© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: S.B.J. Zilverberg, 'Kernkamp, Gerhard Wilhelm (1864-1943)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn1/kernkamp [12-11-2013]
KERNKAMP, Gerhard Wilhelm (1864-1943)
Kernkamp, Gerhard Wilhelm, historicus (Hoorn 20-11-1864 - Utrecht 9-10-1943). Zoon van Johan Herman Bernhard Kernkamp, lakenhandelaar, en Geertruida Kuneman. Gehuwd sinds 22-7-1890 met Lutske van Dam en na echtscheiding op 7 - 8 -1907 met Jitske Muijderman op 16-7-1908. Uit het eerste huwelijk werden 2 dochters, uit het tweede 1 zoon en 1 dochter geboren.
Kernkamp doorliep de lagere school en een aantal klassen van de HBS te Hoorn en bezocht vervolgens het gymnasium te Haarlem en Utrecht. Hij liet zich in 1882 inschrijven als student in de Nederlandse letteren te Utrecht en legde in 1888 het doctoraal examen af. Reeds tijdens zijn studie was hij werkzaam als leraar aan het gymnasium en de HBS voor meisjes te Utrecht. In 1890 promoveerde hij cum laude bij J.A. Wijnne op een proefschrift De sleutels van de Sont. Het aandeel van de Republiek in den Deensch-Zweedschen oorlog van 1644-1645. In 1894 werd Kernkamp genoemd als opvolger van P.J. Blok voor een professoraat te Groningen, doch vermoedelijk ook om zijn radicaal-liberale denkbeelden werd hij gepasseerd. Ondanks zijn veeleisende leraarsbetrekking zag hij kans regelmatig te publiceren; hij bewees zijn grote wetenschappelijke kwaliteiten met zijn uitgave Hans Bontemantel, De Regeeringe van Amsterdam, soo in 't civiel als crimineel en militaire... ('s-Gravenhage, 1897. 2 dln.).
In 1901 volgde Kernkamp H.C. Rogge op als hoogleraar in de geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Hij aanvaardde zijn ambt met een oratie Over de materialistische opvatting van de geschiedenis (Amsterdam, 1901), waarin hij pleitte voor beoefening der economische geschiedenis in niet-marxistische zin. In opdracht van de regering stelde hij een onderzoek in naar voor onze geschiedenis belangrijke archivalia in Scandinavië. Hij gaf hiervan in 1903 een verslag, dat uitwerking vond in zijn bronnenuitgave Baltische Archivalia. Onderzoek naar archivalia belangrijk voor de geschiedenis van Nederland, in Stockholm, Kopenhagen en de Duitsche Oostzeesteden ('s-Gravenhage, 1909).
Slechts korte tijd verbleef Kernkamp te Amsterdam, in 1903 werd hij de opvolger van F. J. L. Kramer te Utrecht als hoogleraar algemene en vaderlandse geschiedenis; hij aanvaardde zijn ambt met een oratie Van Wagenaar tot Fruin (Haarlem, 1903). In 1904 werd zijn taak verlicht door de benoeming van de Duitser O. [A.] Oppermann tot lector (sinds 1909 buitengewoon, sedert 1918 gewoon hoogleraar) in de middeleeuwse geschiedenis en haar hulpwetenschappen. In 1913 werd Kernkamp bovendien buitengewoon hoogleraar aan de zojuist opgerichte Nederlandsche Handelshoogeschool te Rotterdam; zijn leeropdracht luidde: algemene geschiedenis van de nieuwste tijd en economische geschiedenis van Nederland tot het einde der achttiende eeuw. Kernkamp was een voortreffelijk docent die met zijn welverzorgde colleges zijn studenten sterk wist te boeien; velen behaalden bij hem de doctorsgraad. Een eigenlijke school heeft hij evenwel niet gevormd.
In samenwerking met zijn Amsterdamse collega H. Brugmans schreef hij een vierdelige Algemeene geschiedenis (Leiden 1902-1908); voorts gaf hij bronnen uit in de Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap en maakte hij in 1906 deel I van Johan de Witt, Brieven. Bew. door Robert Fruin, voor druk gereed.
