Poortman, Hugo Anne Cornelis (1858-1953)

 
English | Nederlands

POORTMAN, Hugo Anne Cornelis (1858-1953)

Poortman, Hugo Anne Cornelis, tuinarchitect en plantkundige (Zwolle 20-3-1858 - Diepenheim 16-6-1953). Zoon van Teunis Poortman, Nederlands-hervormd predikant, en Anna Cornelia Denier van der Gon. Gehuwd op 3-10- 1894 met Elisabeth Josina Susanna Jacoba Thooft (1870-1958). Dit huwelijk bleef kinderloos.

afbeelding van Poortman, Hugo Anne Cornelis

Hugo Poortman groeide op in Zwolle als de op een na jongste in een zes kinderen tellend domineesgezin. Al in zijn jeugd was Hugo buitengewoon geïnteresseerd in tuinen en tuinarchitectuur. Na vier jaar een HBS-opleiding te hebben gevolgd ging hij in zijn geboorteplaats als aankomend tuinman in een villatuin werken om praktijkervaring op te doen. In 1876 vertrok Poortman, achttien jaar oud, naar Vilvoorde in België om daar aan het gerenommeerde Hooger Rijksinstituut voor Tuinbouw een opleiding tot tuinarchitect te volgen. In 1879 keerde hij terug in Nederland en ging hij werken op de kwekerij van J.J. Jurissen & Zoon in Naarden. Op aanbeveling van de directeur van de Vilvoordse tuinbouwschool kon Poortman in 1880 in Parijs in dienst treden bij de internationaal vermaarde 'architecte-paysagiste' Edouard François André, die grote tuinen aanlegde, niet alleen in Frankrijk, maar ook in Rusland en Italië. Weldra kreeg André grote waardering voor Poortmans ijver en inzicht, waardoor deze al snel promoveerde van tekenaar tot chef de bureau.

In opdracht van André en met steun van de Franse regering ondernam Poortman in 1882 een ontdekkingsreis naar het Andesgebergte om zeldzame en onbekende planten te zoeken als voortzetting van daar eerder door André verricht botanisch onderzoek. Tijdens zijn tochten leerde hij niet alleen Spaans, maar ook paardrijden en schieten met een geweer. Nog avontuurlijker was een het jaar daarop ondernomen reis door Ecuador, omdat er toen juist een van de vele revoluties uitbrak, zodat hij het land niet kon verlaten. Poortman moest toen als huisschilder en kroegbaas aan de kost zien te komen. Pas na tweeënhalf jaar vol ontberingen en ziekte keerde hij in 1885 in Parijs bij zijn opdrachtgevers terug met lege handen, want naar eigen zeggen was zijn verzameling exotische planten door een Weense botanicus gestolen.

In dienst van André voerde Poortman vervolgens in Frankrijk enige belangrijke opdrachten uit, waaronder de aanleg van het park van kasteel Laversine bij Chantilly voor Gustave baron de Rothschild. In 1886 werd hij naar Nederland gezonden om de verwaarloosde tuinen te renoveren van kasteel 'Weldam' bij Goor in Twenthe, dat W.C.P.O. graaf van Aldenburg Bentinck kort tevoren door erfenis had verworven. Nadat deze tuinen waren heringericht, bleef Poortman in Nederland. De graaf was zo ingenomen met Poortmans werk dat hij hem in 1887 benoemde tot particulier secretaris en rentmeester over zijn landgoederen. Tevens bleef Poortman - in overleg met André - de verdere tuinaanleg bij 'Weldam' leiden, die nog vele jaren in beslag zou nemen. Poortman, die zich in het rentmeestershuis vestigde, was met Van Aldenburg Bentinck overeengekomen dat hij zijn werk als zelfstandig tuinarchitect voor andere opdrachtgevers mocht voortzetten.

