Groot, Cornelius Johannes de (1883-1927)

 
English | Nederlands

GROOT, Cornelius Johannes de (1883-1927)

Groot, Cornelius Johannes de, hoofd Technische Telegraaf- en Telefoondienst Nederlandsch-Indië en radiopionier (Den Helder 27-1-1883 -a/b van J.P. Coen in Suezkanaal 1-8-1927). Zoon van Balthazar de Groot, kapitein ter zee, en Maria Reinders. Gehuwd sinds 25-2-1908 met Antonia Guhl. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren.

C.J. de Groot studeerde na zijn HBS-tijd werktuigbouwkunde aan de Delftse Polytechnische School, waarna door hem te Karlsruhe in 1906 een tweede ingenieursdiploma - ditmaal in de elektrotechniek -werd behaald. Vervolgens was hij achttien maanden werkzaam bij de General Electric Company in Berlijn.

In 1908 vertrok De Groot naar het toenmalige Nederlandsch-Oost-Indië, waar zijn aanstelling tot ingenieur bij het departement van Gouvernements-bedrijven, afdeling PTT, volgde. Aanvankelijk voorbestemd voor de telegrafie werd hij al spoedig overgeplaatst naar de radiodienst. Sedert zijn vijftiende jaar was De Groot reeds een verwoed radio-amateur, die zich niet alleen met ontvangen, maar ook met zendexperimenten bezighield.

De installatie van het eerste Indische station voor draadloze telegrafie op Sabang geschiedde onder zijn leiding en kwam gereed in 1911. In 1913 waren op Ambon en Timor, alsmede te Sitoebondo op Oost-Java nog drie stations bedrijfsklaar, waarbij De Groot in laatstgenoemde plaats de onbetwiste voorman was. Bij proefuitzendingen, die een vol jaar duurden, werden door hem waardevolle gegevens verzameld omtrent de specifieke moeilijkheden, waaraan etherverbindingen in tropische streken onderhevig zijn. Men denke in dit verband onder meer aan luchtstoringen. Tevens ontwikkelde hij een theorie voor lange-afstandsverkeer. Daarbij stond de weerkaatsing van golven tegen een hoger gelegen luchtlaag centraal.

Tijdens zijn eerste Europees verlof maakte De Groot zijn opgedane ervaringen wereldkundig, door op 5 juni 1916 bij prof.ir. C.L. van der Bilt cum laude te promoveren op een dissertatie, getiteld Radio-telegrafie in de tropen. Veel aandacht trok hierbij zijn opvatting, dat een directe radioverbinding tussen Indië en het moederland in beginsel mogelijk was. Door de oorlogsomstandigheden dreigden de koloniën van Nederland geïsoleerd te raken. Alleen via Engelse telegraafkabels kon nog enig contact worden onderhouden. Deze weg was echter door censuur en de permanente dreiging van algehele stopzetting weinig aantrekkelijk. Daarom liet het departement van Koloniën De Groot enige studiereizen buitenslands maken, om de nodige verkenningen op radiogebied te doen. Zo bezocht hij onder andere het destijds zeer bekende station Nauen bij Berlijn en op zijn terugreis naar 'De Oost' de Verenigde Staten. Daar raakte hij zeer onder de indruk van de Poulsen-booglampzender voor telegrafie, een voorliefde die altijd zou blijven.

Na terugkeer op zijn standplaats Bandoeng werd De Groot hier tot chef van de Radiodienst bevorderd. In 1917 had Sabang seinen van Nauen opgevangen, waaruit bleek dat direct verkeer over een afstand van circa 12.000 km inderdaad tot de mogelijkheden behoorde. De Groot bevestigde dit nader door vanaf dat jaar een reeks proeven met een door hem verbeterde Telefunken-ontvanger te nemen, wat tevens de onafhankelijke nieuwsvoorziening ten goede kwam.

