© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: H.P.H. Nusteling, 'Kan [jr.], Johannes Benedictus (1873-1947)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/b/bwn2/kan [12-11-2013]
KAN [JR.], Johannes Benedictus (1873-1947)
Kan [jr.], Johannes Benedictus, minister en lid Raad van State (Nijmegen 18-5-1873 - 's-Gravenhage 8-5-1947). Zoon van Johannes Benedictus Kan, rector van een gymnasium, en Madelaine Anne Masman. Gehuwd op 12-6-1902 met Helena Cornelia Schalkwijk. Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 1 dochter geboren.
Kan doorliep in Rotterdam het Gymnasium Erasmianum, waarvan zijn vader rector was. Vervolgens liet hij zich in 1892 voor een rechtenstudie inschrijven aan de universiteit van Leiden. Vier jaar later, in 1896, promoveerde hij er cum laude bij J. Oppenheim op een dissertatie getiteld De comptabiliteit in het staatsbestuur. Met deze these markeerde de jongeman tevens de richting waarin zijn verdere loopbaan, die snel en voorspoedig verliep, zich zou ontwikkelen. Na een jaar als commis-redacteur op de Rotterdamse gemeentesecretarie werkzaam te zijn geweest, werd hij ambtenaar bij het departement van Financiën. In 1904 stapte hij op verzoek van minister Abraham Kuyper over naar het ministerie van Binnenlandse Zaken, waar hij de leiding kreeg over de afdeling comptabiliteit. Vier jaar later werd hij, op 31-jarige leeftijd, benoemd tot secretaris-generaal van dit departement. In deze jaren publiceerde Kan enige staatsrechtelijke opstellen in het tijdschrift Vragen des Tijds. Hij verwierf naam als deskundige op het gebied van het staatsrecht en als kenner van de parlementaire geschiedenis. Deze kennis mocht hij tot tweemaal toe als secretaris van een staatscommisie tot wijziging van de grondwet ten algemene nutte maken. Kan genoot als topambtenaar de reputatie zich met souplesse te kunnen aanpassen aan de opvattingen van bewindslieden van diverse pluimage. In 1919 werd hij aangesteld als secretaris-generaal in algemene dienst. Bovendien kreeg hij de vertrouwenstaak toebedeeld als contactpersoon te fungeren voor de regering met de voormalige Duitse keizer, die van 1918 tot zijn dood in 1941 als balling in Nederland zou verblijven.
Van 1926 tot 1929 trad Kan in het kabinet-De Geer op als minister van Binnenlandse Zaken en Landbouw, terwijl hij op Onderwijs voor M.A.M. Waszink waarnam van 10-11-1927 tot 31-1-1928. Zelf had hij in 1926, evenals na hem de Haagse burgemeester J.A.N. Patijn, bedankt voor de opdracht een ambtenarenkabinet te vormen, daar dit naar zijn mening geen oplossing kon bieden om de tegenstellingen in het parlement te overwinnen. In het kabinet-De Geer, dat van gemengde rechts-linkse signatuur was, hadden geen vooraanstaande politici zitting. Van de bewindslieden werd minister Kan, die bij geen bepaalde partij was aangesloten, tot de linkerzijde gerekend. Als bewindsman van Binnenlandse Zaken wist hij de Staten-Generaal de Provinciale Wet te doen herzien. Die wetswijziging betekende een versterking van de invloed van de centrale overheid. In afwijking van Thorbeckes wet waren de gedeputeerden ten aanzien van hun toezicht op de gemeentebesturen voortaan geen verantwoording meer verschuldigd aan de Provinciale Staten. Aan deze wijziging lag de overweging ten grondslag dat bij dit toezicht de Gedeputeerde Staten het rijksgezag vertegenwoordigden. De minister was tevens vóór staatsrechtelijke emancipatie van de vrouw. Bij deze herziening werd bovendien, ondanks krachtig verzet van sommige parlementariërs, het ambt van griffier der Provinciale Staten voor vrouwen opengesteld. Voorts bereidde minister Kan een herziening van de Gemeentewet en een nieuwe Pachtwet voor.
Na zijn aftreden als minister was Kan weer enige tijd, in 1929-1930, secretaris-generaal, een functie die hij ook als bewindsman, uiteraard onbezoldigd, had behouden. In 1930 volgde de benoeming tot lid van de Raad van State en verliet Kan het departement van Binnenlandse Zaken, waarop hij gedurende ongeveer 25 jaar zo nadrukkelijk zijn persoonlijk stempel had gezet. De werkzaamheden in de Raad van State zouden hem echter minder voldoening schenken dan de meer rechtstreekse contacten met het maatschappelijk leven die Binnenlandse Zaken hem had geboden. Met zekere nerveuze beweeglijkheid had Kan zich doen kennen als een slagvaardig en direct manager, die het vermogen bezat zich geestig maar weloverwogen en geserreerd uit te drukken. Zijn grote kennis van het ambtelijk apparaat en staatsrecht hadden hem daarbij in staat gesteld een 'bohémien' in het bestuurlijke te zijn. Vrijheid van denken en vrijheid van bewegen bepaalden zijn houding in de ambtelijke en bestuurlijke wereld. Verder verwierf Kan in ruime kring bekendheid door zijn getoonde belangstelling voor de sport - hockey, voetbal, tennis en schaatsen. Er ging geen winter voorbij of in de kranten stond Kan op een foto als een der eersten die zich op het ijs hadden gewaagd. Behalve sportiviteit hebben zijn sterk ontwikkeld gevoel voor publiciteit en zijn innemende gemeenzaamheid hem een van de populairste ministers van zijn tijd doen zijn.
A: Ms. van Kan over contact met de Duitse keizer in bezit van J. M. Kan te 's-Gravenhage (zie H.J. Schener, November 1918, 64-66).
P: Behalve de reeds genoemde dissertatie: Handelingen over de herziening der grondwet ('s-Gravenhage, 1916-1918. 3 dl.); Verslag van de staatscommissie, ingesteld bij KB van 20 December 1918 no. 78, aan welke is opgedragen de voorbereiding van eene herziening van de Grondwet ('s-Gravenhage, 1920); De jurist als ambtenaar (Leiden, 1923); Sport als levensgeluk ('s-Gravenhage, 1930); D. Kooiman, Parlementaire geschiedenis van de Wet van 31 januari 1931 (St. bl. no. 41) tot herziening van de Gemeentewet (Alphen aan den Rijn, 1931); 'Het beheer der openbare geldmiddelen', in Nederlandsch Bestuursrecht. Bew. onder leiding van C.W. van der Pot et al. (Alphen aan den Rijn, 1932) 135-164.
L: Behalve P.J. Oud, Het jongste verleden. Parlementaire geschiedenis van Nederland, 1918-1940 2e dr. (Assen, 1968) III, 80-81, 84-85, IV, 1: necrologieën in o.a. Nieuwe Rotterdamse Courant, 10-5-1947, De Nieuwe Eeuw, 17-5-1947 en Elseviers Weekblad, 17-5-1947.
I: Website Parlementair Documentatie Centrum: http://www.parlement.com/9291000/bio/02059?noframes=1 [22-5-2008].
H.P.H. Nusteling
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 2 (Den Haag 1985)Laatst gewijzigd op 12-11-2013