Als tuin- en parkarchitect werd Poortman bijna vanzelfsprekend sterk beïnvloed door André. Deze was een groot pleitbezorger van 'le style composite ou mixte' ofwel 'de gemengde stijl'. In de nabijheid van een kasteel of landhuis legde Poortman regelmatig gevormde, monumentale tuinen aan, die geïnspireerd waren op geometrische motieven en die veel overeenkomst vertoonden met de baroktuinen uit de tijd van Lodewijk XIV. Voor de invulling van de deeltuinen gebruikte Poortman meest eenjarige perkplanten als ageratum, begonia en salvia. Op de verder van het huis afgelegen terreinen legde hij een park aan in de landschapsstijl. Poortman maakte voor de geometrisch uitgevoerde deeltuinen dikwijls gebruik van vormbomen als taxus en buxus, die meestal op de hoeken van de gazons geplaatst werden. Ook had hij een voorliefde om hulst en rododendrons te planten in deze tuinen.

Door zijn connecties met de familie Van Aldenburg Bentinck ontving Poortman in Nederland zijn meeste opdrachten van adellijke personen. Behalve met 'Weldam' heeft hij zich beziggehouden met de aanleg en reorganisatie van de tuinen bij ondermeer de kastelen 'Twickel' in het Overijsselse Delden (1886 en 1907), 'Middachten' in Rheden (1888), 'Nijenhuis' in Diepenheim (1888), 'Amerongen' in Amerongen (1900) en 'Moyland' bij Kleef in Duitsland (1908/1909). Tevens heeft Poortman enige parken ontworpen. In 1900 maakte hij - tezamen met zijn collega-tuinarchitect Leonard Springer - plannen voor de herinrichting van 'Sonsbeek' bij Arnhem, waarbij het bestaande grondplan zoveel mogelijk intact werd gelaten. Overigens werd hun ontwerp slechts gedeeltelijk uitgevoerd. Daarnaast was Poortman geruime tijd adviseur van de plantsoenen voor de gemeenten Amersfoort, Arnhem, Delft en Lochem.

Het werk voor Van Aldenburg Bentinck eiste meer tijd dan Poortman aanvankelijk vermoedde. Zijn oeuvre bleef dan ook beperkt, en slechts zelden was hij in de gelegenheid aan prijsvragen mee te doen. Eenmaal, in 1891, won hij een prijsvraag voor de aanleg van beplantingen op de singels van Arnhem. Vanaf ongeveer 1906 gaf Poortman sommige opdrachten door aan zijn collega Samuel Voorhoeve, die in Oosterbeek woonde. In 1915 ging Poortman ook in deze plaats wonen, na, wegens zijn minder goede gezondheid, ontslag te hebben genomen bij Van Aldenburg Bentinck. Het verblijf in Oosterbeek beviel Poortman en zijn vrouw Betsy niet, en een jaar later verhuisden zij naar Diepenheim in Twente, waar zij 'Huize Peckendam', dat bij kasteel 'Nijenhuis' hoorde, konden huren. In het huurcontract was de bepaling opgenomen dat Poortman de circa twee hectaren grote tuin bij het kasteel zou onderhouden.

Poortman kon nu al zijn tijd besteden aan de tuinkunst. In de jaren vanaf 1915 kwamen onder andere het landgoed 'Amelte' bij Gorssel (1915), 'Middenburgh' bij Voorburg (1917), alsmede de uitbreidingen van de parken in Amersfoort (vanaf 1922) tot stand. Voorts ontving Poortman in 1919 van de voormalige Duitse keizer Wilhelm II opdracht de parkaanleg rond 'Huis Doorn' in Doorn te reorganiseren. Al snel kreeg Poortman hier onenigheid met de plantgoedleverancier, die een intrigant bleek te zijn. Toen hij bovendien ontdekte dat er buiten zijn medeweten veranderingen in het park waren aangebracht, was Poortman zo gegriefd dat hij zijn opdracht in maart 1920 teruggaf.

