897, aan de Polytechnische School te Delft chemie te studeren ging echter niet in vervulling, omdat zijn ouders deze studie niet konden betalen. De jonge Wijnberg kwam toen als assistent terecht op het scheikundig laboratorium van de School voor Suikerindustrie - de zogeheten 'Suikerschool' - aan de Herengracht. Hierdoor was hij niet alleen verzekerd van een bescheiden inkomen, maar kon hij ook de nodige vakkennis opdoen.

Toch bood deze baan Wijnberg op den duur geen voldoening, want het bleef zijn ambitie de ingenieurstitel te behalen. In 1899 nam hij de stap zich de vereiste theoretische en praktische kennis door zelfstudie eigen te maken. Van een student uit Delft, die af en toe de zondagen en de vakanties in Amsterdam doorbracht, leende hij de dictaten. De stof werd door hem dan, waar nodig, mondeling toegelicht. Wijnberg legde alle examens met succes af en behaalde in 1903 in vrijwel de normale tijdsduur het diploma (scheikundig) technoloog. Hij slaagde hierin zonder colleges te hebben gevolgd en zonder bij het praktisch werk begeleiding te hebben ontvangen van een hoogleraar. Nog niet eerder was het bij de Polytechnische School voorgekomen dat iemand op dergelijke wijze zijn titel behaalde.

Wijnberg werd vervolgens leraar aan de Suikerschool, waar hij zich door zijn heldere en boeiende lessen erg geliefd maakte bij zijn leerlingen. Al na enige jaren werd hij opgenomen in de directie van de Suikerschool. In 1905 kreeg hij tevens een aanstelling als tijdelijk scheikundeleraar aan dezelfde HBS die hij als jongen had bezocht. Het leraarschap gaf hem echter geen blijvende voldoening, en mede door tijdgebrek legde hij de laatstgenoemde functie al spoedig neer. Tevens bedankte hij in 1922 als directeur van de Suikerschool. Zijn voorkeur ging nog steeds uit naar de technisch-scheikundige richting, die de industrie hem bood. Graag beproefde en bestudeerde hij allerlei chemische processen. Toen de Polytechnische School in Delft in 1905 werd omgevormd tot de Technische Hoogeschool, werd voor Wijnberg de mogelijkheid geopend daar te promoveren. Als onderwerp koos hij zijn persoonlijke ontdekking dat suikerriet voor ongeveer tien procent bestaat uit was, die hij had weten te halen uit het filtervuil, dat overblijft na de winning van suiker. Hij verrichtte het onderzoek zonder de medewerking van zijn promotor, prof. G. van Iterson jr., en promoveerde op 28 juni 1909 cum laude in de technische wetenschap op de dissertatie Over rietwas en de mogelijkheid zijner technische gewinning .

Ook na zijn promotie bleef Wijnberg geïnteresseerd in de gebruiksmogelijkheden van was. Vanaf 1910 was hij directeur van de mede door hem opgerichte NV Hollandsche Fabriek van Wasproducten, die in de Suikerschool gevestigd was. Aanvankelijk liet de zuivering en de ontkleuring van het rietwas nog veel te wensen over. Wijnberg stelde alles in het werk om hierin verbetering te brengen. Na rusteloos zoeken vond hij voor het raffineren van de ruwe was een poedervormige ontkleuringskool van plantaardige oorsprong, die vrijwel geheel uit zuivere koolstof bestaat. Wijnberg en J.K. van der Heide, in wiens laboratorium veel voorbereidend onderzoek was verricht, kregen in 1912 octrooi op de nieuwe vinding, die onder de naam 'norit' wereldbekendheid zou krijgen.

Ondertussen was Wijnberg op het idee gekomen de ontkleuringskool ook te gebruiken bij de fabricage van suiker. Met behulp van het norit kon men voortaan in één proces geraffineerde suiker maken van beetwortelen of suikerriet. Tot dan toe moest de gewonnen ruwsuiker in aparte raffinaderijen nog een speciale bewerking ondergaan, voordat deze als gezuiverde, voor de consumptie geschikte 'witsuiker' kon worden verkocht. Met enige docenten van de Suikerschool richtte Wijnberg in mei 1912 de NV Norit Witsuiker Maatschappij op, met het doel het verkregen octrooi zakelijk te exploiteren. De nieuwe maatschappij, met Wijnberg als directeur, kreeg de patentrechten voor het fabriceren van het norit voor bijna dertig landen, waaronder Nederland. 'Norit' werd een wettig gedeponeerd handelsmerk.

