Dekker, Maurits Rudolph Joël (1896-1962)

 
English | Nederlands

DEKKER, Maurits Rudolph Joël (1896-1962)

Dekker, Maurits Rudolph Joël, letterkundige (Amsterdam 16-7-1896 - Amsterdam 7-10-1962). Zoon van Joël Dekker, handelsreiziger en huisschilder, en Betje Turksma. Gehuwd op 21-2-1923 met Maria Engelina Hellingman. Uit dit huwelijk werden 2 dochters geboren. Na haar overlijden (24-11-1954) gehuwd op 17-8-1955 met Hendrika Christina van Assen. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren. afbeelding van Dekker, Maurits Rudolph Joël

Dekker behoorde aanvankelijk tot de jonge 'naar kennis en ontwikkeling dorstende arbeiders' die in het joodse milieu van Amsterdam veelal waren te vinden in en rond de Algemeene Nederlandsche Diamantbewerkers Bond (ANDB). Hij was er zelf geen lid van, maar mocht door toedoen van een kennis gebruik maken van de faciliteiten die de Bond te bieden had. In zijn boekerij ontdekte hij de literatuur. Gedurende zijn jeugd was die hem vreemd gebleven: hij moest al vroeg, zelfs vóór de lagere school te hebben afgemaakt, thuis meehelpen om de kost te verdienen. Het was bij hem twaalf ambachten en dertien ongelukken; noch als magazijnbediende noch als elektromonteur of in een van zijn vele andere betrekkingen vond hij bevrediging. Liever zwierf hij met vrienden door de straten en stegen van het oude Amsterdam en maakte hij wandeltochten in het omliggende polderland. Maar dank zij M.H. van Campen, die als literair redacteur was verbonden aan Het Jonge Leven, het blad voor de jeugdleden van de ANDB, werd zijn letterkundige ambitie gestimuleerd. Hij meende eindelijk zijn bestemming te hebben gevonden, werkte zich door de wereldliteratuur heen en begon de Amsterdamse kunstenaarssociëteiten te frequenteren, waar niet alleen over de muzen maar ook over Marx en de verbetering van de wereld werd gedebatteerd.

Dekkers - zoekgeraakte - jeugdwerk zou voornamelijk bestaan uit detectiveverhalen in het sensationele genre. In 1923 evenwel publiceerde hij Doodenstad. Schetsen uit het gevangenisleven (oorspronkelijk verschenen in het dagblad Het Volk), waarin hij de voor hem schokkende ervaringen verwerkte die hij tijdens een verblijf van enige maanden - van november 1921 tot maart 1922 - in het Huis van Bewaring te Zwolle had opgedaan. Dekker had namelijk onder verdenking gestaan van medeplichtigheid aan een roofmoord, maar werd ten slotte wegens gebrek aan bewijs buiten vervolging gesteld. In het lyrische prozagedicht Homo Cantat [1924] leek hij als reactie op zijn hechtenis de vrijheid en haar verrukkingen te bezingen. Zijn bewondering voor de Franse literator 'Comte' de Lautréamont sprak er evenzeer uit. Misdaad en straf was ook het hoofdthema van de roman Zijn Wereld uit 1928, maar net als C.R. 133, een toekomstroman die hij twee jaar eerder had laten verschijnen, werd het boek bedorven door zwaar aangezette melodramatische passages en een al te opzichtige sociale boodschap. Bij vlagen echter verrieden zij het talent van de jonge auteur. Dekker ergerde zich er mateloos aan dat zijn werk nauwelijks werd opgemerkt, en zo het al gebeurde, dan alleen in negatieve zin. Teneinde de vermeende vooringenomenheid der recensenten tegen (proletarische) schrijvers als hij aan de kaak te stellen, publiceerde hij in 1929 Waarom ik niet krankzinnig ben onder het pseudoniem Boris Robazki. Het boek werd gepresenteerd als de Nederlandse vertaling van een oorspronkelijk Russische roman. Dekker bleek een zo kundige pastiche op Dostojevski te hebben vervaardigd, dat men in de val liep. Na het verschijnen van enkele gunstige besprekingen onthulde hij triomfantelijk dat hij en niemand anders Robazki was.

In hoog tempo liet hij vervolgens andere, nu eens sociaal of sociaal-revolutionair, dan weer psychologisch getinte romans en novellen het licht zien, waarin hij bleef zoeken naar een eigen stijl en eigen vorm. Zijn naam als serieus literator werd er weliswaar door bevestigd, maar maatschappelijk lukte het hem ternauwernood zich staande te houden. Hij raakte overwerkt, en ten behoeve van hem en zijn gezin richtten een paar collega-schrijvers het Dekker Comité (1932) op, dat hem de helpende hand probeerde te reiken. Financiële problemen deden zich echter onophoudelijk voor, zodanig dat hij zich uiteindelijk genoodzaakt zag om, gelijk de hoofdpersoon uit Waarom ik niet krankzinnig ben, bij vermogende burgers om ondersteuning aan te kloppen - overigens zonder succes.

