Groothoff, Christiaan Theodoor (1887-1969)

 
English | Nederlands

GROOTHOFF, Christiaan Theodoor (1887-1969)

Groothoff, Christiaan Theodoor, directeur Staatsmijnen (Manggar in Ned.-IndiĆ« 5-7-1887-Valkenburg (L.) 29-6-1969). Zoon van Johann Groothoff, administrateur van de Billiton Maatschappij, en van Johanna Dorothea Deinges. Gehuwd met Louise Antoinette Buhlman c. 1911. Na haar dood op 10-11-1915 in Nederlandsch-Indië en herbegrafenis op 6-3-1916 te 's-Gravenhage, hertrouwd op 12-11-1918 met Susanna Maria Molengraaff. Uit het 1ste huwelijk werd 1 dochter en uit het 2e een zoon geboren. afbeelding van Groothoff, Christiaan Theodoor

Groothoff genoot onderwijs in Nederlandsch-Indië, voordat hij, evenals zijn broer Arnold, ging studeren aan de Technische Hogeschool te Delft. Daar bleek zijn voorkeur voor de geologie en mijnbouwkunde; hij werd student-assistent van prof. dr. G.A.F. Molengraaff, bij wie hij in 1910 met lof afstudeerde. Als mijningenieur teruggekeerd naar 'de Oost', trad hij in dienst van de Billiton Maatschappij. Na zijn promotie op het onderwerp De primaire tinertsafzettingen van Billiton ('s-Gravenhage, 1916) vestigde hij zich voorgoed in Nederland.

Bij de sterk groeiende Staatsmijnen maakte Groothoff snel carrière; hij begon in 1919 als adjunct-ingenieur op de mijn Emma, werd daarna bedrijfsleider op de mijn Hendrik, en stond al in 1924 rechtstreeks onder de directie, als hoofd-bedrijfsingenieur belast met de coördinatie van het beheer van de vier Staatsmijnen. In deze functie bracht hij zijn voorliefde voor een wetenschappelijke bedrijfsvoering in de praktijk, door toepassing van de ideeën van F.W. Taylor in de mijnindustrie. Samen met de latere Delftse hoogleraar C.L. van Nes bepleitte hij het invoeren van gedetailleerde werkplannen, waarvoor tijdstudies van alle onderdelen van de mijnarbeid nodig waren. Het maken van deze plannen, eerst voor één, later ook voor vijf jaar, dwong de bedrijfsleiding tot een goede planning op alle niveaus. Daardoor kreeg het praktische werk een regelmatiger voortgang en werd een zuiniger werkwijze mogelijk, wat bij de aanhoudendende daling van de kolenprijzen een gebiedende noodzaak was; in samenhang daarmee werd de mechanisatie sterk bevorderd. Als een bijkomend voordeel van de rationalisatie gold het feit dat de akkoordlonen voor de mijnwerkers, die op een beperkter aantal plaatsen tewerkgesteld werden, voortaan vanuit een centraal punt op een objectievere basis konden worden vastgesteld.

In verschillende toespraken wees Groothoff op het belang van een billijke betaling, naast een goede behandeling, van de arbeiders voor hun werklust. Zijn simpele stelregel 'Behandel een ander, zoals gijzelt zoudt willen worden behandeld' vond in de crisisjaren echter weinig toepassing, zodat menigeen later klaagde over het hoge arbeidstempo dat aan de mijnwerkers werd opgelegd. In feite had Groothoff nauwelijks contact met de uitvoerende sector; wel hechtte hij sterk aan werkbesprekingen met de diverse bedrijfsleiders en aan overleg met stafleden in het algemeen. Hij bevorderde ook het volgen van kadertrainingen en van allerlei cursussen in verband met het dagelijks werk.

Toen de directie van de Staatsmijnen in 1937 werd uitgebreid, lag het voor de hand dat Groothoff bevorderd werd tot directeur. Dat duurde tot in 1943, toen de Duitse bezetter hem op 2 april 1943 op last van E4 (Schreieder) in Scheveningen opsloot. Na zijn ontslag op 8 september werd hij nog tot 11 november 1943 gegijzeld te Sint-Michielsgestel, waar hij twee inleidingen hield over 'Het groeibedrijf en de christelijke moraal'. Bij de bevrijding van Zuid-Limburg in september 1944 hernam Groothoff, met adjunct-directeur J. Mous, de leiding over de Staatsmijnen, waar het toen niet gemakkelijk bleek te zijn om weer een behoorlijke kolenproduktie te bereiken. Mede om die reden werd de directeur van de Staatsmijnen door minister Wijffels in juni 1945 ook belast met het beheer van de particuliere mijnondememingen in Limburg. Zo kreeg Groothoff de kans (tot 1 januari 1949) om, met de vereiste tact, ook daar bepaalde medewerkers, die zijn vertrouwen genoten, naar voren te schuiven. Zijn nauwelijks omstreden leiderspositie kreeg bij de Staatsmijnen in 1947 gestalte door de benoeming tot president-directeur, een functie die door hem tot de pensionering per 1 april 1953 werd bekleed. Pas daarna kwamen de Staatsmijnen in feite onder een meerhoofdige leiding.

Groothoff was al met al een krachtige, maar gesloten persoonlijkheid (sommige tijdgenoten noemden hem sfinxachtig). Dit kan ook verklaren waarom hij relatief weinig naar buiten trad: naast de hoofdbetrekking lange tijd voorzitter van de Geologische Stichting, voorts lid van de raad van commissarissen bij de Nederlandse Spoorwegen en erelid van enkele genootschappen. Terwijl de vorige directeur van de Staatsmijnen, W.F.J. Frowein, regionaal een actieve rol speelde in de Nederlandse Hervormde Kerk en in de Christelijk-Historische Unie, manifesteerde Groothoff zich bijna niet op politiek of kerkelijk gebied (alleen zijn sympathiseren met de Nederlandsche Unie en een inleiding voor de Oecumenische Raad in juni 1950 kunnen in dit verband vermeld worden). Zijn denken had een nogal rechtlijnig en ethisch getint karakter; opvallend was de levendige belangstelling voor de bedrijfspsychologie en -pedagogie: zie zijn voorwoord in F.J.C.J. Nuyens, Gemeenschapsleer voor het bedrijfsleven (Amsterdam, 1950). De eigenlijke kracht van Groothoff lag in zijn leidinggevende en organisatorische kwaliteiten. Daarmee zette hij ruim 30 jaar lang steeds sterker zijn stempel op de Staatsmijnen, in een tijd dat deze grote onderneming van vitaal belang was voor de energievoorziening van Nederland.

A: Dossier 'Publicaties, gedachten en notities' in centraal archief DSM te Heerlen.

P: Naast zijn proefschrift en enkele technische artikelen in de Verhandelingen van het Geologisch-Mijnbouwkundig Genootschap voor Nederland en koloniën publiceerde Groothoff: 'De arbeidsprestatie in de Nederlandse steenkolenmijnen', in Economisch-Statistische Berichten 32 (1947) 836-838; 'Some observations on the Netherlands Miningindustry', in De Ingenieur 59 (1947) 43 (24 oktober) A350-A354; 'De menskundige bedrijfsvoering als onderdeel van het werk in het kolenmijnbedrijf, ibidem 64 (1952) 31 (1 augustus) A343-A351. Bovendien zijn enkele voordrachten van Groothoff afzonderlijk gedrukt, bijvoorbeeld over Organisatie ([S. l.], 1927) en over De mensch in den kolenmijnbouw ([S.l.], 1936).

I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 571.

W.J.M. Klaassen


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013