Haanstra, Albert (1916-1997)

 
English | Nederlands

HAANSTRA, Albert (1916-1997)

Haanstra, Albert, filmer (Espelo 31-5-1916 - Hilversum 23-10-1997). Zoon van Folkert Haanstra, hoofdonderwijzer, en Jansje Schuiveling. Gehuwd op 17-8-1944 met Angenieta Barendiena Wijtmans (1918-2002). Uit dit huwelijk werden 2 zoons geboren.

afbeelding van Haanstra, Albert

Bert Haanstra werd in 1916 geboren in de buurtschap Espelo bij het Overijsselse Holten, maar groeide op in het nabijgelegen Goor. In beide plaatsen was zijn vader hoofd van een klein boerenschooltje. De familie was van eenvoudige komaf, maar binnen het gezin waarin Bert als de op een na jongste van vier broers opgroeide heerste liefde voor de cultuur en een drang tot ontwikkeling. Zijn vader was een onderwijzer naar toenmalige sociaal-democratische snit. Hij geloofde in volksverheffing en werd later een serieus kunstschilder. Mede door hem geïnspireerd gingen drie van zijn zonen naar de kunstacademie. Moeder Haanstra musiceerde, en ook Bert en zijn broers kregen met wisselend succes muziekles.

Bert ging omstreeks 1928 naar de ULO in Goor en werd in 1931 naar de Rijkskweekschool in Hengelo gestuurd. Het was de bedoeling van zijn ouders dat ook hij onderwijzer zou worden, maar zijn belangstelling lag elders. In de 'Groote Sociëteit' in Goor wist de ongeveer vijftienjarige jongen zich bij de daar gehouden filmvoorstellingen op te werken tot onbezoldigd helper in de projectiecabine. Er ontvlamde een filmpassie die nooit meer is overgegaan. Thuis knutselde hij verschillende projectieapparaten in elkaar, en door zakken eikels te verkopen aan de boeren in de omgeving verdiende hij genoeg geld om oude films aan te schaffen, die hij thuis draaide. Zijn filmliefde ging vanaf het begin samen met belangstelling voor techniek en ambachtelijkheid.

In 1933 verliet Haanstra voortijdig de Rijkskweekschool en werd hij leerling bij de landelijk bekende Hengelose fotograaf J.G. Staal. Hij wilde vooruitkomen, en in 1934 verhuisde hij naar Amsterdam waar hij een onbetaald baantje had weten te bemachtigen als leerling bij het fotopersbureau Foto-Varia. Hij maakte er vooral foto's voor het Algemeen Handelsblad en De Telegraaf. Toen hij de belangrijkste kneepjes van het vak kende, kwam hij bij de Vereenigde Fotobureaux, eveneens gevestigd in Amsterdam en indertijd het grootste fotobureau van het land. In 1938 opende hij met een collega-fotograaf het eigen fotobureau 'Express' aan het Rokin, maar al in het najaar van 1939 moest het bedrijfje wegens financiële problemen worden opgedoekt.

Haanstra - inmiddels 23 jaar oud - trad vervolgens als leerling-tekenaar in dienst van het Gemeentelijk Electriciteits Bedrijf (GEB) in Amsterdam. Tijdens de Duitse bezetting organiseerde hij, vanaf midden 1942, met enkele bevriende collega's vanuit het GEB-gebouw illegale activiteiten van verschillende aard. Zo werd een wijdvertakt autonoom telefoonnet van het GEB ten dienste van de verzetsorganisatie Ordedienst (OD) in gebruik genomen. Ook werden voor de Nederlandse regering in ballingschap in Londen plattegronden en kaarten van militair belangrijke objecten op kleinbeeldformaat gefotografeerd. Verder maakte Haanstra pasfoto's en fotografeerde hij stempels en handtekeningen voor de illegale Persoonsbewijzen Centrale, die onderduikers en verzetslieden van valse papieren voorzag. Zijn ervaringen in het verzet brachten hem voor zijn verdere leven tot een pacifistische levenshouding.

Vanaf 1943 volgde Haanstra de avondopleiding van de Rijksacademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam. In 1945 vertrok hij bij het GEB en werd hij fulltime kunstschilder. Hij verdiende zijn schamele geld met portretten en stillevens van professioneel niveau, waarin hij aansloot bij bestaande stijlen. Ook het Rijksmuseum kocht een tekening van hem. In 1944 trouwde hij met Nita Wijtmans, die werkzaam was bij de belastingdienst, waar Haanstra haar aan het loket voor het eerst had ontmoet. Uit dit huwelijk zouden in 1948 en 1952 twee zoons worden geboren.

