Breugel Douglas, Casper baron van (1896-1982)

 
English | Nederlands

BREUGEL DOUGLAS, Casper baron van (1896-1982)

Breugel Douglas, Casper baron van, diplomaat (Vevey (Zwitserland) 5-1-1896 - Cannes (Frankrijk) 10-8-1982). Zoon van Robert baron van Breugel Douglas en Vera Vassilievna Khlebnikoff. Gehuwd op 7-8-1928 met Aga Ioana Maria Berendei. Uit dit huwelijk werd 1 dochter geboren. afbeelding van Breugel Douglas, Casper baron van

Casper van Breugel Douglas, telg uit een Brabants regentengeslacht dat in 1815 in de adelstand werd verheven, bezocht in Den Haag de vijfjarige HBS en kreeg, na het behalen van het einddiploma, een aanstelling op het departement van Buitenlandse Zaken. Hij legde in juli 1921 het examen voor gezantschapsattaché af en woonde vervolgens, als een van de secretarissen van de Nederlandse delegatie, de vlootconferentie in Washington (1921/1922) bij. Daarna was hij werkzaam op de legaties te Brussel (1922/1923) en Constantinopel (1923). In november 1923 werd Van Breugel Douglas bevorderd tot gezantschapssecretaris, in welke rang hij achtereenvolgens verbonden was aan de Nederlandse vertegenwoordigingen te Rio de Janeiro (1923-1926), Boekarest (1927/1928) - waar hij trouwde met de dochter van een Roemeense hofdignitaris -, Berlijn (1928/1929), Kopenhagen (1929/1930), Ankara (1930-1932) en Washington (1933-1937). Op de laatste post werkte hij sinds februari 1934 in de rang van gezantschapsraad. In mei 1937 volgde zijn benoeming tot buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister in Athene.

De carrière van Van Breugel Douglas verliep dus op de gebruikelijke wijze: zijn bevorderingen kwamen na het vereiste aantal jaren, zij het met enige vertraging, tot stand. Hij toonde zich een typische representant van de aristocratische mentaliteit die in de vooroorlogse jaren in de Nederlandse diplomatieke dienst de boventoon voerde. Zelf maakte hij eens de opmerking dat tact, plichtsbesef en intellectuele paraatheid vereisten waren voor het goed functioneren van het corps. In zijn ogen waren mensen met een aristocratische achtergrond daarvoor dan ook het geschiktst. Juist zulke opvattingen zouden in zijn verdere loopbaan aanleiding geven tot botsingen met diplomatiek personeel van een lagere komaf. Daar kwam bij dat Van Breugel Douglas zich ontpopte als een tamelijk eigengereid persoon. De gezant vertoefde graag in hoog gezelschap en maakte, niet zonder trots, melding van een aantal door hem ontvangen officiers- en ridderkruisen.

Na de Duitse bezetting van Griekenland in april 1941 moest Van Breugel Douglas de post in Athene verlaten. Eind december werd hij uitgezonden naar China, omdat hij op dat moment als enige onmiddellijk beschikbaar was voor deze diplomatieke post. Een groot nadeel was wel dat zijn kennis van de problematiek van de Nederlands-Chinese betrekkingen minimaal was. Daarom volgde hij, op doorreis naar zijn nieuwe bestemming, in Batavia een spoedcursus die vooral zijn kennis van de problemen voortvloeiend uit de aanwezigheid van een groot aantal Chinezen in Nederlands-Indië moest aanvullen. Gezien de politieke verdeeldheid waaraan China in die jaren ten prooi was gevallen, kreeg Van Breugel Douglas de instructie mee voorzichtig enkele bezoeken voor te bereiden aan de door de Japanners bezette steden Shanghai en Peking. Verder moest hij onofficiële contacten onderhouden met het door de Japanners in het leven geroepen marionettenregime onder leiding van Wang Tsjing-wei te Nanking. Maar primair diende de gezant zich te concentreren op de relatie met de Nationalistische regering onder leiding van Tsjiang Kai-sjek in Tsjoenking.

