Bergh, Sidney James van den (1898-1977)

 
English | Nederlands

BERGH, Sidney James van den (1898-1977)

BERGH, Sidney James van den, ondernemer en minister van Defensie (Rotterdam 25-10-1898 - 's-Gravenhage 25-9-1977) . Zoon van Samuel van den Bergh, ondernemer, en Rebecca Willing. Gehuwd op 9-12-1920 met Geertruida Gerhardt (1899-1960). Uit dit huwelijk werden 2 zoons geboren. Na echtscheiding (18-2-1928) gehuwd op 14-3-1928 met Sibendiena Marya van den Berg (1891-?). Uit dit huwelijk werd 1 zoon geboren. Na echtscheiding (28-2-1940) gehuwd op 15-3-1940 met Maria Meijers (1905-1957). Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 1 dochter geboren. Na haar overlijden (12-10-1957) gehuwd op 18-10-1960 met Helga Helene Bendix (1920-1971). Uit dit huwelijk werd 1 dochter geboren. Na haar overlijden (9-8-1971) gehuwd op 30-9-1972 met Nicolette Antonia van Wijk (geb. 1946). Dit huwelijk bleef kinderloos.

afbeelding van Bergh, Sidney James van den

Sidney van den Bergh groeide op met een oudere zuster en broer in een liberaal-joods zakenmilieu, waar veel belangstelling bestond voor maatschappelijke en politieke kwesties. Zijn vader was achtereenvolgens lid van de Tweede en de Eerste Kamer voor de Liberale Unie en de Liberale Staatspartij. Zijn moeder was penningmeester van de Vrijzinnig Democratische Bond (VDB) en een bewonderaarster van de feministe Aletta Jacobs, die vaak bij de familie op bezoek kwam.

Na zijn eindexamen aan het Erasmiaansch Gymnasium en na zijn militaire dienst ging Van den Bergh in juli 1918 aan de Nederlandsche Handels-Hoogeschool in zijn geboortestad economie studeren. Hij zou niet verder komen dan het kandidaatsexamen, omdat zijn vader hem in 1922 onverwachts vroeg zijn opvolger te worden bij Van den Bergh's Fabrieken NV. De acht jaar oudere broer George, die was voorbestemd om de leiding over te nemen van het familiebedrijf, waarvan de margarinefabriek een van de grotere ondernemingen was in Rotterdam, had hiervan afgezien.

Van den Bergh liep eerst stage op de margarinefabriek, onder meer als proever in de monsterkamer. Vervolgens kreeg hij de leiding van Van den Bergh's Zeepfabriek in Zwijndrecht. Van 1925 tot 1929 deed hij op verschillende plaatsen in Duitsland zijn eerste internationale bedrijfservaring op. Intussen ging Van den Bergh's Fabrieken NV in 1927 samen met de grootste concurrent, Jurgens' Margarinefabrieken NV in Oss. Het nieuwe bedrijf, de Margarine Unie, fuseerde twee jaar later alweer met de Britse zeeponderneming Lever Brothers, waardoor de multinational Unilever ontstond. De onderhandelingen voor de Van den Bergh NV werden geleid door vader Van den Bergh. Na terugkeer uit Duitsland kreeg Van den Bergh een zetel in de raad van bestuur van zowel de Nederlandse als de Britse moedermaatschappijen van het nieuwe concern. Vanaf 1930 woonde Van den Bergh hoofdzakelijk in Londen, maar hij was voortdurend op reis om de margarine- en zeepomzet te vergroten in de Verenigde Staten, Brits-Indië en Nederlands-Indië. 'We waren hardwerkende, haast eenzijdig ingestelde zakenlieden', merkte hij later over deze tijd op (Mulder, 44).

Van den Berghs belangstelling ging ook uit naar de politiek. In het voetspoor van zijn moeder werd hij in 1920 lid van de VDB. Aanvankelijk penningmeester van de afdeling Rotterdam, had hij vanaf 1931 zitting in het dagelijks bestuur van de partij, ook al woonde hij meestentijds in Londen. Mede dankzij een grootscheepse, door hem georganiseerde reclamecampagne won de VDB bij de verkiezingen van 1937 twee zetels in de Tweede Kamer.

Naast zijn loopbaan in het bedrijfsleven maakte Van den Bergh als reserve-officier ook met succes carrière bij de Koninklijke Landmacht, eerst bij de infanterie, vanaf 1935 bij de intendance. Toen hij in augustus 1939 als reserve-kapitein voor speciale diensten werd gemobiliseerd, kreeg hij de verantwoordelijkheid voor de voedselbevoorrading van de landmacht. In mei 1940, kort na de capitulatie, week Van den Bergh per schip uit naar Groot-Brittannië. Vier maanden later werd hij belast met de rekrutering van Nederlandse vrijwilligers in Canada en de Verenigde Staten. Daarna werkte hij als militair adjudant van de Nederlandse ambassadeur in Washington. In augustus 1944 werd hij tewerkgesteld bij de hoofdintendant van de Koninklijke Landmacht in Londen. Na de bevrijding van Zuid-Nederland werd Van den Bergh - vanaf februari 1945 als reserve-luitenant-kolonel - benoemd tot hoofdintendant in Nederland. In november 1945 volgde zijn bevordering tot reserve-generaal-majoor en werd hij benoemd tot kwartiermeester-generaal. In die hoedanigheid reisde Van den Bergh naar Canada om uitrustingsmaterieel te kopen voor de militairen die naar Nederlands-Indië zouden worden uitgezonden, en ging hij vervolgens zelf naar Batavia om de aankomst van de troepen voor te bereiden.