Mede gelet op de eigen penibele situatie, viel het niet te verwonderen dat Dekker zich in de sombere crisistijd maatschappelijk engageerde en zich nadrukkelijk als proletarisch schrijver weerde. Zo stond hij aan de wieg van Links Richten, een politiek en literair maandblad van een zogenoemd arbeiders-schrijverscollectief, waartoe ook Jef Last en Nico Rost behoorden. In de geloofsbelijdenis van het blad spoorde Dekker aspirant-schrijvers aan volksliteratuur te produceren die het kapitalistisch stelsel 'recht in het hart' moest treffen. Links Richten was slechts een kort leven beschoren (van september 1932 tot augustus 1933), en Dekker kwam al spoedig tot de bevinding dat hij toch te veel eenling was om in een collectief te kunnen opereren. In een politieke partij bleek hij zich evenmin thuis te voelen. Wel bleef hij gekant tegen de gevestigde literatuurkritiek, die in handen zou zijn van burgerlijke 'krullenjongens of kruideniers'. Bovendien verhief hij als een der eersten zijn stem, als jood en als linkse schrijver, tegen fascisme, nationaal-socialisme en antisemitisme. In 1936 ageerde hij niet alleen tegen de Olympische Spelen in Berlijn, maar publiceerde hij tevens Adolf Hitler. Een poging tot verklaring, een geruchtmakende, spottende brochure waarin hij vaststelde dat de leider van nazi-Duitsland misschien niet krankzinnig was, maar toch wel zoveel 'psychische defecten' toonde dat hij een gevaar voor de wereld vormde. Wegens belediging van een bevriend staatshoofd werd hij in 1938 voor een rechtbank te Amsterdam veroordeeld tot een boete van 100,-, die tijdens zijn afwezigheid door de Nederlandse Amerikaan Hendrik Willem van Loon betaald werd. Want kort na afloop van het proces vertrok Dekker naar de Verenigde Staten, waar hij wellicht voor langere tijd zou zijn gebleven, ware het niet dat hij vrouw en kinderen had achtergelaten in Nederland, juist op een tijdstip dat een nieuwe wereldoorlog op uitbreken stond. Kort voor de bezetting schreef hij Inc. Pius beveelt, een roman over menselijke ontreddering, die tot het beste van zijn werk wordt gerekend.

Tijdens de eerste jaren van de oorlog leidde hij met enkele vrienden een fabriekje, 'de Mercuur', waar zeep- en andere surrogaten werden vervaardigd. Daardoor hield hij het hoofd boven water; in vergelijking met de voorafgaande periode ging het hem zelfs tamelijk goed. Maar ten slotte moest ook hij onderduiken voor de vijand, die het al lang op hem, jood én agitator, gemunt had. Vindingrijk was hij eveneens, en geholpen door zijn kordate vrouw slaagde hij erin de bezetters te verschalken, legde hij bovendien de hand op extra voedselkaarten, die onder de meest behoeftigen werden verdeeld, vervalste hij persoonsbewijzen en zorgde hij voor een schuilplaats voor verscheidene joodse onderduikers.

Deze en andere ervaringen zijn terug te vinden in de sterk autobiografische roman De laars op de nek, waarvan de eerste druk meteen na de bevrijding verscheen. Hij vond gretig aftrek. 'Mijn roman wordt, om een uitdrukking van een Amsterdamsche boekhandelaar te gebruiken, verkocht als warm krentebrood', liet hij zijn in Amerika woonachtige vriend J.W.F. Stoppelman weten. Hij kreeg er nieuw vertrouwen in eigen kunnen door en noemde zich in 1946 'op het oogenblik de meest gevraagde schrijver van Nederland'. Maar fiducie in de literatuurkritiek had hij nog steeds niet; die werd naar zijn zeggen omgeven door 'een hooge muur van schoolmeesters en domineeszoontjes, van benauwde bourgeoiszoontjes, die elkaar de kuif kammen'. Dekker voelde zich nu eenmaal gaarne verongelijkt. Hij was er trots op autodidact te zijn, maar scheen het de maatschappij tegelijk kwalijk te nemen dat hij in een kansarm milieu was opgegroeid. Geheel begrijpelijk is zijn bitterheid trouwens niet: veel van het werk dat hij gepubliceerd had en nog zou publiceren, werd zeker niet onwelwillend ontvangen. Vooral in Victor van Vriesland had hij een invloedrijk bewonderaar en promotor. Literaire prijzen werden hem evenmin onthouden: zo zou hij in 1949 als eerste de prijs van de Stichting "Kunstenaarsverzet" ontvangen, terwijl hij in 1955 nog werd onderscheiden met de Marianne Philips-prijs en in 1956 met die van de Jan Campertstichting. Hoe eervol deze vormen van erkenning ook waren, als beroepsschrijver bleef het ploeteren, en de beroepsschrijver werd dan ook vaak broodschrijver. In 1947 bijvoorbeeld schreef hij de tekst voor een gedenkboek van de firma Bruynzeel ter gelegenheid van haar vijftigjarig bestaan.

