Bolkestein, Hendrik (1877-1942)

 
English | Nederlands

BOLKESTEIN, Hendrik (1877-1942)

Bolkestein, Hendrik, historicus (Amsterdam 18-12-1877 - Utrecht 24-7-1942). Zoon van Klaas Bolkestein, melkslijter, en Fijtje Haring. Sinds 4-10-1906 gehuwd met Dina Catharina Elisabeth Pouw; gescheiden op 26-2-1932 en sinds 18-3-1932 gehuwd met Jenny Maria Kraft. Uit het eerste huwelijk 2 dochters en 3 zoons. afbeelding van Bolkestein, Hendrik

Bolkestein doorliep het gymnasium in zijn geboorteplaats en studeerde vervolgens van 1896 tot 1902 klassieke letteren aan de Universiteit van Amsterdam. Als student was hij niet alleen actief als lid van het corps en van het historisch dispuut Clio, maar ook als redacteur van Propria Cures, dat in die dagen een overwegend marxistische inslag had. Naast Bolkestein maakten rond 1900 ook mensen als Adama van Scheltema, Wiessing en Wijnkoop deel uit van de redactie. Samen met het in 1898 opgerichte Socialistische Leesgezelschap voerden zij in 1899 actie voor de toelating van Franc van der Goes als privaatdocent. In zijn studie voelde Bolkestein op den duur meer voor de oude geschiedenis dan voor de eigenlijke filologie, zoals bleek uit het onderwerp van de dissertatie waarop hij in 1906 bij prof. I.M.J. Valeton cum laude promoveerde. Iets van zijn sociale preoccupaties schemert in dit boek De colonatu romano ejusque origine al door: de schrijver maakt vergelijkingen met de moderne rechtspositie van arbeiders en citeert naast Duitse en Nederlandse wetten ook het socialistische dagblad Het Volk. De moeite die hij zich bij dit alles moest geven om begrippen als 'koelie-ordonnantie' en dergelijke te omschrijven maakt begrijpelijk dat hij het verplichte gebruik van het Latijn als een hinderpaal ervoer, waartegen in de laatste stelling dan ook protest werd aangetekend. De kwaliteit van zijn werk was intussen opvallend; de jonge doctor verkreeg een stipendium van het Philologisch Studiefonds dat het hem, na een kort verblijf te Berlijn, mogelijk maakte een studiereis van zeven maanden door Italië te maken. Terug in Nederland werd hij benoemd aan het Haags Gymnasium, een functie die niet alleen met animo werd vervuld, maar die tevens de nodige ervaring verschafte - ervaring die werd neergelegd in een door Bolkestein samen met anderen opgesteld rapport voor het Genootschap van leeraren aan Nederlandsche gymnasiën. Bolkestein nam de oude geschiedenis voor zijn rekening in deze algehele bezinning op De klassieke oudheid in het gymnasiaal onderwijs (Leiden, 1916).

Inmiddels had de leraar reeds de eerste stappen in de richting van het hoogleraarschap gezet. Vanaf 1911 trad hij naast zijn gewone werk tevens op als privaatdocent te Amsterdam ter vervanging van zijn door ziekte uitgeschakelde leermeester, prof. Valeton. Na diens spoedig overlijden was het echter de Groningse hoogleraar U.Ph. Boissevain die in Amsterdam opvolgde. Voor Bolkestein kwam in 1915 de benoeming tot buitengewoon hoogleraar te Utrecht, bij de aanvaarding waarvan de inaugurele rede Het dubbel karakter der oude geschiedenis (Utrecht, 1915) ter discussie stelde. De waarde der oude geschiedenis was tweeslachtig, leerzaam - en dubieus, want leidende tot bedrieglijke analogieën met het heden. De sociaal-democraat Bolkestein deed hier tevens zijn historische belijdenis: de filologie diende niet langer het onderzoek te beheersen, studie van de te weinig gekende economische en sociale situatie verdiende dringend de aandacht. Zelf wijdde hij aan die onderwerpen het grootste deel van zijn wetenschappelijke oeuvre. Bolkestein was overigens een te consciëntieus wetenschapsman om de filologische basis te verwaarlozen: zeer nuttig waren bijvoorbeeld terminologische opmerkingen - dat je door onbekommerd over 'fabrieken' en 'fabrikanten' in het oude Griekenland te spreken een valse analogie met de moderne tijd oproept (Tijdschrift voor Geschiedenis 38 (1923) 5-34). Dat laatste kwam uitgebreider aan de orde in Het economisch leven in Griekenland's bloeitijd (Haarlem, 1923). Ook daarin verzette de schrijver zich tegen een lichtvaardige interpretatie van de Griekse economie in termen van het moderne kapitalisme. Met dit boek verrichtte hij - zeker hier te lande - baanbrekend werk. Andere publikaties brachten eveneens nieuwe inzichten. Aan voordrachten en artikelen voorbijgaande, dient hier toch gewezen te worden op zijn Sociale politiek en sociale opstandigheid in de oudheid... (Amsterdam, 1934), dat als het ware preludeert op wat zijn hoofdwerk mag heten: Wohltätigkeit und Armenpflege im vorchristlichen Altertum... (Utrecht, 1939).

Toen dit boek verscheen was de aandacht van de schrijver al voor een aanzienlijk deel gericht op een ander terrein. Van huis uit calvinist had Bolkestein het christelijk geloof verloren. Met de jaren groeide echter zijn belangstelling voor de godsdienstgeschiedenis. Dat bleek o.a. in zijn andere Duitse boek, Theophrastos' Charakter der Deisidaimonia als religionsgeschichtliche Urkunde (Giessen, 1929). Kleinere bijdragen over godsdiensthistorische onderwerpen zagen vooral het licht als mededelingen van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, waarvan hij sinds 1929 lid was. Een groot werk over de Griekse godsdienst bleef bij zijn dood onvoltooid, maar werd na de oorlog uitgebracht als Vier hoofdstukken over de godsdienst in het leven der Grieken gedurende hun bloeitijd (Haarlem, 1947).

Bolkesteins werkzaamheid als hoogleraar stond, zoals boven reeds opgemerkt, in het teken van zijn maatschappelijke belangstelling, die op haar beurt weer samenhing met zijn sociaal-democratische overtuiging. Eén aspect daarvan is zijn pleidooi in 1935 voor de oprichting van een faculteit van maatschappijkunde met effectus civilis. Dat engagement opende een nieuwe invalshoek bij de bestudering der oude geschiedenis in Nederland, die door hem uit haar eng-filologisch kader werd verlost. Als goed docent wist hij daarenboven zijn studenten te inspireren en maakte hij school, zoals uit de dissertaties blijkt die onder zijn leiding tot stand zijn gekomen, en die vaak terminologische problemen aanvatten.

P: Er bestaat geen bibliografie van zijn geschriften. De belangrijkste publikaties vindt men in de tekst genoemd; vollediger in het hierna te noemen herdenkingsartikel van J.H. Thiel.

L: Mensch en maatschappij 18 (1942) 257; E.J. Jonkers, in Tijdschrift voor Geschiedenis 57 (1942) 161-164; J.H. Thiel, in Jaarboek der Nederlandsche Akademie van Wetenschappen 1942-1943, 185-208; Geschiedenis van het Amsterdams studentenleven 1932-1962... (Amsterdam, 1962) 85-86.

I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 184.

H. van der Hoeven


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013