Na terugkeer in Nederland werd Van den Bergh in mei 1946 gedemobiliseerd en kwam hij terug bij Unilever als 'contact-director' voor Zuidoost-Azië. Maar ook elders zocht hij naar nieuwe markten. Zo wist hij in 1950 - tegen de verwachtingen binnen het bedrijf in - een winstgevende vestiging in Turkije op te zetten. Begin januari 1954 werd Van den Bergh vice-voorzitter van de raad van bestuur van de multinational. Vanaf deze tijd zette hij zich ook in voor het openen van markten op het Afrikaanse continent. Bedrijfshistoricus Fieldhouse constateerde: 'the mind of Sidney van den Bergh (…) is stamped across the records of most of Unilever's overseas activities until his resignation in 1963' (Fieldhouse, 41-42).

Intussen was Van den Bergh in 1948 lid geworden van de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD), en drie jaar later trad hij als penningmeester toe tot het dagelijks bestuur. In de partij werd hij wel 'de geldbuidel van de VVD' genoemd. Tijdens de kabinetsformatie van 1959 zocht men een zakenman om het door financiële en organisatorische problemen geplaagde departement van Defensie te leiden. Van den Bergh leek daarvoor de aangewezen figuur. Op 19 mei werd hij beëdigd als minister in het kabinet-De Quay, een coalitie van confessionelen en liberalen. In een interview met De Telegraaf (20-5-1959) verklaarde de nieuwbakken bewindsman: 'Ik ben mijn leven lang industrieel en koopman geweest, en ik heb mijn leven lang zaken gedaan als een industrieel en koopman. Nú kan ik dat dus niet anders meer. Ik zal mijn departement óók als een koopman drijven'.

Was zijn start veelbelovend, Van den Bergh zou het ministerambt niet lang uitoefenen. Zijn belangrijkste wapenfeit was de totstandkoming van een wijziging van de Dienstplichtwet, waardoor uitzending van dienstplichtigen naar Nieuw-Guinea mogelijk werd. Tijdens de verdediging in de Eerste Kamer, op 28 juli 1959, bracht de bode hem een berichtje met de mededeling dat Amerikaanse persbureaus hem in hun berichten noemden als partij in een echtscheidingszaak.

Van den Bergh - in 1957 weduwnaar geworden - had sinds 1958 een verhouding met de 22 jaar jongere Amerikaanse Helga Bendix, die was gehuwd met de Amerikaan Frederik Lek. Laatstgenoemde beschuldigde Van den Bergh van overspel en eiste niet alleen echtscheiding, maar ook het voogdijschap over zijn twee jonge kinderen op. De katholieke minister-president J.E. de Quay was al op 21 juli op de hoogte geraakt van de kwestie, toen een Nederlands familielid van Lek probeerde via hem Van den Bergh onder druk te zetten. De premier keurde Van den Berghs gedrag af en wist, na overleg met vice-premier H.A. Korthals en fractievoorzitter P.J. Oud, dat ook de VVD-top het onaanvaardbaar vond dat een Nederlandse minister een relatie onderhield met een nog niet gescheiden vrouw. De Quay besloot aanvankelijk de kat uit de boom te kijken, maar toen de affaire een week later in de openbaarheid kwam, zegde hij Van den Bergh de wacht aan. Deze verzette zich, maar onder druk van Korthals en Oud besloot hij uiteindelijk toch te zwichten. Van den Bergh was vooral ernstig teleurgesteld over de 'bekrompen geaardheid' van Oud. Maar zoals hij in zijn autobiografie opmerkt: 'Ik stond echter op het standpunt: als mijn partij(leider) me niet meer wil hebben, ga ik weg' (Mulder, 76 en 90). Met ingang van 1 augustus 1959 nam hij ontslag om 'persoonlijke redenen'. Lek verloor het proces om de voogdijschap van de kinderen. Van den Bergh en Bendix trouwden in 1960.