Al meteen boekte de onderneming goede verkoopresultaten in verscheidene geïndustrialiseerde landen. Dit succes leidde tot het besluit het norit niet langer in het buitenland te laten maken, maar het voortaan zelf te produceren. In 1916 werd - om de productie in eigen hand te houden en daardoor het fabrieksgeheim beter te beschermen - aan de houthaven in Zaandam een nieuw fabriekscomplex in gebruik genomen. Als grondstof voor de actieve kool gebruikte men eerst afvalhout, maar later bleek ook turf hiervoor zeer geschikt. Er werd bewust gezocht naar nieuwe toepassingen in allerlei takken van industrie. Zo bleek het norit ook toepasbaar bij het raffineren van vetten, oliën, glycerine en glucosesappen en bij de zuivering van wijnen en drinkwater. Algemene bekendheid kreeg norit toen het in de medische wereld met succes werd gebruikt bij maagklachten, diarree en vergiftigingen. In januari 1918 werden alle norit-activiteiten gebundeld in de nieuwe NV Algemeene Norit Maatschappij. Wijnberg werd toen voorzitter van de Raad van Commissarissen en gedelegeerd commissaris. Allengs begon hij zich echter steeds meer te ergeren aan het gedurfde zakelijk beleid van de toenmalige directeur J.N.A. Sauer. Uiteindelijk trok hij zich in het voorjaar van 1926 verbitterd uit de onderneming terug. Wijnbergs rusteloze arbeid had inmiddels zijn tol geëist: hij was overwerkt geraakt. Intussen had hij zich in 1919 in het toen nog landelijke dorp Aalsmeer gevestigd. Daar zou hem de rust, die hij zich hier kon gunnen, zijn goede gezondheid en werklust teruggeven.

Toen de Britse regering na de Eerste Wereldoorlog de bietsuikerproductie in eigen land wilde ontwikkelen, maakte zij daarbij gebruik van de diensten van de Nederlandse koopman en industrieel J.P. van Rossum. Deze had een deel van zijn privé-vermogen gestoken in de te Cantley gevestigde fabriek van de English Beet Sugar Corporation Ltd. Bij de exploitatie ervan maakte hij vanaf 1921 gebruik van de deskundigheid van Wijnberg. Beide Nederlanders waren 'director' van deze onderneming. Aangemoedigd door de Britse overheid, die voor tien jaar een flinke subsidie in het vooruitzicht stelde, nam de NV Centrale Suiker Maatschappij (CSM) hierna het gedurfde besluit in de oostelijke graafschappen van Engeland drie bietsuikerfabrieken op te richten, en wel bij Ely (1925), Ipswich (1925) en King's Lynn (1927). Bovendien had de CSM een meerderheid van aandelen verworven in een suikerraffinaderij, de Sankey Sugar Company Ltd. bij Liverpool. Ook van deze CSM-fabrieken was Wijnberg 'director'.

Ieder jaar bij het begin van de bietencampagne vertrok Wijnberg naar Groot-Brittannië, waar hij dan een half jaar verbleef. Gedurende de zomermaanden woonde hij in zijn villa ''t Witte Huis' in Aalsmeer. Daar bestudeerde hij talloze verslagen en voerde vele telefoongesprekken met de leiding van de Engelse fabrieken. In 1934 deed de CSM deze fabrieken van de hand, en niet lang daarna trad Wijnberg uit de directie. Hij ging het nu wat kalmer aan doen. Mede dankzij de octrooien die hij op zijn talrijke uitvindingen had verkregen, was hij inmiddels een vermogend man. Van lieverlede vervulde hij een aantal commissariaten bij beleggings- en handelsmaatschappijen waarin hij zijn geld had gestoken. In 1938 aanvaardde hij tevens een commissariaat bij de CSM.