Kernkamp stond in de eerste tijd van zijn hoogleraarschap nogal kritisch tegenover de wetenschapsbeoefening van zijn dagen. Hij verklaarde zich meer litterator dan geleerde te voelen. Later kwam hij van deze opvatting terug, zijn belangstelling bleef echter uitgaan naar aangenaam leesbare publikaties van beperkte omvang, veelal ook op journalistiek terrein. In 1902 werd hij redactiesecretaris van het tijdschrift Vragen des Tijds, dat hij tot de opheffing in 1930 is trouw gebleven. Hij schreef hierin over historische onderwerpen, maar vooral over actuele vraagstukken. Een grote lezerskring hadden zijn maandoverzichten over de jaren van de Eerste Wereldoorlog, welke werden gebundeld o.d.t. De Europeesche oorlog 1914-1919. Indrukken van een tijdgenoot (Haarlem, 1919. 2 dln.). Van 1920 tot 1929 was hij bovendien hoofdredacteur van De Groene Amsterdammer, waarvoor hij elke week een hoofdartikel schreef.
Kernkamp speelde een belangrijke rol in het bestuur van het Historisch Genootschap, waarvan hij van 1903 tot 1908 en van 1923 tot 1935 voorzitter was. In 1915 werd hij benoemd tot lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, van 1927 tot 1935 was hij ondervoorzitter van de afdeling Letterkunde.
In de jaren '30 bundelde hij een aantal van zijn vroegere studies in Van menschen en tijden (Haarlem, 1931), waaronder zijn Utrechtse oratie en artikelen over R.C. Bakhuizen van den Brink, R. Fruin en zijn vriend S. Muller Fzn. In 1935 ging hij met emeritaat, tevergeefs verzette hij zich tegen de opvolging door P. Geyl, van wiens geprononceerd Vlaams-nationalistische opvattingen hij niets wilde weten. Publicistisch bleef hij actief, zo nam hij een belangrijk deel voor zijn rekening van het eeuwfeestgeschrift De Utrechtsche Universiteit 1636-1936 (Utrecht, 1936. 2 dln.) en verzorgde hij bovendien een hiermee samenhangende bronnenuitgave Acta et Decreta senatus. Vroedschapsresolutiën en andere bescheiden betreffende de Utrechtsche Academie (Utrecht, 1936-1940. 3 dln.). In zijn laatste levensjaar maakte hij nog Prins Willem II (Amsterdam, 1943) voor publikatie gereed; tot de langverbeide biografie van Johan de Witt is hij niet meer gekomen.
P: Behalve de reeds genoemde werken: 'Regeering en Historie', in Amsterdam in de zeventiende eeuw ('s-Gravenhage, 1897) I; Over Robert Fruin (Utrecht, 1901); Jan Nieuwenhuyzen herdacht (Amsterdam, 1906); De regeering [Baarn, 1910]; Studentenzeden (Haarlem, 1912); De Utrechtsche hoogeschool in den Franschen tijd (Haarlem, 1914); Bismarck's leerjaren als diplomaat (Utrecht, [1917]); De tragedie der historie (Haarlem, 1919); De Unie van Utrecht herdacht. 23 Jan. 1579-1929 (Utrecht, [1929]); De jongste geschiedschrijving der Fransche revolutie ([Utrecht], 1930).
L: W.A.F.B. [annier], in Maandblad van "Oud-Utrecht" 18 (1943-1945) 57-59; S. Elzinga, in Tijdschrift voor Geschiedenis 58 (1943) 161-163; J . Huizinga, in Jaarboek der [Koninklijke] Nederlandse Akademie van Wetenschappen 1943-44, 226-238; P.[C.A.] Geyl, 'Levensverhaal (tot 1945)', in Pennestrijd over staat en historie (Groningen, 1971) 320, 328-334; T.S. Jansma, 'Overpeinzingen bij een Utrechtse studietijd', in Tekst en Uitleg (Den Haag, 1974) 242-247.
I: Beroep op de wetenschap. Utrechtse geleerden tussen universiteit en samenleving 1850-1940. Onder red. van L.J. Dorsman (Utrecht, 1999) 14.
S.B.J. Zilverberg
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979)Laatst gewijzigd op 12-11-2013