Na zijn aftreden keerde Van den Bergh andermaal terug naar Unilever. In 1963 ging hij met pensioen. Hij behield een groot aantal commissariaten en ging zich onder meer toeleggen op zijn grootste specialisme: de exportbevordering. Eind 1963 werd hij voorzitter van de pas opgerichte Centrale Kamer van Handelsbevordering, die tot doel had de exportactiviteiten van overheid en bedrijfsleven te coördineren. Van den Bergh ging voortvarend te werk: exporteren was volgens hem een vak en geen incidentele bezigheid. Hij leidde een aantal omvangrijke handelsmissies, waarvan die naar Japan en China spectaculair en baanbrekend waren. Van den Bergh was van mening dat Nederland zich niet kon beperken tot handel met landen die eenzelfde politiek systeem hadden. 'Wij moeten onze privé-politieke inzichten scheiden van onze handelstaak', zei hij hierover later (Mulder, 143). Economische boycot als politiek middel wees hij daarom van de hand. De door hem geleide missie naar Zuid-Afrika in 1968 - ondanks de groeiende kritiek in Nederland op de apartheid - was hiervan een voorbeeld. Overigens wilde Van den Bergh met de Centrale Kamer de handelsbevordering liever centraliseren dan coördineren. Hij trad hierbij niet altijd even tactvol op, en joeg daarmee vooral de belangrijkste kamers van koophandel tegen zich in het harnas. Op den duur werkte de Centrale Kamer daardoor eerder als splijtzwam dan dat zij de verschillende instellingen bij elkaar bracht. Na Van den Berghs vertrek als voorzitter in 1974 werd de Centrale Kamer opgeheven.

Daarnaast was Van den Bergh actief in de mediawereld. Als commissaris van de Nederlandse Dagblad-Unie (NDU) - die onder meer de Nieuwe Rotterdamse Courant en het Algemeen Handelsblad uitgaf - maakte hij zich sterk voor een fusie met het Telegraaf-concern. In 1967 kwam het samenwerkingsverband inderdaad tot stand, onder de naam Unitel, maar de oppositie van de kant van de NDU-dagbladen was zo sterk dat het avontuur al na enkele maanden moest worden gestaakt. Al eerder had Van den Bergh zich ingezet voor commerciële televisie. In 1965 behoorde hij tot de oprichters van de stichting Radio Televisie Nederland (RTN), die het blad TeleVizier uitgaf. De RTN had, behalve de verandering van de omroepwet, ook als doel een blok te vormen tegen de in Van den Berghs ogen te radicaal wordende omroepverenigingen, zoals de VARA, VPRO en KRO. De RTN zou echter nimmer zendtijd krijgen, en in 1967 fuseerde de stichting met de AVRO.

Hoewel Van den Bergh zich in 1959 door zijn partijgenoten in de steek gelaten voelde, keerde hij de VVD niet de rug toe. Kort na zijn aftreden als minister kwam hij als penningmeester terug in het dagelijks bestuur. Sinds 17 september 1963 had Van den Bergh zitting in de Eerste Kamer, waar hij zich vooral bezighield met volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en binnenlandse zaken. Daarnaast was hij van 1961 tot 1970 lid van de Provinciale Staten van Zuid-Holland en van 1967 tot 1970 wethouder van Financiën en Gemeentebedrijven in Wassenaar, inmiddels zijn woonplaats. In 1970 kwam Van den Bergh nog eenmaal in conflict met de VVD, toen de partij bepaalde dat hij vanwege zijn leeftijd niet meer herkiesbaar kon zijn voor de Eerste Kamer. Met de grootste tegenzin legde hij zich neer bij dit besluit, en op 10 mei 1971 verliet hij de senaat.

Sidney van den Bergh - een bekend verzamelaar van schilderijen van 17de-eeuwse Hollandse meesters - was een energiek manager. Soms was hij voor zijn omgeving te voortvarend. Tegenspraak stelde hij dan niet altijd op prijs. In al zijn werkzaamheden ging hij doelgericht te werk: 'Als al die Chinezen eens per jaar een stukje zeep kopen, zijn dat al 750 miljoen stukjes zeep' (Bibeb).

A: Archief-S.J. van den Bergh in het Nationaal Archief te 's-Gravenhage.

P: Jouke Mulder, Sidney van den Bergh. Een liberaal [Gedicteerde autobiografie] (Utrecht [etc.] 1975).

L: Behalve necrologieën en herdenkingsartikelen o.a. in NRC Handelsblad, 27-9-1977; door Henk van der Meyden, in De Telegraaf, 27-9-1977; en door Max van Weezel, in Vrij Nederland, 15-10-1977: interview door Bibeb, in Vrij Nederland, 23-12-1967; interview door F.A. Hoogendijk, in Elsevier, 26-10-1968; Jan Bank, 'Een halve eeuw omroephistorie in hoofdlijnen', in 50 jaar AVRO. Historie en perspektieven. Onder red. van Willem Huygen (Hilversum 1973) 44-46; D.K. Fieldhouse, Unilever overseas. The anatomy of a multinational, 1995-1965 (Londen [etc.] 1978); Walter H. Salzmann, Bedrijfsleven, overheid en handelsbevordering. The Netherlands Chamber of Commerce in the United States, Inc. 1903-1987 (Leiden 1994); H.J.L. Vonhoff, Liberalen onder één dak. VVD: 50 jaar liberale vereniging ('s-Gravenhage 1998); Jan Willem Brouwer en Johan van Merriënboer, Van buitengaats naar Binnenhof. P.J.S. de Jong, een biografie ('s-Gravenhage 2001).

I: Beeldbank van het Nationaal Archief in Den Haag [Foto: Kroon; Collectie ANEFO: Sidney van den Bergh in juli 1968].

J.W.L. Brouwer


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 6
Laatst gewijzigd op 12-11-2013