Greshoff, Jan (1888-1971)

 
English | Nederlands

GRESHOFF, Jan (1888-1971)

Greshoff, Jan, letterkundige en journalist (Nieuw-Helvoet 15-12-1888 - Kaapstad 19-3-1971). Zoon van Jan Hendrik Greshoff, machinist van de Koninklijke Marine en leraar stoomwerktuigkunde aan de Machinistenschool te Hellevoetsluis, later oprichter van de Monoline Company, en Petronella Jacoba Maria Buys. Gehuwd op 14-2-1917 met Agatha Christina Brunt. Uit dit huwelijk werden 2 zoons geboren. afbeelding van Greshoff, Jan

De schoolopleiding van Greshoff was weinig succesvol: hij bezocht verscheidene lagere scholen, internaten en HBS'en, maar revancheerde zich door een uitgebreide lectuur die hem op eigen gezag zou vormen. Een bestaan vond hij in de journalistiek, voornamelijk op het gebied waartoe hij zich het meest voelde aangetrokken, dat der kunsten. Van 1908 tot 1914 werkte hij bij verschillende Haagse bladen, het Dagblad van Zuid-Holland en 's-Gravenhage, het weekblad De Hofstad, de Haagsche Courant, De Nieuwe Courant en De Avondpost. Daartussendoor maakte hij buitenlandse reizen, ten dele ongetwijfeld verband houdend met een familietrek, want diverse leden daarvan, zowel van vaders- als moederskant, maakten carrière in andere delen van de wereld, met name in Afrika. Op deze reizen, toen vooral in Europa en Noord-Afrika, legde hij contacten met kunstenaars, schrijvers en uitgevers die zijn artistieke ontwikkeling zouden beïnvloeden. Tot hen behoorden Emile Verhaeren, Jacques Rivière, secretaris van de jonge Nouvelle Revue Française, de uitgevers Gaston Gallimard en dr. Anton Kippenberg, Franz Werfel e.a.

In eigen land raakte hij allereerst bevriend met P.N. van Eyck, die hem, naar Greshoffs eigen verklaring 'een eerste elementair begrip van literatuur' bijbracht en wel zo grondig dat hij zijn gehele verdere leven aan de dienst der letteren heeft gewijd en hem de volmaakte overgave daaraan als levensdoel deed stellen. In die tijd, de jaren 1908 tot 1914, verschenen ook zijn eerste uitgaven, Lumen... (1909), bewerking in verzen van een balletscenario van Lili Green, en de dichtbundels Aan den Verlaten Vijver (1909) en Door mijn Open Venster... (1910). In de vriendenkring die geleidelijk ontstond en waartoe o.m. J.C. Bloem, Albert Besnard, A. Roland Holst, Dirk Coster en de schilder Jan Boon behoorden, onstond bij sommigen, met name Greshoff, Bloem en Van Eyck een bibliofïele belangstelling, die in 1910 leidde tot de bibliofïele reeks De Zilverdistel, waaraan al spoedig ook J.F. van Royen ging meewerken. In dit zelfde verband stichtte Greshoff in 1912 het tot 1915 door hem geredigeerde De Witte Mier. Een klein maandschrift voor de vrienden van het boek en werkte hij later met Jan van Nijlen en zijn zwager J. van Krimpen mee aan de totstandkoming van de reeks Palladium.