Terwijl alles erop wees dat Haanstra zou verdergaan in de schilderkunst, kwam in 1947 plotseling de film weer in zijn leven. De Duitse onderduiker Paul Bruno Schreiber, die hij tijdens de bezetting had leren kennen, begon dat jaar aan een avondvullende sprookjesfilm, en hij vroeg hem voor het camerawerk. Toen Myrte en de demonen in 1950 in première ging, waren de reacties vrijwel unaniem negatief. Voor Haanstra was deze productie echter een intensieve leerschool: als cameraman, doordat hij als co-producent de wereld van filmambtenaren en financiers leerde kennen, en vooral doordat hij zich in de grote Britse Denham Studios een half jaar aan de afwerking kon wijden.

Vanaf eind jaren veertig behoorde Haanstra tot een groepje aankomende documentaristen rond filmproducent Piet van Moock. Deze produceerde een van Haanstra's eerste korte films, Spiegel van Holland (1950). Een vormexperiment waarin waterspiegelingen rechtop worden gezet, zodat er een verwrongen maar sfeervol beeld ontstaat van Nederland, gezien vanaf de waterkant. De esthetische, door de montage bepaalde film laat zien dat Haanstra dankzij een haast aangeboren montagegevoel en een goede beheersing van de techniek in korte tijd een volwassen filmmaker was geworden. Spiegel van Holland leverde hem tijdens het filmfestival van Cannes in 1951 de Grand Prix du Court Métrage op. Door deze belangrijke prijs maakte hij direct internationaal naam.

In de trant van Spiegel van Holland maakte Haanstra in 1952 Panta rhei, waarin hij beeldend uitdrukking geeft aan de aloude gedachte dat 'alles stroomt', en in 1958 Glas, opgenomen in de glasfabrieken van Leerdam en Schiedam en in 1959 winnaar van de eerste Nederlandse Oscar in Hollywood. Deze korte esthetische films - door hem 'vingeroefeningen' genoemd - kunnen worden gerekend tot de zogeheten 'Hollandse documentaire school', gedefinieerd als een kunstzinnig spel van kadrering en montage, waarin de inhoud van secundair belang is.

In de meeste van Haanstra's films uit de jaren vijftig is het echter omgekeerd: in de opdrachtfilms die hij toen maakte, staan de filmische kwaliteiten in dienst van zakelijke informatievoorziening. Zijn belangrijkste afnemer was Shell, waar hij zelfs enige tijd in vaste dienst was. Bij de vooral vanuit Londen opererende Shell Film Unit legde men zich indertijd toe op de 'prestigefilm', die de status van het bedrijf moest vergroten door juist geen reclame te maken en de regisseur vergaand de vrije hand te geven. Haanstra regisseerde voor de oliemaatschappij in totaal zes films, terwijl hij een veelvoud hiervan begeleidde als producent of adviseur. Haanstra's bekendste Shell-film was The rival world / Strijd zonder einde uit 1955, over de bestrijding van ongedierte in Afrika.

Haanstra vervaardigde ook films in opdracht van de Nederlandse overheid: bijvoorbeeld …en de zee was niet meer (1955), over de verdwijning van de folklore rond het IJsselmeer, Rembrandt. Schilder van de mens (1957) en Delta Phase I (1962), over de sluiting van het Veerse Gat. Drie sterk verschillende films in het spanningsveld tussen vormgeving en voorlichting.

Als cineast was Haanstra een eenling en een autodidact. Meer dan op de Nederlandse oriënteerde hij zich op de Britse film. Dat begon met zijn werkzaamheden in de Denham Studios eind jaren veertig, terwijl hij daarna via de Shell Film Unit werd beïnvloed door de fameuze Britse documentaire beweging. Ook met zijn eerste speelfilm, Fanfare uit 1958, stond Haanstra eerder in de traditie van de Britse komedie dan in die van de Nederlandse speelfilm. Als adviseur werd zelfs Alexander Mackendrick, regisseur en scenarist van een reeks populaire 'Ealing comedies', ingeschakeld. Fanfare - een onderhoudende film over een muziekkorps dat in twee elkaar bestrijdende delen uiteenvalt in de landelijke sfeer van het waterdorp Giethoorn - werd door de gehele pers bejubeld als een 'echt Nederlandse film': 2,6 miljoen bezoekers stroomden naar de bioscopen.

Na zijn volgende - minder succesrijke - komedie De zaak M.P. (1960) en enkele korte films kwam Haanstra in 1963 met de avondvullende documentaire Alleman, waarin hij Nederland en de Nederlanders portretteert in een opeenvolging van scènes die tot een hechte eenheid werden gesmeed door een virtuoze montage, maar ook een innerlijke samenhang kregen door de consequente, altijd weer als 'mild' omschreven blik van de maker. De Nederlanders zagen zichzelf graag zoals Haanstra hen zag: de bioscopen noteerden 1,6 miljoen bezoekers.

