Deckers, Laurentius Nicolaas (1883-1978)

 
English | Nederlands

DECKERS, Laurentius Nicolaas (1883-1978)

Deckers, Laurentius Nicolaas, politicus en minister (Heeze 14-2-1883 - 's-Gravenhage 1-1-1978). Zoon van Johannes Wilhelmus Hubertus Deckers, hoofdonderwijzer, en Anna Catharina Francisca de Brieder. Gehuwd met Petronella Maria van Dijck op 24-9-1907. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren. afbeelding van Deckers, Laurentius Nicolaas

Deckers ging, na de lagere school te hebben doorlopen, naar Kampen voor een opleiding aan het instructiebataljon. Wegens een oogziekte werd hij in 1904 afgekeurd. Eerst als volontair, dan als inspecteur en vanaf 1907 als hoofdinspecteur was hij verbonden aan de Coöperatieve Centrale Boerenleenbank te Eindhoven, waarvan zijn vader een der oprichters was geweest. Hij had de opdracht filialen van deze bank te vestigen op het Brabantse platteland waar bij grote armoede ontdekte. Hij studeerde politieke en sociale wetenschappen aan de Katholieke Universiteit te Leuven en het is niet zo verwonderlijk dat hij promoveerde op het proefschrift De Landbouwers van den Noordbrabantschen zandgrond. Eene bijdrage tot de kennis der maatschappelijke en oeconomische ontwikkeling van den Nederlandschen Boerenstand in de negentiende en twintigste eeuw (Eindhoven, 1912), dat geheel gewijd was aan de sociale wantoestanden in Noord-Brabant. In die tijd publiceerde Deckers regelmatig in het door P.J.M. Aalberse opgerichte Katholiek Sociaal Weekblad en onder het pseudoniem Teun Ruisdal in het eveneens door Aalberse opgerichte weekblad De Voorhoede. Toen in 1915 op verzoek van de Brabantse bisschoppen mgr. W. van de Ven en mgr. P. Hopmans een Commissie voor Landelijke Ziekenverpleging werd ingesteld, kozen de negen commissieleden Deckers tot hun voorzitter. Deze Commissie gaf aan de arts J.L.B. Gribling uit Oudenbosch de opdracht een rapport over de sociale en hygiënische toestanden op het platteland in Noord-Brabant samen te stellen en besloot in 1916 over te gaan tot de oprichting per diocees van de katholieke gezondheidsorganisatie Het Wit-Gele Kruis. Op 27 juli 1916 werd in Breda de Bredasche Federatie gesticht, waarvan J.L.B. Gribling de eerste voorzitter werd, terwijl drie weken later de Bossche Federatie tot stand kwam onder het voorzitterschap van Deckers.

In 1918 werd Deckers gekozen tot lid van de Tweede Kamer. Hij legde zijn Brabantse functies neer, en verhuisde naar 's-Gravenhage. Daar werd hij algemeen secretaris van de Nederlandsche Katholieke Boeren- en Tuindersbond, en organiseerde hij het Centrale Bureau van die Bond. In 1925 voltooide hij zijn rechtenstudie aan de Universiteit van Leiden en van 1925 tot 1929 was hij verbonden aan het advocatenkantoor Deckers-Kortenhorst-Van der Loo in 's-Gravenhage. Van 1927 tot 1929 was hij bovendien lector in de sociale wetgeving aan de Roomsch-Katholieke Handelshoogeschool te Tilburg. Jarenlang was hij ook lid van de Hoge Raad van Arbeid en voorzitter of lid van verschillende staatscommissies.