In 1916 werd Greshoff verbonden aan de kunstredactie van De Telegraaf en hij bleef dat vier jaar lang. Een uitnodiging van de Franse regering in het najaar van 1918 om als correspondent het geallieerde offensief waar te nemen, bracht hem juist op tijd in Frankrijk om voor zijn krant de vredesonderhandelingen in Versailles te verslaan. Intussen knoopte hij vriendschapsbanden aan met een aantal Franse schrijvers en ontmoette hij o.a. herhaaldelijk Charles Maurras, die hem onder de indruk deed komen van zijn politieke denkbeelden. Maar zijn naar het anarchisme neigende individualisme verwijderde hem van de politieke idealen van Maurras, toen met de opkomst van het fascisme en de autoritaire staat in Italië duidelijk werd waarheen deze 'idealen' moesten leiden. In januari 1920 werd Greshoff benoemd tot hoofdredacteur van de Nieuwe Arnhemsche Courant welke functie tot april 1923 vervuld werd, toen hij op principiële gronden ontslag nam, omdat de directie zich met de redactionele inhoud van de krant wilde bemoeien. Hij vertrok in 1927 uit Arnhem naar Brussel als cultureel correspondent van Het Vaderland en de Nieuwe Rotterdamsche Courant en hij bleef daar - vanaf 1934 tevens als hoofdredacteur van Het Hollandsche Weekblad - tot 1939. Deze jaren vormen een belangrijke periode in Greshoffs letterkundig leven. Zijn vriendschap met de jonge uitgever A.A.M. Stols, die hij in 1922 leerde kennen, leidde tot het redigeren van de reeks De Schatkamer (1924-1926), een nieuwe reeks van De Witte Mier (idem) en de Palladium- reeks (1920-1925). In 1925 volgde ook zijn toetreding tot de redactie van Den Gulden Winckel , tot 1928 als redacteur en lange jaren daarna als medewerker. De jaren in België behoren tot Greshoffs vruchtbaarste jaren, zowel door zijn eigen literaire produktie alsook door de toenemende invloed die hij op de literatuur van zijn tijd uitoefende. Deze invloed bestond voornamelijk uit de bevrijdende en stimulerende werking die van hem op jongere schrijvers uitging, zijn zuiver literair instinct, ondogmatische geest, onafhankelijkheid en de onbaatzuchtige inspirerende kracht van zijn persoonlijkheid. Buiten de jongere Vlaamse schrijvers, als de dichters van 't Fonteintje. R. Minne, M. Roelants en R. Herreman en K. Leroux, zijn vrienden Jan van Nijlen en Arie Delen, Karel van de Woestijne, wiens colleges aan de Gentse Universiteit hij in 1928-1929 volgde, behoorde E. du Perron tot de eersten met wie hij in 1927 kennis maakte. De hechte vriendschap die weldra tussen hen ontstond, bracht hem o.a. in contact met Menno ter Braak, Vestdijk en Slauerhoff. Marsman kende hij al sedert 1923. Deze contacten verklaren het aandeel dat hij had in de oprichting van het tijdschrift Forum (1932-1935), waarvan hij een trouw medewerker was, al maakte hij geen deel uit van de redactie. Zelf werd hij in 1932 redacteur van Groot-Nederland als opvolger van Cyriel Buysse en na de opheffing van Forum, werd dit blad, al was het in beginsel een anthologisch tijdschrift, de plaats waar de belangrijkste .Forum-figuren hun werk publiceerden. Zowel hierin als voordien in Den Gulden Winckel en gelijktijdig in Het Hollandsche Weekblad toonde Greshoff zich een ideaal tijdschriftredacteur, die velen stimuleerde en tot literaire activiteit aanmoedigde, zoals Willem Elsschot die hij na een lange periode van zwijgen weer tot schrijven wist te bewegen. Ook een weer jongere generatie steunde hij, niet alleen door hun werk in zijn tijdschriften op te nemen, maar ook door zijn actieve medewerking bij de oprichting van het tijdschrift Werk in 1939, waaruit later Criterium zou voortkomen. De politieke ontwikkeling in Europa en de opkomst van het nationaal-socialisme maakten Greshoff met zijn vrienden tot bestrijders daarvan. Het uitte zich in zijn gedichten in reeksen als 'Bruine liedjes', 'Jean-Jacques in 1933', 'Voces Mundi' enz., opgenomen in zijn ten slotte als Verzamelde Gedichten 1907-1967 (1967) uitgegeven werk. Ook uit zijn proza bleek de onvrede met de Europese ontwikkelingen steeds duidelijker, o.m. in boeken als In alle ernst (1938) en Steenen voor brood (1939 ).