Van veel meer belang was de voltooiing van De wereld heeft geen wachtkamer, waarvan het Amsterdams Toneel Gezelschap in oktober 1949 de eerste voorstelling gaf. Dekker had zich al eerder aan het (volks)toneel gewaagd, maar pas met dit spel oogstte hij een voor Nederland opmerkelijk succes. Hoofdthema ervan was de wanverhouding die naar zijn mening bestond tussen de technische vooruitgang van de maatschappij en de geestelijke ontwikkeling van de mens, die daarbij ten achter bleef, met de atoombom als dreigend symbool. Hij schrok nooit terug voor de behandeling van actuele en prangende kwesties. Het min of meer pacifistische en, achteraf bezien, tijdgebonden stuk werd in vele talen vertaald en opgevoerd. Dank zij de revenuen ervan verdwenen zijn eeuwige geldzorgen, maar alras begonnen zij, mede door een slepende ziekte van zijn vrouw, opnieuw. En hoewel De afgrond is vlak voor uw voeten [1952], een 'anti-bolsjewistische' roman naar zijn zeggen, alweer overwegend lovende recensies kreeg, bleef de verkoop ver beneden zijn verwachtingen.

Met de moed der wanhoop ging hij vervolgens stad en land afreizen met voordrachten uit eigen werk of lezingen over allerhande onderwerpen, waaruit men aan de hand van een keurige prospectus een keuze kon maken. Tegen het einde van zijn loopbaan schreef hij over poezen en werkte hij aan een boekje dat de vaak niet al te fijnzinnige 'moppen' zou bevatten die hij in eigen kring placht te debiteren. Hij hield een front van optimisme op, was nog even luidruchtig als vroeger, maar moest het schrijven staken als gevolg van een steeds pijnlijker wordende reumatische aandoening. Hij overleed in 1962, een omvangrijk oeuvre achterlatend, dat buitengewoon ongelijk van kwaliteit is. Als verteller is hij op z'n best; zodra hij Grote Literatuur probeerde te maken vertilde hij zich gemakkelijk aan zijn taak. Desondanks steekt er zoveel boeiends en, zeker voor Nederlandse begrippen, gedurfds in de man dat vergetelheid een onverdiend lot zou zijn.

A: Collectie-Dekker in het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te 's-Gravenhage.

P: Een overzicht op steekkaarten van Dekkers afzonderlijk verschenen werken werd verzorgd door de Documentatiedienst van het Letterkundig Museum te 's-Gravenhage.

L: P. Beishuizen, 'Met Maurits Dekker in gesprek', in Den Gulden Winckel 34 (1935) 12 (dec.) 10-11; D. de Jong, Maurits Dekker. Zijn persoon en werk (Leiden, 1946); W.L.M, van Leeuwen, 'Maurits Dekker en de sociale roman', in De Vlam, 25-5-1946; V.E. van Vriesland, 'Sociaal-psychologisch prozaïst', in Onderzoek en vertoog (Amsterdam, 1958. 2 dl.) I, 426-430; Bibeb, 'Hoe ouder je wordt, hoe kritischer. Maurits Dekker op zijn 65ste verjaardag', in Vrij Nederland, 22-7-1961; C.J. Kelk, in De Groene Amsterdammer, 13-10-1962; W. Egas, in Vrije schrift N.R. (1962) 3 (,) 31-32; N.A. Donkersloot, in Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse letterkunde te Leiden 1962-1963, 94-98; W.J. Simons, Hakken en spaanders (Amsterdam, [1970]) 103- 105; Links Richten. Volledige reprint 1932 - 1933. Met een nawoord van Martin Mooij (Amsterdam, 1973).

I: D. de Jong, Maurits Dekker. Zijn persoon en werk (Leiden, 1946) afbeelding tegenover pagina 72 [Dekker op 30-jarige leeftijd].

A. Lammers


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013