Hoek, Paulus Peronius Cato (1851-1914)

 
English | Nederlands

HOEK, Paulus Peronius Cato (1851-1914)

Hoek, Paulus Peronius Cato, zoöloog (Giethoorn 16-6-1851 - Haarlem 27-2-1914). Zoon van Jean Hoek, predikant en letterkundige (NNBW II, kol. 582) en Johanna Maria Gesina Le Jolle. Gehuwd op 9-4-1879 met Emilie Louise van Hasselt. Uit dit huwelijk werden 4 dochters en 1 zoon geboren.

Hoek bezocht het gymnasium van 1862-1868 te Kampen waar zijn vader predikant was en begon in 1868 zijn studie aan het Amsterdamse Atheneum. Op 22 juni 1872 werd hij ingeschreven aan de Leidse Universiteit en studeerde in de zoölogie o.a. bij prof. Emil Selenka. Op 1 april 1874 volgde een aanstelling als assistent aan het Zoötomisch Laboratorium (later Zoölogisch Laboratorium geheten). Deze positie werd door hem tot 31 december 1881 bekleed. Op 10 april 1874 verliet prof. Selenka Leiden en werd opgevolgd door C.K. Hoffmann, die toen Hoeks leermeester en promotor werd. Op 5 maart 1875 vond de promotie plaats op een proefschrift getiteld Eerste bijdrage tot een nauwkeuriger kennis der sessile Cirripedien (1875).

Van 1878 tot 1888 was Hoek leraar in de natuurlijke historie aan het gymnasium en de hogere burgerschool te Leiden. In 1888 volgde zijn benoeming tot wetenschappelijk adviseur in Visscherij-zaken van het Rijk. Deze laatste functie geschiedde in combinatie met het directeurschap van het Zoölogisch Station van de Nederlandsche Dierkundige Vereeniging, waarmee hij in 1887 belast was. Dit Zoölogisch Station, eerst in een klein verplaatsbaar houten gebouwtje ondergebracht, werd later gehuisvest in een speciaal ontworpen stenen gebouw aan de Buitenhaven te Den Helder. Het nieuwe gebouw werd in 1890 officieel geopend en deed dienst tot 1969. Hoek verliet Leiden op 13 mei 1890 en vestigde zich in Den Helder. In verband met zijn benoeming tot secretaris-generaal van de in 1902 opgerichte Internationale Raad voor het Onderzoek der Zee (Conseil Permanent International pour l'Exploration de la Mer) vertrok hij in 1902 naar Kopenhagen, waar de zetel van het Conseil gevestigd was en in het Zoölogisch Station te Den Helder werd hij opgevolgd door zijn assistent en schoonzoon, dr. H.C. Redeke, die op 23 september 1902 benoemd was tot assistent wetenschappelijk adviseur. In 1907 werd Hoek naar Nederland teruggeroepen en koos Haarlem als zijn woonplaats. Hij bleef tot 1908 secretaris-generaal van het Conseil Permanent. Op 20 mei 1912 werd de dienst van de wetenschappelijke adviseur in Visscherijzaken verbonden met die van het Rijksinstituut voor het Onderzoek der Zee (dat in 1902 opgericht was en waarvan Redeke directeur was) tot een nieuw Rijksinstituut voor Visscherijonderzoek, waarvan Hoek directeur werd, een functie die hij tot zijn dood, 27 februari 1914, bekleedde.

Hoeks wetenschappelijke interesse was aanvankelijk grotendeels op de systematiek, anatomie en ontwikkelingsgeschiedenis van Schaaldieren (Crustacea) geconcentreerd. Van zijn hand verschenen verschillende publikaties over Nederlandse Crustacea, o.a. zijn, over drie artikelen verdeelde, 'Crustacea, Neerlandica' in het Tijdschrift der Nederlandsche Dierkundige Vereeniging (1887-1889). Internationale faam verwierf hij met zijn fundamentele studies over Rankpotige Schaaldieren (Cirripedia), o.a. met zijn in 1883 gepubliceerde bewerking van de collectie Cirripedia door de Britse Challenger-expeditie tussen 1873 en 1876 verzameld; in 1907 en 1913 verschenen zijn twee monografieën over de Cirripedia van de Nederlandse Siboga-expeditie (1899-1900). Ook wijdde Hoek verschillende artikelen aan zeespinnen (Pycnogonida) en publiceerde hij o.a. een bewerking van deze groep in de serie resultaten van de Challenger-expeditie. Na zijn benoeming tot wetenschappelijk adviseur in Visscherijzaken gaf Hoek zijn volle aandacht aan visserijproblemen, die hij steeds van streng wetenschappelijke kant aanvatte. Vooral zijn onderzoekingen over de zalm in ons land, over de vissen en de visserij in de Zuiderzee en zijn rapporten over het vissen met de ankerkuil trokken de aandacht. Zijn belangstelling voor de zuivere wetenschap wist hij steeds op gelukkige wijze te combineren met die voor meer toegepaste problemen zoals duidelijk blijkt uit het grotendeels door hem samengestelde Limnoria-verslag in 1892 aan de Koninklijke Akademie uitgebracht naar aanleiding van de grote schade die deze in hout borende pissebed aan onze zeeweringen veroorzaakte, zijn in 1883 uitgegeven 'Verslag omtrent onderzoekingen op de oester...' (Suppl. dl. I van het Tijdschrift der Nederlandsche Dierkundige Vereeniging) en vele andere geschriften op visserijgebied. Zijn energie en organisatietalent maakten dat vele projecten, door hem ondersteund, tot een goed einde werden gebracht. Zo heeft de Nederlandsche Dierkundige Vereeniging, waarin hij vele bestuursfuncties vervulde en eindigde als erevoorzitter en lid van verdienste, zeer veel aan zijn energieke werkwijze te danken, zoals bijv. het totstandkomen van een bloeiend Zoölogisch Station. Ook het internationale zee-onderzoek werd zeer door hem gestimuleerd. In 1874,1890 en 1905 heeft Hoek in het Zoölogische Station te Napels gewerkt en er zeer veel ervaring voor het Nederlandse Station opgedaan. Zijn verdiensten werden algemeen erkend en reeds in 1883 werd hij lid van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen te Amsterdam. Zijn biografen getuigen van zijn eerlijk karakter en van zijn beminlijke en opgewekte persoonlijkheid.

P: Naast een bibliografie over ichthyologie en visserij in B. Dean's A bibliography of fishes (New York, 1916) I, 585-588 is er een bibliografie over de jaren 1888-1913 samengesteld door H.C. Redeke, in Mededeelingen over Visscherij 20 (1913) 77 -96.

L: H.C. Redeke, 'Vijfentwintig jaren wetenschappelijk onderzoek in het belang der visscherij', in Mededeelingen over Visscherij 20 (1913) 39-48; H.A. Lorentz, in Verslag van de gewone vergadering der Wis- en Natuurkundige Afd. Koninklijke Akademie van Wetenschappen te Amsterdam 22 (1914) 1224-1228; C.Ph. Sluiter, in Tijdschrift der Nederlandsche Dierkundige Vereeniging. Tweede serie 13 (1914) 370-373; P. Korringa, '75 jaar wetenschappelijk zee-visserijonderzoek' in Visserijnieuws 16 (1963) 90-92.

L.B. Holthuis


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013