Voordat Van Breugel Douglas zich goed en wel in Tsjoengking had gevestigd, was een belangrijk deel van zijn instructie reeds door de gebeurtenissen achterhaald. Met de capitulatie van Nederlands-Indië, in maart 1942, verdween het belang dat de Nationalisten bij betrekkingen met Nederland konden hebben. Voor Tsjiang Kai-sjek en de zijnen had het geen zin meer, via Van Breugel Douglas, bij de Nederlandse regering aan te kloppen voor militaire samenwerking, leveranties van goederen en kredieten. Voor de gezant bleef weinig anders over dan zijn tijd grotendeels te vullen met - overigens niet oninteressante - observaties. Ook verder was de gezantschapspost in China voor Van Breugel Douglas allesbehalve een genoegen. De levensomstandigheden in Tsjoengking waren, anders dan hij gewend was, ronduit slecht. Het bewind van Tsjiang Kai-sjek maakte in de ogen van de gezant een weinig verheffende indruk: de Kwo-min-tang regering was een van corruptie doortrokken regime.

Als chef de poste stelde Van Breugel Douglas de rapporten samen, daarbij tot eind 1942 geassisteerd door gezantschapssecretaris en tolk H. Bos. Deze laatste heeft ongetwijfeld sterk zijn stempel gedrukt op de inhoud van de berichtgeving, aangezien hij als enige Nederlander van het gezantschap de Chinese taal beheerste en na zijn jarenlange verblijf aldaar een goed inzicht had in de politiek van dit land. Een conflict tussen Van Breugel Douglas en hem kon derhalve niet uitblijven. Ook met de aan het gezantschap verbonden Nederlandse militaire vertegenwoordiger, L.Ph. van Temmen, kwam hij in ernstige aanvaring.

Op 12 november 1942 werd besloten Van Breugel Douglas als buitengewoon en gevolmachtigd ambassadeur naar de Sovjetunie te zenden. Op 10 juli 1942 had de Nederlandse regering te Londen een overeenkomst getekend met de USSR betreffende erkenning en het aanknopen van diplomatieke betrekkingen. Het viel niet mee voor de post in Moskou een geschikte kandidaat te vinden. In november gingen de gedachten evenwel uit naar Van Breugel Douglas. Men achtte het niet verstandig hem langer in Tsjoengking te handhaven. Voor het ambassadeurschap in Moskou had hij in elk geval het voordeel dat zijn moeder uit Rusland afkomstig was. Bovendien hoopte minister van Buitenlandse Zaken E.N. van Kleffens dat Van Breugel Douglas de situatie in de Sovjetunie met niet 'meer vooringenomenheid zou beschouwen dan voor een rechtgeaarde Nederlander ... onvermijdelijk schijnt'. Of de ministerraad er echter verstandig aan deed juist Van Breugel Douglas in Moskou te benoemen is de vraag. Al meteen bleek hij zich weinig gelukkig te voelen met zijn nieuwe functie. Vooral het persoonlijke en tijdelijke karakter van de hem verleende ambassadeurstitel stak Van Breugel Douglas ten zeerste. Hij vreesde hierdoor een ongeloofwaardige indruk te maken op de Russen.

Door allerlei logistieke problemen kwam Van Breugel Douglas pas in september 1943 in de Sovjetunie aan. Eenmaal in Moskou geïnstalleerd, stak de ambassadeur zijn misnoegen niet onder stoelen of banken. Hij achtte zijn staf te klein en beklaagde zich dat de Nederlandse vertegenwoordiging werd ondergebracht in een paar hotelkamers in de Russische hoofdstad. Het huisvestingsprobleem werd pas in 1945 opgelost. De ambassadeur oordeelde niet positief over de Sovjetunie en haar inwoners. In zijn rapportages maakte hij gewag van 'dit primitieve volk', 'apostelen van het communisme' en vooral van hun 'simplistische gevoelens'.