Ongeveer terzelfdertijd werd in de Verenigde Staten een 100-160 kW boogzender besteld, geschikt voor golflengten van 6000-7000 meter. Deze installatie, geplaatst in de Malabarkloof op Zuid-West-Java, was begin 1918 voor bedrijf gereed. Zij was oorspronkelijk bedoeld als 'blokkade-breker', om via Honoloeloe en het vaste land van Noord-Amerika met Nederland te werken. Een antwoord op het door Engeland tijdelijk stuiten van bepaalde soorten telegrammen over de kabelweg een jaar tevoren. Veel opzien baarde de door De Groot ontworpen bergkloofantenne; een unicum in zijn soort. Nederland bezat echter geen geschikte ontvangstapparatuur, waarop Indië - het wachten moe - in de late herfst van 1918 een zelfvervaardigde ontvanger per thuisvarend pantserschip naar patria stuurde. In juni 1919 was men hier te lande eindelijk zover, dat de eerste seinen van Radio-Malabar konden worden opgevangen.

Inmiddels was sedert het voorjaar van 1917 de kwestie van de radiotelegrafie tussen Nederland en Indië ook door onze regering in studie genomen. Na veel geharrewar en getalm kozen in september 1918 de hoogste overheid, het departement van Koloniën en de technische dienst van PTT, met radiopionier dr.ir. N. Koomans voorop, voor hoogfrequentmachinezenders van Telefunken, terwijl De Groot voor het toekomstig wederzijds verkeer aan een nieuwe booglampzender van veel groter vermogen de voorkeur gaf. In concreto leidde een en ander tot de vreemde situatie, dat ook Malabar eerlang een 800 kW machinezender uit Duitsland zou ontvangen, terwijl het gouvernement, niet ten onrechte geïmponeerd door De Groots prestaties, bovendien het bouwen in eigen beheer van een 2400-3600 kW Poulsen-zender goedkeurde.

Het moederland maakte begrijpelijkerwijze haast met de opzet van een PTT-ontvangstation, dat in oktober 1919 te Sambeek gereed kwam. Het corresponderende zendercomplex te Kootwijk was begin 1923 bedrijfsklaar, ongeveer gelijktijdig met de 'grote boog', vervaardigd onder leiding van De Groot.

De officiële opening op 5 mei van dat jaar, met het zenden van een telegram van de gouverneur-generaal aan de Koningin, werd een deerlijke mislukking. Op het kritieke moment liet de boogzender het afweten. Enige dagen later kwam de verbinding overigens wel tot stand. Het gebeurde bracht, met name in Indië, heel wat pennen in beweging, waaronder die van toonaangevende bladen. De Groot, eerst soms wat overdreven bewierookt, werd nu door velen verguisd. Er kwam zelfs een commissie van onderzoek, bestaande uit Nederlandse radiodeskundigen aan te pas. Deze moest evenwel concluderen dat de aangevallene vrijuit ging. Een gebrek aan werkelijk praktische bedrijfservaring -veel voorkomend in een pionierstijdperk - had hem voornamelijk parten gespeeld. Kwalijker in wezen was, dat legio Indische radio-amateurs De Groot ervan verdachten, de geestelijke vader te zijn van een radio-luisterverbod, een maatregel die in feite officieel niet bestond. Op waardige wijze heeft de chef Radiodienst zich hiertegen verweerd.

Wat het eigenlijke radiobedrijf in de Archipel betreft: in de eerste helft van de jaren twintig werd het aantal steunpunten, voorzien van Poulsen-zenders van bescheiden vermogen, ten behoeve van de interinsulaire verbindingen belangrijk uitgebreid. Door verbeteringen aan de grote boog was rond 1925 een goed lopend verkeer met het moederland gewaarborgd, waarbij ook haar 'concurrent' de machinezender van Telefunken een rol van betekenis speelde. Tevens kwamen er regelmatige connecties met omliggende landen, zoals het toenmalige Indo-China, de Philippijnen en Japan. Met de U.S.A. was zulks sinds 1921 al het geval.