In de Kamer trad Deckers op als landbouw- en vanaf 1923 als defensiespecialist. Hij kreeg o.m. bekendheid door zijn soms felle aanvallen op de socialisten. Zijn afkeer van het socialisme berustte op zijn opvattingen dat hun systeem liefdeloos zou zijn tegenover iedereen, die het met hen niet eens was, en dat zij zich opwierpen tot 'vredesapostelen', en alleen de solidariteit tussen de leden van de eigen groep zouden kennen. Bovendien was Deckers een typisch vertegenwoordiger van de antithese-gedachte. Toch was hij het, die de toenmalige katholieke fractievoorzitter W.H. Nolens dwong duidelijk vast te stellen wat onder diens gevleugelde uitdrukking 'de uiterste noodzaak' moest worden verstaan. Op verzoek van jhr. Ch.J.M. Ruijs de Beerenbrouck werd Deckers in 1929 in diens derde kabinet minister van Defensie. Opmerkelijk was, dat hij de eerste minister in die kwaliteit werd, die een bezoek bracht aan het toenmalig Nederlandsch-Oost-Indië. Hij maakte - en dit was iets nieuws in de Nederlandse politiek - vele buitenlandse reizen, vooral nadat hij in 1935 minister van Landbouw en Visserij was geworden. In die hoedanigheid reisde hij vaak met de minister van Handel, Nijverheid en Scheepvaart ir. H. Gelissen, met wie hij zo nauw bevriend werd, dat men in de pers sprak over de Haagse tweeling Deckers en Gelissen, die als handelsreizigers door Europa trokken. Ook na zijn aftreden als minister in 1937 maakte Deckers nog een studiereis van enige maanden naar Suriname en Curaçao.

Door zijn houding t.o.v. de muiterij op De Zeven Provinciën, zijn verbod voor het personeel van leger en marine om lid te worden van socialistische organisaties en het weren van uitgaven van de Arbeiderspers aan boord van oorlogsschepen en in kazernes, werd Deckers door vele socialisten als een niet-aanvaardbare minister beschouwd. Toch werd hij in 1933 door H. Colijn in zijn ministersploeg opgenomen, wederom voor Defensie. Nadat Colijn in 1935 door toedoen van Aalberse tot aftreden was gedwongen, doch daarna weer tot formateur was benoemd, vormde hij een nieuwe regering waarin alle aftredende ministers opnieuw zitting kregen met dien verstande, dat Deckers nu minister van Landbouw en Visserij werd.

In 1937 vonden verkiezingen plaats. Deckers werd weer lid van de Tweede Kamer en de katholieke kamerfractie koos hem tot haar voorzitter. In zijn eerste redevoering als fractievoorzitter deed hij een felle aanval op Colijn, die in zijn vierde kabinet twee 'kleurloze' ministers had opgenomen. Immers, de christelijke partijen hadden 56 van de 100 zetels veroverd en voor Colijn moest het derhalve mogelijk zijn geweest een coalitieregering te vormen, zoals Nederland die meermalen had gehad.

In de zomer van 1939 werd een regeringscrisis veroorzaakt door o.a. het aftreden van de anti-revolutionaire minister van Financiën J.A. de Wilde dat verband hield met verschil van inzicht binnen de regering over de wijze waarop het begrotingstekort gedekt diende te worden. Het politieke klimaat in het kabinet was ongunstiger geworden door de geuite vrees van Colijn voor een te sterke katholieke invloed op het regeringsbeleid. Ook de zg. zaak-Oss deed hier geen goed aan. Bij deze affaire had de rooms-katholieke minister van Justitie C.M.J.F. Goseling de opsporingsbevoegdheid aan een bij standsbrigade van de Koninklijke Marechaussee te Oss ontnomen n.a.v. het volgens hem niet beleidvol optreden bij het oplossen van misdrijven. Zijn handelwijze genoot niet de instemming van de meerderheid van de Kamer en leidde 29 juni 1939 tot ontslag van het vierde ministerie-Colijn.

Colijn vormde, zonder katholieken en Vrijzinnig-Democraten, zijn vijfde kabinet, dat hij op 25 juli aan de kamer presenteerde. Deckers diende 27 juli zijn befaamde motie in, waarin hij de vorming van het nieuwe kabinet veroordeelde, omdat Colijn niet voldoende gelet had op de verhoudingen in de kamer en dit kabinet had gevormd 'voordat andere en betere oplossingen waren beproefd'. Deze motie werd met 55 tegen 27 stemmen aangenomen. Twee weken later kwam het kabinet-De Geer tot stand en daarvan maakten voor het eerst in de Nederlandse geschiedenis twee socialisten, nl. J.W. Albarda en J. van den Tempel, deel uit. Deckers stemde met deze socialistische deelneming in, omdat het moment van 'de uiterste noodzaak' volgens hem was aangebroken.

