Chrispijn, Louis Hendricus (1854-1926)

 
English | Nederlands

CHRISPIJN, Louis Hendricus (1854-1926)

Chrispijn, Louis Hendricus, acteur-regisseur (Amsterdam 13-5-1854 -Amsterdam 1-11-1926). Zoon van Johanna Catharina Chrispijn, modiste. Gehuwd op 26-8-1875 met Maria Everdina Wilhelmina Johanna van Westerhoven, uit welk huwelijk 1 zoon werd geboren. Na scheiding op 5-6-1882 hertrouwd met Carolina Christina Manssen - zich ook wel noemende en schrijvende Van Meeteren - op 17-6-1909. Uit dit huwelijk was eveneens 1 zoon. Na op 10-7-1917 gescheiden te zijn, hertrouwd op 11-7-1918 met Wilhelmina Martina Rührup. Dit huwelijk was kinderloos. afbeelding van Chrispijn, Louis Hendricus

Chrispijn begon zijn loopbaan bij de marine. Na een val uit de mast brak hij rechterarm en rechterbeen en zocht hij daarom werk aan de wal. Johan Hilman bemiddelde ten slotte om hem na verschillende baantjes lessen aan de Tooneelschool van den Werkenden Stand te Amsterdam te doen volgen. In 1872, achttien jaar oud, tekende Chrispijn - voor een gage van f.12,- per maand - zijn eerste contract bij de Vereenigde Tooneelisten onder leiding van Willem Stumpff en L.J. Veltman (Amsterdam, Grand-Théâtre). In 1875 mocht hij bij dit gezelschap - als invaller voor een collega die een ongeluk had gehad - zijn eerste grote rol spelen. In hetzelfde jaar volgde zijn engagement als 'jeune premier' door J.C. Valois, de directeur van de door Willem III gesubsidieerde Koninklijke Schouwburg in Den Haag. Daar speelde Chrispijn voor het eerst onder zijn eigen naam. Op aanraden van o.a. zijn voogd had hij voordien het pseudoniem Henri Otten gehanteerd omdat het hem, mocht hij als acteur mislukken, gemakkelijker zou vallen een andere werkkring te vinden en niet als mislukt auteur bekend te blijven.

In 1876 gaat hij naar het Rotterdamse gezelschap van Le Gras, Van Zuylen en Haspels en blijft daar tot 1883. In dat jaar wordt hij ziek en met het oog op zijn gezondheidstoestand krijgt hij geen engagementen meer aangeboden. De poging een zaak in toneelkostuums te beginnen mislukt. In 1885 komt hij terug op de planken en speelt en regisseert tot 1893 bij verschillende gezelschappen. Dan wordt de uitnodiging van enige letterkundigen om medeoprichter van de Nederlandsche Tooneelvereeniging te worden door hem aanvaard. Op 2 september 1893 wordt in het Paleis voor Volksvlijt in Amsterdam geopend met Vorstenschool van Multatuli. Al gauw wordt Chrispijn directeur van dit gezelschap terwijl hij ook regisseert en acteert. Dit gezelschap wil, mede onder invloed van de literatuurbeweging van de Tachtigers, realistisch spelen, een acteerwijze die in Nederland nog vrijwel onbekend was. Men speelt moderne stukken (Ibsen, Emants). Dit alles veroorzaakt een ommekeer in de toneelspeelkunst.

Kort na de oprichting werd het gezelschap sociétair van opzet. In zulke sociétaires hebben alle leden binnen het gezelschap een gelijkwaardige stem. Na enkele jaren kreeg Chrispijn de overtuiging dat hierdoor niet op effectieve wijze leiding aan het gezelschap te geven was. Toen bovendien bij enkele acteurs het idee groeide dat realisme niet voldoende basis voor het waarlijk toneel kon zijn en men een beter fundament trachtte te zoeken in het socialisme dat in die jaren opgang begon te maken -er werd via M.J. Ternooy-Apèl contact gelegd met Herman Heijermans - groeide onenigheid. In 1897 ging Chrispijn dan ook in op een aanbod van de Koninklijke Vereeniging. Het Nederlandsch Tooneel om daar als regisseur-acteur te werken. Hij bleef bij dit Amsterdamse gezelschap tot 1913, slechts onderbroken door een geslaagde tournee door Nederlandsch-Indië van mei 1908 tot begin 1910. Teruggekomen werkte hij van 1910 tot 1913 weer bij het Nederlandsch Tooneel. In 1913 kwam hij in aanraking met Maurits Binger met wie hij de filmfabriek Hollandia in Haarlem oprichtte. Mede onder invloed van de door de Eerste Wereldoorlog veroorzaakte omstandigheden mislukte deze onderneming. Van 1916 tot 1923 was hij als acteur en regisseur werkzaam bij het Rotterdamsch Tooneel onder leiding van P.D. van Eysden. Daarna kon hij geen emplooi meer vinden. Hij stierf in kommervolle omstandigheden.

Hoewel Chrispijn een begenadigd acteur was, heeft zijn betekenis voor de Nederlandse toneelkunst vooral gelegen in zijn activiteiten als regisseur. Die betekenis ligt dan vooral in de periode na 1893, met als hoogtepunt zijn jaren bij De Nederlandsche Tooneelvereeniging. Als regisseur propageerde hij het sobere van pathos ontdane toneelspel waarbij hij er de nadruk op legde dat toneelspelen vooreerst een kwestie van samenspelen is. Hij propageerde verder dat het decor, de belichting en de kostuums eenvoudig dienden te zijn en zijn leidraad bij de regieaanwijzingen was dat niets in het te tonen geheel mocht vloeken met de bedoeling van de auteur van het stuk. Op het gebied van de repertoirekeuze opteerde hij voor zowel klassieke kwaliteitsstukken - hij was een liefhebber van Shakespeare - als moderne - hij introduceerde de werken van Ibsen bij het Nederlands publiek.

Zijn opvattingen omtrent regie, speelstijl, decor en belichting, dienen te worden bezien tegen de achtergrond van een toneelbestel waarin ideeën als de zijne nog nauwelijks ingang hadden gevonden. De praktijk van Chrispijns toneelopvattingen - en hiermee spreken we tegelijkertijd over zijn invloed op andere regisseurs en acteurs - resulteerde in het feit dat wat het Nederlands toneel aangaat er een bescheiden versobering optrad. De praktijk van Chrispijns opvattingen lag dan ook dichter bij de opvattingen en daden van Louis Bouwmeester dan bij die van Eduard Verkade. Als we echter de toneelopvattingen van Chrispijn beschouwen, en de praktijk buiten beschouwing laten, dan zien we een sterkere overeenkomst met die van Eduard Verkade dan met die van Louis Bouwmeester. Dat Chrispijn erin is geslaagd zijn ideeën ingang te doen vinden in de Nederlandse toneelwereld, daarin ligt zijn betekenis voor de Nederlandse toneelkunst.

A: Toneelmuseum in Amsterdam.

P: De regisseur. Handleiding voor beoefenaren der tooneelregie (Amsterdam, 1901).

L: J.C. Schröder, 'Het gouden feest van Chrispijn sr.' in Het Leven 9 (1924) 14 (5 april) 432-433; [F. Netscher] in De Hollandsche Revue 29 (1924) 310-311; F. L., 'Louis Hendricus Chrispijn Sr. (1854-1926)' in Het Tooneel 12 (1926) 7 (december) 129-131.

I: Piet Hein Honig, Acteurs- en kleinkunstenaarslexicon. 3200 namen uit 100 jaar Nederlands toneel (Diepenveen 1984) 168.

H.O. Westbroek


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013