Door de snelle ontwikkeling van de radiotechniek spoedde het langegolftijdperk echter ten einde. Niet in de laatste plaats door het werk van talrijke radio-amateurs was vooral direct na de Eerste Wereldoorlog gebleken, dat zendapparatuur, voorzien van triodebuizen en met een vermogen van luttele kilowatts, de grootste afstanden op aarde kon overbruggen. De gebezigde golflengten varieerden hierbij van slechts 10-100 meter. De opmars van deze korte golven manifesteerde zich weldra ook te onzent. In juni 1925 wist prof. Koomans vanuit het PTT-laboratorium in Den Haag verbinding te krijgen met het Malabarse ontvangstation Rantja Ekek. Twee maanden later nam de geregelde radiotelegraafdienst Nederland-Indië een aanvang. Hoewel het radiolaboratorium in Bandoeng reeds in januari tevoren geslaagde kortegolfproeven had genomen, die in Engeland en Nederland waren ontvangen, werden eerst begin 1926 enige zenders van het nieuwe type definitief in Indië opgesteld. Dit gebeurde bovendien op instigatie van meergenoemd laboratorium en niet op het Malabarterrein. De Groots langegolfimperium was bijna bankroet. Hijzelf daarenboven zag in de korte golven als medium voor het verkeer op lange afstanden weinig voordelen. Dit werd door hem nog eens extra onderstreept bij een zeer belangwekkende voordracht over de Indische radiodienst, die hij tijdens zijn tweede verlofperiode in 1924 voor het Koninklijk Instituut van Ingenieurs (KIVI) hield.

Na terugkeer in Indië volgde zijn benoeming tot hoofd van de Technische Telegraaf- en Telefoondienst (1925). Dat De Groots vertrouwen in zijn troetelkind - de lange golf - nog ongeschokt was, bewijst zijn opdracht tot het bouwen van een 3-lampszender voor deze frequenties. Zelfs een tweede grote boog werd nog voor een niet gering deel geïnstalleerd. Al deze activiteiten werden evenwel doorkruist door nieuwe gebeurtenissen. In maart 1927 ontvingen de 'radiocommiezen' te Rantja Ekek spraak en muziek, afkomstig van een zender in het natuurkundig laboratorium van Philips te Eindhoven. Genoemde inrichting was bij wijze van afstudeeropdracht trap voor trap op wetenschappelijke basis geconstrueerd door de TH-student J.J. Numans met dr. Balth. van der Pol als mentor. Dit geslaagde experiment leidde kort daarna tot de eens zo vermaarde Philips Omroep Holland-Indië (PHOHI). De Groot diende op korte termijn van repliek. Niet alleen bleek hij de kortegolf in theorie goed te beheersen, maar ook in de praktijk in kwestie. Met behulp van enige delen van de in aanbouw zijnde langegolflampzender vervaardigde hij in recordtijd van een maand een telefoniezender voor korte golven (17,4 m), welke eind mei 1927 door PTT-ontvangers in Meyendel (bij Den Haag) werd gehoord. Ook Koomans kwam nog hetzelfde jaar met een dergelijk systeem in de lucht. De verrichtingen van de vooraanstaande radiorivalen begonnen zo langzamerhand het karakter van een nek-aan-nekrace te krijgen.

Naast het initiatief van Philips had nog een andere ontwikkeling De Groot tot het snel betreden van het kortegolfterrein gebracht. Door het oprichten van talloze telefoniestations - al dan niet op commerciële basis - in verschillende delen van de wereld, dreigde het kortegolf-spectrum overvol te raken met alle consequenties van dien. Een ordening van deze wir-war zou op een in de herfst van 1927 in Washington te houden internationale conferentie worden voorgesteld. Daarbij was de kans groot, dat landen die op dat tijdstip geen kortegolftelefonie bedreven, niet voor toewijzing van frequenties ter zake in aanmerking zouden komen.