In deze periode werden vrijwel alle ontwerpen gemaakt en uitgevoerd in samenwerking met Voorhoeve, met wie Poortman goed kon opschieten. Later liet hij zich ook terzijde staan door de Amersfoortse tuinarchitect Jan Sluiter. Aangezien zijn gezondheid steeds verder achteruitging, nam Poortman bij voorkeur opdrachten aan voor tuinen en parken in de nabijheid van zijn woonplaats. Dit is de reden dat Poortman als tuinkunstenaar geen grote landelijke bekendheid heeft gekregen. Ook zal een rol hebben gespeeld dat hij nooit reclame voor zijn werk heeft gemaakt.

Tijdgenoten typeerden Poortman als een heel precies, aristocratisch heerschap, dat bij voorkeur omging met adellijke personen. Desondanks had hij een sterk sociaal bewustzijn. In zijn vroegere woonplaats Goor was hij medeoprichter en voorzitter-directeur van de coöperatieve boerenleenbank Kedingen en initiatiefnemer, bestuurslid en directeur van de zuivelfabriek 'Weddehoen', waarmee hij opkwam voor de boerenbelangen. In Diepenheim was Poortman van 1931 tot 1933 gemeenteraadslid en wethouder als vertegenwoordiger van de 'Lijst Poortman', een lokale liberale partij. Bovendien was hij hier oprichter en voorzitter van de plaatselijke Vereeniging 'Het Groene Kruis'.

Poortman was een van diegenen die meenden dat een tuinarchitect een geheel onafhankelijke positie moet innemen ten opzichte van leveranciers van plantgoed. Om dat doel na te streven stichtte hij met Leonard Springer en anderen in mei 1922 de Bond van Nederlandsche Tuinkunstenaars. Wellicht vormden Poortmans pijnlijke ervaringen bij 'Huis Doorn', waar de plantenleveranciers zich met het tuinontwerp gingen bemoeien, de aanzet tot de oprichting van deze bond. Poortman was hiervan tot 1928 de eerste voorzitter. Vanaf zijn zeventigste jaar nam hij vrijwel geen opdrachten meer aan. Ondanks zijn zwakke gezondheid - maar steeds met een heldere geest - bereikte Hugo Poortman de leeftijd van 95 jaar; hij overleed in 1953.

A: Bescheiden betreffende H.A.C. Poortman (waaronder een manuscript van S. Voorhoeve, Hugo A.C. Poortman en zijn werken 1887-1928) en ontwerptekeningen in de afdeling Speciale Collecties van de Bibliotheek van de Landbouwuniversiteit te Wageningen.

L: Behalve herdenkingsartikelen en necrologieën in Onze Tuinen 23 (1928) 143; Algemeen Handelsblad, 16-3-1948; Gelders-Overijsselse Courant, 17-6-1953 en 22-6-1953 en ; 'De parkarchitect Hugo A.C. Poortman' en 'Hugo A.C. Poortman als tuinkunstenaar', in Buiten 22 (1928) 124-128; Carla S. Oldenburger-Ebbers, 'De tuinarchitect Hugo Anne Cornelis Poortman (1858- 1953)', in Groen 11 (1982) 533-539; Bonica Zijlstra, 'Hugo A.C. Poortman (1858-1953)', in idem, Nederlandse tuinarchitectuur, 1850-1940 (Zutphen 1991) 95-101; Ben Olde Meierink, lemma in Overijsselse biografieën Levensbeschrijvingen van bekende en onbekende Overijsselaars II. Onder red. van J. Folkerts [e.a.] (Meppel [etc.] 1992) 111-115; Carla S. Oldenburger-Ebbers [e.a.], Gids voor de Nederlandse tuin- en landschapsarchitectuur. Deel Oost en Midden: Gelderland, Utrecht (Rotterdam 1996).

I: Bonica Zijlstra, Nederlandse tuinarchitectuur, 1850-1940 (Zutphen 1991) 95 [Foto: Speciale Collecties Centrale Bibliotheek Universiteit Wageningen].

A.W.J. de Jonge


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 6
Laatst gewijzigd op 17-08-2015