Met het oog op de toekomst van zijn beide zoons besloot Greshoff Europa te verlaten en, denkend aan zijn pen als enig middel van bestaan, viel zijn keuze op Zuid-Afrika. In 1939 vertrok hij daarheen met zijn gezin en vestigde zich in Kaapstad, waar de berichten over de bezetting van Nederland en de dood van zijn vrienden Du Perron, Ter Braak en Marsman hem bereikten. Na in 1940 enige tijd op Java verblijf te hebben gehouden en vanaf 1942 regeringsfunctionaris te zijn geweest in New York, ging hij na de oorlog definitief naar Kaapstad terug. Ook in Zuid-Afrika, Indië en Amerika bleef Greshoff de inspirator en dienaar van de letteren, o.a. door de medeoprichting van het Schrijvers Steunfonds, het maken van bloemlezingen, herdrukken van Nederlandse literaire werken, de oprichting van de uitgeverij Querido-New York, de bezorging van Harvest of the Lowlands (1945), bloemlezing in het Engels van moderne Nederlandse en Vlaamse auteurs enz. Terug in Kaapstad hielp hij mee aan de oprichting van het tijdschrift Standpunte (1945) waarvan hij jarenlang mederedacteur en medewerker was. Vanaf 1947, tot een toenemende tremor hem enkele jaren voor zijn dood het schrijven belette, had hij een wekelijkse literaire kroniek in het Haags dagblad Het Vaderland.

Na de oorlog maakte hij vanuit zijn woonplaats elke twee jaar maandenlange reizen naar Europa en Amerika. Er verschenen in die tijd talrijke boeken van zijn hand, zoals o.m. de vijf delen Verzameld Werk (1948-1950), Volière (1956), de gedichtenbundels De laatste Dingen (1956-1958) en Wachten op Charon (1964), en ten slotte in 1969 zijn autobiografische herinneringen Afscheid van Europa... In 1967 kreeg hij de Constantijn Huygens-prijs voor zijn gehele oeuvre.

Als dichter van een 25-tal bundels en verzamelde gedichten die grote bekendheid en zelfs populariteit kregen, vooral door het 'poésie parlante'-karakter ervan en het gewone, nuchtere, ironische woord, maar die met name in de latere verzen ook een lyrische en tragische kant bezitten, als essayist, reisbeschrijver, criticus, pamflettist, memorialist en schrijver van frappane aforismen, is Greshoff vóór alles een esthetisch individualist en romanticus geweest. Spot, ironie en sarcasme vormden een bescherming tegen een uiterst kwetsbare gevoeligheid. Zijn mateloze liefde voor de letteren, zijn enthousiasme, zijn spreekwoordelijke beweeglijkheid, hebben hem in de zestig jaren van zijn activiteit vaak tot een teken van tegenspraak gemaakt. Hij aanvaardde dit volkomen en schreef in Steenen voor brood: 'Ik ken en erken maar één richting: de Averechtse. En deze volkomen natuurlijk, zonder een zweem van vooropgezetheid. Ik ben altijd zoo geweest. Zoo dra anderen ook willen wat ik wil, wil ik het niet meer. Deze houding lijkt mij de eenig juiste.' (blz. 140). Het heeft Greshoff nooit belet de gist te zijn waarbuiten geen letterkundig leven het kan stellen.

Het feit dat hij na de oorlog niet meer in Europa woonde maar in Zuid-Afrika (waar hij zich geheel afzijdig hield van elk ander dan literair leven) heeft zijn onmiddellijke invloed geleidelijk op de achtergrond doen raken. Het neemt niet weg dat hij als dichter, criticus en essayist, als promotor en inspirator, een afzonderlijke plaats in de Nederlandse letteren van de twintigste eeuw inneemt.

A: Het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te 's-Gravenhage bezit verreweg het grootste gedeelte van Greshoffs literaire en epistolaire nalatenschap.

P: Een overzicht van de publikaties van J. Greshoff, in Louis Gillet, Jan Greshoff. Zijn Poëzie en Poëtiek. (Hasselt, [1971]). Voorts J. Greshoff en Leo Vroman. Brieven over en weer. Uitgeg., ingel. en geann. door Sj. van Faassen (Amsterdam, 1977).

L: In het eerste onder P genoemd werk vindt men eveneens een overzicht van alle vermeldenswaardige literatuur over J. Greshoff.

I: Website Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren: http://www.dbnl.nl/auteurs/auteur.php?id=gres002 [11-12-2008] [Greshoff in 1922].

Pierre H. Dubois


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013