In juli 1927 begaf De Groot zich per schip naar Europa. Hij was voornemens na familiebezoek de Washingtonse conferentie bij te wonen. Onderweg overleed hij echter aan boord in de Rode Zee aan een beroerte en werd samen met zijn echtgenote, die op 16 februari 1927 in Bandoeng overleden en voor een herbegrafenis naar Nederland onderweg was, te 's-Gravenhage op 22 augustus 1927 ter aarde besteld.

Cornelius de Groot was een onvervalste radiopionier van het eerste uur. Een doorzetter en optimist, die onder zeer moeilijke en primitieve omstandigheden, dikwijls met veel improvisatietalent, in de afgelegen, onherbergzame Malabarkloof werk van internationale betekenis verzette. Vooral in de periode 1917-1924, waarin in Indië goede materialen nauwelijks voorhanden waren of aangemaakt konden worden. Een ware 'radioot', zoals hij het zelf placht uit te drukken. Een geestig mens in woord en geschrift; schilderachtig, slordig gekleed en joviaal. De lange golf en meer in het bijzonder de boogzender bleven hem in wezen tot het einde fascineren. De betekenis van het opkomende kortegolftijdperk onderkende hij evenwel niet voldoende. Hierin schuilt tragiek. Na zijn verscheiden raakte de Poulsen-booglampzender grotendeels in onbruik. Een nieuwe generatie, waaronder technici van het radiolaboratorium in Bandoeng, nam de wacht over.

P: 'Draadlooze telefonie', in De Ingenieur 24 (1909) 490-491; 906; 'De radio-verbinding Indië-Nederland', in De Ingenieur 37(1922) 627-636; -Hetgeen op radiotechnisch gebied in Nederlandsch-Indië is tot stand gebracht' en 'De radiotelegrafische verbinding tusschen Nederland en Indië', in De Ingenieur 40 (1925) 837-853; 861-871; 'Bijdrage tot het verkrijgen van een inzicht omtrent de rentabiliteit van de Nederland-Ned. O.-Indische radiotelegraaf gemeenschap', in De Ingenieur 41 (1926) 637-640; 'Amateur en vakman, in Gedenkboek ter herinnering aan het tienjarig bestaan van de Nederlandsche Vereeniging voor Radiotelegrafie 1916-1926. [Zutphen,1926] 171-181.

L: E.F.W. Völter, 'De radio-verbinding Indië-Nederland', in De Ingenieur 36 (1921) 973-977; 'De dienst Nederland-Indië geopend', in Radio-Nieuws 6 ( 1923) 175-180; 'Na het feest van de Malabaropening', ibidem, 253-254: 'De draadlooze warwinkel in Indië', ibidem, 371-376; C.L. van der Bilt, 'De ontwikkelingsgang der radio-telegrafie', in De Ingenieur 39 (1924) 38-43; 'Dr. de Groot telefoneert op 17,4 meter', in Radio-Expres 5 (1927) 426-427; 'Dr. C.J. de Groot†', ibidem, 5 (1927) 561-562; [J. de Koning], in 25e Hollandsche Revue 32 (1927) 789-800; 841-847; 'Cornelis Johannes de Groot', in Journal Télégrafique 60 (1928) 60; K. Dijkstra, 'De geschiedenis van Malabar', in PTT Bedrijfsbanden 20 (1959) 372-374, 381; ibidem, 21 (1960) 12-14; 86-88; K. Dijkstra, 'Radio Malabar. Herinneringen aan een 30 jarige radioloopbaan' ['s-Gravenhage, 1974. 2 dln.]. In ms. aanw. in bibl. Centrale Directie PTT 's-Gravenhage.

J.G. Visser


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979)
Laatst gewijzigd op 30-06-2020