In 1957 was Haanstra al met zijn gezin van Amsterdam naar een eengezinswoning in Laren verhuisd. Dankzij het succes van Alleman konden zij in 1964 in dezelfde plaats een bescheiden villa kopen, waarachter een volledig geoutilleerde montage- en geluidsstudio werd gebouwd. Haanstra werd nu een zelfstandige cineast, die nauwelijks nog opdrachten hoefde aan te nemen en zich voortaan aan zijn eigen projecten kon wijden.

Intussen was er aan de Nederlandse Filmacademie in Amsterdam een jongere filmgeneratie aan het opstaan, die in navolging van de Franse 'nouvelle vague' streed tegen de 'cinéma de papa'. Films moesten spontaner worden gemaakt, met direct geluid, zonder uitgewerkte plannen en zonder veel ingrijpen tijdens de montage. De voornaamste vertegenwoordiger van de Nederlandse 'cinéma de papa' was voor de nieuwe generatie filmers Bert Haanstra, die onder meer in het in 1963 door filmstudenten opgerichte filmblad Skoop zwaar werd aangevallen. Haanstra trok zich de kritiek enorm aan, maar ging verder op zijn eigen weg.

In zijn volgende documentaire, De stem van het water (1966), deed Haanstra wel enkele stappen in de richting van zijn critici. De film ging over de relatie tussen Nederlanders en het water, maar terwijl hij zich in Alleman voornamelijk had beperkt tot stille observaties met de camera, bevatte De stem van het water reportageachtige elementen en interviews, waardoor de film volgens de nieuwe opvattingen moderner was. Toch was het vooral de manier waarop het landschap, het water in zijn vele gedaanten en de mensen eromheen in beeld werden gebracht, die De stem van het water tot een belangrijke film maakten.

Met deze documentaire kwam een einde aan een reeks die Haanstra sinds 1950 over Nederland had gemaakt; in 1983 zou alleen nog de korte film Nederland volgen. Spiegel van Holland, Dijkbouw (1952), …en de zee was niet meer, Delta Phase I, Alleman, De stem van het water en ook de speelfilm Fanfare lieten het Nederland van de naoorlogse reconstructie en de beginnende welvaartsstaat zien. Evenals de wederopbouwtijd zelf bewoog Haanstra zich hierbij tussen de polen modernisering en traditie: tegenover weemoed over verdwijnende gewoonten langs het IJsselmeer staat in zijn werk enthousiasme over de nieuwe technologie die grote waterwerken mogelijk maakte.

Aan het einde van de jaren zestig ging Haanstra op zoek naar andere thema's. Hij bezocht onderzoekscentra van vooraanstaande gedragsbiologen als de Oostenrijker Konrad Lorenz en liet zich door de Groningse hoogleraar ethologie G.P. Baerends adviseren voor een grote documentaire over het gedrag van dieren en de overeenkomsten tussen mens en dier. Jarenlang werkte hij op locaties over de hele wereld aan Bij de beesten af (1972), dat met 880.000 Nederlandse bezoekers opnieuw een publiekstrekker werd. Ditmaal was ook het succes in het buitenland aanzienlijk. Bij de beesten af - die onder de titel Ape and super-ape in 1972 werd genomineerd voor een Oscar - sprak een internationale taal en werd aan distributeurs en televisiestations in ongeveer honderd landen verkocht.

Sinds het begin van de jaren zestig was Haanstra bevriend met de Franse regisseur Jacques Tati, die Haanstra's korte film Zoo (1962), opgenomen in Artis, in Frankrijk en andere landen als vaste voorfilm liet draaien bij zijn eigen speelfilms. Zij bereidden een gezamenlijke speelfilm voor, die grotendeels in Nederland zou worden gemaakt. Maar toen de opnamen een paar maanden onderweg waren, liep de samenwerking stuk, en uiteindelijk voltooide Tati Trafic (1971) alleen. Haanstra maakte enige tijd later een eigen speelfilm: Dokter Pulder zaait papavers (1975), gebaseerd op een roman van de schrijver en directeur van de filmacademie Anton Koolhaas, over een dorpsdokter die door de drugsproblemen van een collega wordt meegesleept in de twijfel over zijn eigen bestaan. Op deze film kwamen een respectabele 283.000 bezoekers af.