Na de Duitse inval op 10 mei 1940 nam Deckers deel aan het zg. Politiek Convent. In 1942 bracht hij enige tijd als Indische gijzelaar in Buchenwald door. Na zijn vrijlating bleef zijn grootste zorg te voorkomen, dat door de bezetters het parlement formeel ontbonden zou worden, zodat dit lichaam na de bevrijding zijn werk terstond kon hervatten. Bij het bombardement van het Bezuidenhoutkwartier in Den Haag op 3 maart 1945 werd het huis van Deckers volkomen verwoest. Hierbij gingen ook al zijn archivalia en het manuscript van zijn juridisch-historische dissertatie verloren. Tot 1946, toen hij benoemd werd tot lid van de Raad van State, bleef Deckers voorzitter van de RKSP als zodanig maakte hij de verandering van de Partij in de Katholieke Volkspartij mee. Hij bleef tot 1958 lid van de Raad van State. Van 1940 tot 1958 was hij bovendien voorzitter van de Algemene Nederlandse Vereniging voor het Vreemdelingenverkeer. Deckers werd in 1958 benoemd tot ereburger van Heeze.

Wegens zijn vele onderscheidingen, die hij ontving tijdens zijn buitenlandse reizen als minister werd hij in de pers vergeleken met een Kruisridder. Zelf beschouwde hij zijn Nederlandse en Pauselijke onderscheidingen als de belangrijkste. Tot op hoge leeftijd bleef Deckers helder en gezond. Hij woonde in zijn laatste levenjaren in Den Haag.

P: Behalve de reeds genoemde dissertatie en zijn artikelen in De Voorhoede en Het Katholieke Sociale Weekblad: De Boerenleenbank. Een beschrijving van het nut, de werking en de inrichting dezer instelling en een levensschets van haar stichter (Roermond, 1910); 'Socialisme en Charitas', in Rechtvaardigheid en Naastenliefde (Leiden, 1913) 192-199; 'De Katholieken en het Landbouwvraagstuk', in Het Katholieke Nederland 1813-1913 (Nijmegen, 1913) I, 354-365; Het ontwapeningsvraagstuk. . . (Leiden, 1925); 'Dr. Nolens in het Parlement', in Dr. Nolens. Bijdr. van P.J.M. Aalberse [e.a.] (Utrecht, 1927) 21-70; 'La Réduction des Armements', in Rapport à la XXIVe Conférence de 'l Union Interparlementaire Paris 1927 (Genève, 1927); 'Jeugdherinneringen', in "Heeze" een heerlijkheid in Brabant. Onder red. van A. van Oirschot (Leende, 1963).

L: Ph.C.M. van Campen [e.a.]. Landbouw en Landbouwcrediet 1898-1948. Vijftig jaar geschiedenis van de Coöperatieve Centrale Boerenleenbank Eindhoven (Eindhoven, 1949); H.M. Hirschfeld, Herinneringen uit de jaren 1933-1939 (Amsterdam [enz.], 1959); J.P. Gribling, 'Mr.Dr. L.N. Deckers tachtig jaar. Pionier voor Wit-Gele Kruis', in Katholieke Gezondheidszorg 32 (1963) 1 (januari) 12-14; idem, 'Oud-Minister dr. L.N. Deckers wordt donderdag tachtig jaar. Katholiek Politicus van grote betekenis', in De Tijd van 9 februari 1963 ; idem. Vijftig jaar Wit-Gele Kruis in Noord-Brabant (Tilburg, 1966); B.C. de Jonge, Herinneringen. Uitg. door S.L. van der Wal (Groningen, 1968); J.P. Gribling, 'Politieke denkbeelden van Deckers en zijn katholieke tijdgenoten', in Politiek Perspectief 2 (1973) 2 (maart/april) 23-33; idem, 'Mr.Dr. L.N. Deckers 90 jaar. Brabander in de landspolitiek', in Brabantia 22 (1973) 3 (mei) 82-88.

I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 336.

J.P. Gribling


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013