Daar het verkrijgen van inlichtingen en het leggen van persoonlijke contacten met de bureaucratisch ingestelde Sovjetautoriteiten welhaast onmogelijk was, waren de Westerse ambassades sterk op elkaar aangewezen voor het verkrijgen en vergaren van informatie over de USSR. Ook Van Breugel Douglas bezocht in Moskou regelmatig buitenlandse collega's. Zijn persoonlijke contacten met Britse en Amerikaanse diplomaten waren goed, waardoor hij via hen, met een soms grote vasthoudendheid, voor Nederlandse belangen bij de Russische regering kon opkomen. Dit gold in het bijzonder voor de repatriëringskwestie. Tijdens de oorlog waren veel Nederlanders, via de Arbeitseinsatz, onvrijwillig naar Oost-Europa getransporteerd. Van Breugel Douglas kreeg de opdracht een regeling met Moskou te treffen ten einde hun terugkeer naar Nederland te bespoedigen. Aangezien de Sovjetregering echter alle op Russisch, Pools of Duits grondgebied aangetroffen Nederlanders als handlangers van Duitsland beschouwde, hadden zijn inspanningen weinig succes. Na de oorlog kreeg hij daarom het verwijt zich onvoldoende voor de repatrianten te hebben ingespannen, een verwijt dat overigens in 1952 door de enquêtecommissie naar het regeringsbeleid 1940-1945 ongegrond werd bevonden.

In juni 1946 werd ambassadeur Van Breugel Douglas teruggeroepen en met ingang van 1 oktober officieel op non-actief gesteld vanwege vermeende 'onbehoorlijke financiële transacties', bestaande uit het 'invoeren van op illegale wijze verkregen roebels' en 'het handel drijven met door hem onder diplomatieke immuniteit ingevoerde goederen' (Bijlage Eerste Kamer 1950-1951). De tegen hem geuite beschuldigingen vonden hun oorsprong in een in juni 1946 uitgebracht rapport van de Algemene Rekenkamer. Een inderhaast door de minister ingestelde ambtelijke onderzoekscommissie zou in 1947 de bevindingen van de Rekenkamer onderschrijven. Op 16 april 1948 werd daarom besloten Van Breugel Douglas eervol, maar niet op eigen verzoek te ontslaan.

Van Breugel Douglas wenste echter niet te berusten in dit abrupte en weinig gracieuze einde van zijn carrière. Hij probeerde het ontslag ongedaan te maken door de Eerste-Kamercommissie voor de verzoekschriften in te schakelen. In april 1951 kwam deze commissie tot de conclusie dat er voor ontslag onvoldoende grond was geweest. De schuld was al te eenzijdig bij de ambassadeur gelegd. Al met al zou de gehele affaire nog enkele jaren voortslepen en nooit geheel bevredigend voor de ex-ambassadeur worden opgelost. Na zijn ontslag als ambassadeur woonde Van Breugel Douglas meestentijds in het buitenland, laatstelijk in Cannes, waar hij op 86-jarige leeftijd overleed

A: Gegevens over de affaire-Van Breugel Douglas in de collectie-Van Bylandt 1940-1945 en de collectie-Van Breugel Douglas 1942-1946, beide berustend bij het ministerie van Buitenlandse Zaken te 's-Gravenhage.

L: Bijlagen van het verslag der handelingen van de Eerste Kamer der Staten-Generaal 1950-1951 , nr. 80; ibidem 1951-1952 , nr. 18; Verslag houdende de uitkomsten van het onderzoek [der] Enquêtecommissie Regeringsbeleid 1940-1945 VIa/b ('s-Gravenhage, 1952) 493-512; A.E. Kersten, Buitenlandse Zaken in ballingschap 1940-1945. Institutionele aspecten van het buitenlands beleid in een stroomversnelling (Alphen aan den Rijn, 1981); F. Dankers, Nederland en China, 1940-1950. De hoofdlijnen van het Nederlandse Chinabeleid in continuïteit en verandering [Ongepubliceerde doctoraalscriptie Afd. Geschiedenis KU Nijmegen] (Nijmegen, 1982); M.A.P. van den Berg, 'De repatriantenkwestie 1945. De terugkeer van Nederlanders uit de Sovjetunie', in De lage landen en de Sovjetunie. Beeldvorming en betrekkingen . Onder red. van M.L. Roholl [e.a.] (Amsterdam, 1989) 11-27; G.T. Witte, Een verre vijand komt naderbij. De diplomatieke betrekkingen van Nederland met de Sovjetunie, 1942-1953 (Kampen, 1990).

I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 237.

G.T. Witte


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013