De tijden waren nu werkelijk aan het veranderen. In de jaren zeventig vond ook de filmacademiegeneratie - met name Pim de la Parra en Wim Verstappen - uiteindelijk een publiek, maar bovenal verscheen Paul Verhoeven ten tonele. Deze regisseur wist dankzij zijn 'Amerikaanse' benadering met speelfilms als Turks fruit (1973) en Soldaat van Oranje (1977) ongekende aantallen bezoekers naar de bioscoop te lokken. Haanstra was vele jaren de nummer één in de Nederlandse filmwereld geweest, met als enige rivaal speelfilmmaker Fons Rademakers, maar die plaats moest hij nu afstaan. Zijn volgende speelfilm, Een pak slaag (1979), opnieuw naar een roman van Koolhaas, was met een van zijn hoofdthema's - dementie - zijn tijd vooruit, maar bevatte constructiefouten en enkele ongeloofwaardige elementen. Er kwam nauwelijks publiek naar kijken. Volgens Haanstra zelf was het hartinfarct dat hij een jaar later kreeg te wijten aan teleurstelling over dit gebrek aan belangstelling. Maar wellicht had het feit dat de 64-jarige een stevige roker was er evenzeer mee te maken. In ieder geval kon de altijd al extreem onzekere cineast de kritiek op Een pak slaag nauwelijks verdragen.

Haanstra herstelde van het infarct en maakte in de jaren tachtig een ode aan zijn vriend de schrijver Simon Carmiggelt, Vroeger kon je lachen (1983), en twee introverte bijna-eenmansfilms over apen: Chimps onder elkaar (1984) en Monument voor een gorilla (1987). Zijn laatste eigen film, Children of Ghana (1988), maakte hij op zijn 72ste in Ghana voor UNICEF, de hulporganisatie voor kinderen van de Verenigde Naties. Verder bleef Haanstra tot in de jaren negentig actief als samensteller en editor van televisiecompilaties uit de optredens van de cabaretiers Wim Kan (1990) en Fons Jansen (1991) en de vierdelige televisiedocumentaire Gewoon Toon over Toon Hermans (1991).

In Haanstra's laatste jaren kwam er een opleving in de belangstelling voor zijn werk, ook bij voormalige tegenstanders. De oprichting van de Bert Haanstra Oeuvreprijs door het Nederlands Fonds voor de Film in 1996 en de eerste toekenning van deze prijs aan Haanstra zelf in datzelfde jaar werden door vele betrokkenen ervaren als een verzoening. Vanaf 1995 woonde Haanstra met zijn vrouw in het Rosa Spier Huis voor bejaarde kunstenaars in Laren. Hij overleed in 1997 op 81-jarige leeftijd in een verpleeghuis in Hilversum aan de ziekte van Alzheimer.

Bert Haanstra behoort tot de belangrijkste filmregisseurs van Nederland. Zijn observatievermogen, zijn kijk op mensen en dingen, zijn feilloze montage, zijn passie voor het filmische en - niet te vergeten - zijn perfectionisme, maakten ook zijn eenvoudigste opdrachtfilms tot iets bijzonders. Haanstra was bovendien de waarnemer van een tijdperk: het Nederland van de jaren vijftig en zestig, van de naoorlogse wederopbouwjaren en de beginnende welvaart, werd door hem op onvergetelijke wijze vastgelegd.

A: Het persoonlijk en bedrijfsarchief van Haanstra bevindt zich in het Filmmuseum te Amsterdam. De filmcollectie van Haanstra bevindt zich in het in het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid te Hilversum.

P: Samen met anderen, Bij de beesten af. Overeenkomsten in gedrag van dier en mens (Amsterdam 1972) en Twintig portretten. Een therapie (Laren 1981). Voorlopige filmografie van Bert Haanstra door Hans Schoots op de Bert Haanstra website: http://www.berthaanstra.nl/filmografie.html [31-3-2008]

L: Behalve necrologieën op 24-10-1997, o.a. door Hans Beerekamp in NRC Handelsblad en door Peter van Bueren in de Volkskrant: Jan Blokker, Fanfare (Amsterdam 1958); Gait Berk, De zaak M.P. (Maastricht 1960); Simon Carmiggelt en Anton Koolhaas, Alleman (Amsterdam 1963); Bert Haanstra. Het bewogen oog. Onder red. van Dorothee Verdaasdonk (Utrecht 1983); Henk ten Berge, Bert Haanstra (Amsterdam 1987); Jo Daems, Teder testament. De films van Bert Haanstra. Een biografie (Leuven 1996); Klaas Vos, Bert Haanstra compleet (Hilversum 2000). Alle documentaires en speelfilms van Haanstra, alsmede enkele interviews met hem werden samengebracht in een box met tien DVD's: Bert Haanstra compleet (2007). Op 27 oktober 1997 zond de NPS in de serie Het uur van de wolf een filmportret van Bert Haanstra uit. Op 30 september 2007 zond de AVRO de televisiedocumentaire Over Haanstra van Rolf Orthel uit.

I: ANP Historisch Fotoarchief, beeldnummer 53840 [Haanstra in februari 1973].

Hans Schoots


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 6
Laatst gewijzigd op 12-11-2013