Een donkere bladzijde uit Wijnbergs leven is ongetwijfeld de Tweede Wereldoorlog geweest. Als jood moest hij zich de discriminatie en intimidatie van de bezetter laten welgevallen. Al in de loop van 1940, na de Duitse inval, gaf Wijnberg zijn commissariaten op. In 1942 lieten hoge Wehrmachtofficieren hun begerig oog vallen op Wijnbergs villa aan de Westeinderplassen. In september werd hij op straat gezet, ofschoon hem kort daarna nog wel een vervangende woning werd toegewezen. Vooralsnog werd Wijnberg niet gearresteerd en weggevoerd, mogelijk omdat de directie van de CSM voor zijn vrijhouding had gepleit. In die tijd werd Wijnberg betrokken bij een door de Duitsers gepropageerd project van de CSM en een Duitse handelsbank om in de Oekraïne bietsuikerfabrieken te stichten. Het was de bedoeling dat 'arische' boeren, die zich op de vruchtbare grond van de Oekraïne vestigden, hun suikerbieten aan deze fabrieken zouden kunnen afzetten. Door de Duitse militaire nederlagen aan het oostfront moest dit plan in de loop van 1943 worden opgeven. Wijnberg werd toen alsnog opgepakt en naar Duitse concentratiekampen weggevoerd. Het laatst zat hij gevangen in Theresienstadt.

In augustus 1945 keerde Wijnberg behouden terug in zijn woonplaats Aalsmeer, waar hem een feestelijke ontvangst met vlaggentooi en fanfaremuziek ten deel viel. In december 1945 werd hij opnieuw benoemd tot commissaris bij de CSM, een functie die hij bijna tot zijn dood, in 1961, zou blijven vervullen. Mede hierdoor behield Wijnberg voortdurend belangstelling voor de gang van zaken bij de suikerindustrie. Ook bij andere bedrijven aanvaardde hij weer commissariaten.

Wijnberg stond bij zijn plaatsgenoten in hoog aanzien, ook al omdat hij het Aalsmeerse verenigingsleven met milde hand steunde. Desondanks kende vrijwel niemand hem persoonlijk, want Wijnberg, die heel bescheiden was, hield zich geheel afzijdig van de plaatselijke bevolking. Aangezien hij zijn huishouding overliet aan twee bij hem inwonende dames, behoefde hij zich zelden op straat te begeven. Aan en op het water was hij evenwel in zijn element. Zijn vrije tijd bracht hij - doorgaans in gezelschap van een nabij wonende visser-stroper - door in een roeibootje op de Westeinderplassen, want hij was een hartstochtelijke hengelaar. Tot de weinigen, die Wijnbergs villa mochten betreden, behoorden zijn oud-leerlingen van de Suikerschool, met wie hij steeds contact had gehouden.

Na de Tweede Wereldoorlog raakte Wijnberg buiten Aalsmeer snel vergeten, onder meer omdat hij nooit een interview toestond en zich nimmer liet fotograferen. In juni 1949 kwam hij nog eenmaal in het nieuws, toen men met hem herdacht dat hij veertig jaar eerder tot doctor gepromoveerd was. Gedurende zijn laatste levensjaren leidde Wijnberg een teruggetrokken bestaan; hij overleed op 83-jarige leeftijd.

P: Behalve de in de tekst genoemde dissertatie: 'Mededeelingen betreffende het Norit-Witsuikerprocédé', in De Suikerindustrie 14 (1914) 401-420; 'Enkele grepen uit het oude en het moderne bedrijf der suikerraffinaderijen', ibidem 15 (1915) 113-128 en 143-160.

L: G. van Iterson jr., 'Het vijf-en-twintig-jarig doctorsjubileum. Dr. A. Wijnberg 28 juni 1909 - 28 juni 1934', in Chemisch Weekblad 31 (1934) 401-402 [Herdrukt in Algemeen Handelsblad , 27-6-1934 (av.)]; 'De uitvinder van het Norit 60 jaar', in De Meerbode , 28-6-1938; 'Dr. Wijnberg (uitvinder van het Norit) jubileert', in Het Parool , 28-6-1949; Activiteit in zwart. Vijftig jaar norit (Amsterdam 1968) 22-27; Keetie E. Sluyterman, Driekwart eeuw CSM. Cash flow, strategie en mensen (Diemen 1995); M.G.P.A. Jacobs en W.H.G. Maas, Zuiver tot in de kern. Norit, 1918/1998 [Amersfoort 1998] 11-27.

A.W.J. de Jonge


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013