© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: Ulla Jansz, 'Ribbius Peletier, Anna Elisabeth (1891-1989)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/Index/bwn5/ribbius [12-11-2013]
RIBBIUS PELETIER, Anna Elisabeth (1891-1989)
Ribbius Peletier, Anna Elisabeth, bestuurster en politica (Utrecht 29-7-1891 - Scheveningen 30-9-1989). Dochter van Gerlacus Ribbius Peletier, sigarenfabrikant, en Adriana Louise Wijbelingh.
Liesbeth Ribbius Peletier groeide met een broer en drie zusters op in een zeer welvarend en kunstlievend milieu van een Utrechtse sigarenfabrikant. Op de vijfjarige HBS voor meisjes in haar geboortestad besloot zij te gaan studeren, een ongewone keuze voor het rijke milieu, waar meisjes geacht werden een bemiddelde jongeman te trouwen. Na het staatsexamen begon zij in 1910 met de rechtenstudie aan de Utrechtse universiteit. Ribbius Peletier werd lid van de Utrechtsche Vrouwelijke Studentenvereeniging, waar ze haar organisatietalent kon uitleven, onder meer als voorzitster van het bestuur (1915-1917). In 1918 trad Ribbius Peletier toe tot het bestuur van de Nederlandsche Vereeniging van Vrouwen met Academische Opleiding.
In haar studententijd voelde Liesbeth Ribbius - zoals zij zich liet noemen - zich aangetrokken tot het anarchocommunisme. Evenals in de wens te gaan studeren en de keuze niet te trouwen lieten haar betrekkelijk onconventionele ouders haar ook in deze politieke voorkeur vrij. Na op 16 juni 1916 het doctoraalexamen te hebben afgelegd uitte Ribbius' sociale belangstelling zich in de keuze van het onderwerp voor haar dissertatie: de collectieve arbeidsovereenkomst. Dit sociale onderwerp benaderde zij met de juridische vraag hoe een zogeheten ledencontract - dat niet door individuele personen zelf, maar voor hen door een vereniging werd gesloten - in het rechtssysteem paste. De promotie op 30 juni 1920 bij prof. C.W. Star Busmann op Leden-contracten werd beloond met een cum laude. Toch koos Ribbius niet voor de wetenschap, maar voor wat ze zelf later 'de sociale kant' noemde. Zij hoefde niet voor de kost te werken, maar een leven zonder werkkring heeft haar nooit aangetrokken, vertelde ze later desgevraagd: 'Weet je wat dat betekend zou hebben? Als juffrouw alleen op een buiten zitten met dienstpersoneel. En iedere middag om half vijf bellen en zeggen: Marie, wil je nog een kopje thee inschenken? Ik moet er niet aan denken' (Wegwijzer, 10).
In 1920, na haar promotie, verliet Liesbeth Ribbius het ouderlijk huis om in Amsterdam als volontair te gaan werken bij het Centraal Bureau voor Sociale Adviezen, waar zowel werknemers als werkgevers konden aankloppen voor juridisch advies bij maatregelen ter verbetering van de positie van arbeiders. Gedurende de eerste maanden van 1922 maakte zij een studiereis door Groot-Brittannië, waar zij sociaal werk in fabrieken bestudeerde, contact zocht met de Labour Party en zich bekeerde tot de sociaal-democratie. Terug in Amsterdam - waar zij 38 jaar in pensionkamers zou wonen - trad zij in september 1922 in dienst bij de School voor Maatschappelijk Werk. Zij werd er docente staatsinrichting en recht en adjunct-directrice, naar verluidt met de bedoeling de toenmalige directrice, E.C. Knappert, op te volgen.
In haar vrije tijd werd Liesbeth Ribbius actief voor de Arbeiders Jeugd Centrale (AJC), de jongerenorganisatie van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP). Daar raakte zij enthousiast voor het scholingswerk voor arbeiders, waaraan zij graag een bijdrage wilde leveren. Kort nadat ze in 1925 lid van de SDAP was geworden, ontstond er op het partijbureau een vacature voor een vrouwelijke secretaris als bezoldigd lid van het partijbestuur, tevens secretaris-penningmeester van het hoofdbestuur van de Bond van Sociaal-Democratische Vrouwenclubs en daarmee coördinatrice van het vrouwenwerk in de partij. Ribbius liet zich door Bondsvoorzitster Mathilde Wibaut overhalen een poging te wagen het vrouwenwerk van de SDAP te gaan organiseren.
Dit vrouwenwerk - bedoeld om speciaal op de nieuwe vrouwelijke kiezers gerichte partijpropaganda te voeren, hen politiek bewust te maken en te scholen - verkeerde op dat moment in een moeilijke fase, omdat een aantal partijbestuurders de aparte vrouwenorganisatie binnen de partij wilde opheffen. Het feit dat Ribbius financieel onafhankelijk was, maakte haar voor hen een aantrekkelijke kandidaat, omdat zij - zo nodig - na een proefperiode zonder problemen kon worden ontslagen. Ook Ribbius zelf wilde de functie eerst alleen voorlopig aanvaarden, omdat het werk voor alleen vrouwen en hun belangen haar niet onmiddellijk trok.
Liesbeth Ribbius raakte er echter al snel door gegrepen en werd, mede onder invloed van Mathilde Wibaut, een overtuigde feministe. Met haar combinatie van strategisch inzicht en besluitvaardigheid wist zij niet alleen het voortbestaan van de Bond te verzekeren, maar bouwde ze tevens het SDAP-vrouwenwerk uit en bracht zij het scholingswerk voor arbeidersvrouwen tot grote bloei. In 1938 was het aantal plaatselijke vrouwenclubs verdriedubbeld, was er fraai vormgegeven propagandamateriaal, verscheen het kaderblad Mededeelingen voor de Propaganda onder de Vrouwen en vonden er geregeld kadercursussen plaats. Bovendien was er 'De Born', een modern scholingscentrum, nieuw gebouwd op een groot bosterrein bij Bennekom. Het werd door Ribbius gefinancierd uit haar eigen geërfde geld en ondergebracht in een aparte stichting buiten de SDAP. Het was, kortom, haar eigen project, het web waarin zij de spin was. Hier kwamen arbeidersvrouwen in contact met een voor hen nieuwe cultuur: boswandelingen, klassieke muziek, mooi vormgegeven interieurs, verzorgde maaltijden. Zaken die Ribbius van huis had meegekregen en als waardevol beschouwde.
Naast haar favoriete scholingswerk bekleedde Liesbeth Ribbius tal van bestuurlijke functies, onder meer in het bestuur van de AJC en in dat van het Instituut voor Arbeidersontwikkeling. Overeenkomstig haar opvatting dat vrouwen gebruik moesten maken van hun pas verworven rechten om zo hun stempel te drukken op de tot dan toe door mannen ingerichte maatschappij, had ze zelf van 1931 tot 1958 zitting in de Provinciale Staten van Noord-Holland en was zij van 8 juni 1937 tot 16 januari 1947 - met onderbreking van de bezettingsjaren - lid van de Eerste Kamer. Toch beviel het politieke werk haar veel minder dan het bestuurlijke. Toen in de crisisjaren de pogingen om vrouwen terug te dringen uit betaalde arbeid steeds sterker werden, wist Ribbius van het partijbestuur - dat tot dan toe samenwerking met niet-socialistische organisaties had afgewezen - toestemming te krijgen voor aansluiting van de Bond van Sociaal-Democratische Vrouwenclubs bij het Comité tot Verdediging van de Vrijheid van Arbeid voor de Vrouw, waarin tal van vrouwenorganisaties samenwerkten. Ribbius zelf werd - een prominent - lid van het organiserend comité en sprak op protestbijeenkomsten van het Comité, onder meer op de grote manifestatie tegen het ontwerp-Romme in Amsterdam in februari 1938.
De Duitse bezetting betekende een breuk in het bestaan van de SDAP en in het leven van Liesbeth Ribbius zelf. Zij zorgde dat leden van de vrouwenclubs ondanks de opheffing van de partij toch contact met elkaar hielden, gedeeltelijk via 'De Born', dat ze nog enige tijd min of meer in bedrijf hield. Maar toen de partij na de bevrijding weer ging draaien, koos Ribbius - 55 jaar oud - voor een nieuwe loopbaan. Zij bleef als voorzitster betrokken bij de Vrouwenbond van de Partij van de Arbeid (PvdA), maar haar dagtaak werd van 1946 tot en met 1958 het lidmaatschap van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland. Eerst was haar de portefeuille gezondheidszorg toegeschoven, maar na enige tijd kreeg ze die van ruimtelijke ordening. Over infrastructurele aangelegenheden als gemeentelijke uitbreidingsplannen, woningbouw en havenaanleg moesten in die naoorlogse jaren van wederopbouw snel besluiten worden genomen, die vele, vaak tegenstrijdige, belangen raakten. Haar trok het afwegen van deze belangen, een taak waarvan ze zich met grote besluitvaardigheid en energie kweet. Zij zette met succes haar niet geringe overtuigingskracht in bij het overleg met gemeentebesturen, de Nederlandse Spoorwegen, Schiphol en grote industriële bedrijven, zoals ze ook de Provinciale Staten wist te overtuigen van de noodzaak van streekplannen.
Inmiddels liet Ribbius de vrouwenzaak niet los. In het voorjaar van 1944 was zij toegetreden tot het toen nog illegale Nederlandsche Vrouwen Comité, het in oorlogstijd totstandgekomen contactpunt van landelijke vrouwenorganisaties dat namens 'de Nederlandse vrouwen' optrad.
Na twaalf jaar gedeputeerde te zijn geweest werd Liesbeth Ribbius in 1958 als eerste vrouw benoemd tot lid van de Raad van State en ging zij voor het eerst zelfstandig wonen. Staatsraad bleef zij tot de daarvoor vastgestelde leeftijd van 75 jaar. Bij het bestuur van 'De Born' was zij ook daarna nog betrokken. In haar Scheveningse flat direct aan zee, met aan de muur de van haar vader geërfde Van Goghs, overleed zij tenslotte, 98 jaar oud, na een lang leven van hard werken voor doelen die ze zorgvuldig en weloverwogen had uitgekozen vanuit een positie waar geld geen rol speelde, maar steeds bewust van de velen die minder bevoorrecht waren dan zijzelf.
A: Archief-A.E. Ribbius Peletier in het Internationaal Informatiecentrum en Archief voor de Vrouwenbeweging te Amsterdam.
P: De in de tekst genoemde dissertatie.
L: Interview door A. v.d. G.-v. N., in Wij Vrouwen. Maandblad Vrouwenbond van de Partij van de Arbeid (1959) 2 (mei) 2-4; 'Liesbeth Ribbius Peletier 80 jaar', [themanummer van] Wegwijzer van het Vrouwenkontakt in de Partij van de Arbeid (aug. 1971); interview door Ageeth Scherphuis, in Opzij. Radikaal Feministisch Maandblad 4 (feb./mrt. 1976) 18-20; interview door Lilian Kloppenburg, in Leef Tijd. (1979) nr. 9, 14-17; Ulla Jansz, Vrouwen ontwaakt! Driekwart eeuw sociaal-democratische vrouwenorganisatie tussen solidariteit en verzet (Amsterdam 1983); Hilda Verwey-Jonker, Er moet een vrouw in. Herinneringen in een kentering van de tijd (Amsterdam 1988); W. van Rijssel, De Born. Zestig jaar groei en verandering (Bennekom 1993); Ineke van Dijk en Thea van der Linden, lemma in Biografisch Woordenboek van het Socialisme en de Arbeidersbeweging in Nederland VI (Amsterdam 1995) 174-177. Op 31-1-1973 zond de VARA in het televisieprogramma Dagje ouder een interview door Jeanne van Munster uit. Op 15-10-1981 zond de VARA in het televisieprogramma Kijk Haar de documentaire Liesbeth Ribbius Peletier op 'De Born' 90 jaar uit.
I: Wij Vrouwen. Maandblad Vrouwenbond van de Partij van de Arbeid (1959) 2 (mei) 2.
Ulla Jansz
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002)Laatst gewijzigd op 12-11-2013