Mussert, Anton Adriaan (1894-1946)

 
English | Nederlands

MUSSERT, Anton Adriaan (1894-1946)

Mussert, Anton Adriaan, politicus (Werkendam 11-5-1894 - 's-Gravenhage 7-5-1946). Zoon van Joannes Leonardus Mussert, hoofdonderwijzer, en Frederika Witlam. Sedert 19-9-1917 gehuwd met Maria Witlam. Dit huwelijk was kinderloos. afbeelding van Mussert, Anton Adriaan

Mussert bezocht de HBS te Gorinchem en studeerde vervolgens weg- en waterbouwkunde aan de Technische Hogeschool te Delft. In 1914, na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, meldde hij zich als vrijwilliger voor het leger; hij diende een jaar lang bij de vestingartillerie, maar werd in de herfst van 1915 om gezondheidsredenen afgekeurd. In 1918 behaalde hij met lof het ingenieursdiploma. Hij trad na zijn studie in dienst bij de Rijkswaterstaat om in 1920 als ingenieur over te gaan naar de Provinciale Waterstaat in Utrecht; in 1927 kreeg hij de rang van hoofdingenieur.

In politiek opzicht was Mussert aanvankelijk liberaal en hij was enige tijd lid van de Vrijheidsbond, maar trad daarin niet op de voorgrond. Een landelijke politieke rol speelde hij voor het eerst in 1925, toen hij het initiatief nam tot een actie tegen het ontwerp-verdrag met België, dat o.a. voorzag in de aanleg van enige grote kanalen en door velen als schadelijk voor Nederlands nationale belangen gezien werd. Mussert werd zelfde actieve secretaris van het Nationaal Comité van Actie tegen het ontwerp-verdrag (voorzitter was mr. J. Luden, president-commissaris van de Nederlandse Bank). De actie had succes: het verdrag werd in februari 1927 door de Eerste Kamer verworpen en de verantwoordelijke minister Van Karnebeek trad af.

Deze geslaagde actie heeft in tweeërlei opzicht Musserts leven ingrijpend beïnvloed. In de eerste plaats gaf zij de van nature ijdele man een hoge dunk van zijn bekwaamheden als organisator. En in de tweede plaats bracht zij hem in aanraking met autoritair gezinde kringen. Hij werd lid van de Nationale Unie, de autoritair-corporatistische beweging, waarin jhr. R. Groeninx van Zoelen en prof.dr. F.C. Gerretson de hoofdrol speelden. Geleidelijk evolueerden zijn denkbeelden van liberaal naar fascistisch. Beslissende invloed werd daarbij op hem uitgeoefend door de klerk van de Provinciale Griffie C. van Geelkerken, reeds in de jaren twintig een overtuigd fascist, met wie hij tijdens de actie tegen het verdrag kennis had gemaakt; deze overtuigde hem ervan, dat hij de leiding op zich moest nemen van een nieuwe fascistische organisatie.

Zo richtten Mussert en Van Geelkerken op 14 december 1931 te Utrecht de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB) op, met Mussert als leider. De term 'nationaal-socialistisch' hield nog geen bewuste keuze voor het Duitse nazi-voorbeeld in; wel had Mussert het Programma van de NSB ten dele van dat van de NSDAP overgeschreven, maar de racistische en antisemitische elementen had hij niet overgenomen. Over het geheel genomen was de NSB bij haar oprichting meer een algemeen-fascistische dan een nationaal-socialistische organisatie.

Na een jaar van voorbereiding in beperkte kring trad de NSB naar buiten en enige jaren lang maakte zij een snelle groei door: van circa 1000 leden begin 1933 tot 52.000 op 1 januari 1936. Ook werd het eerste electorale optreden van de NSB - bij de Provinciale-Statenverkiezingen van april 1935 -een opzienbarend succes voor de nieuwe beweging: 7,94% van de stemmen. Kort daarop (juli-september) maakte Mussert een reis naar Ned.-Indië, waar hij tweemaal door de gouverneur-generaal, jhr. B.C. de Jonge, in audiëntie ontvangen werd.

Het aanvankelijke succes van de NSB - te opmerkelijker, omdat tot dan toe alle fascistische partijen in Nederland onbetekenend van omvang waren gebleven - is stellig grotendeels toe te schrijven aan de persoon van Mussert, die als eerste in Nederland de anti-democratische stroming van die tijd organisatorisch een meer duurzame gestalte wist te geven. Niet alleen stak Mussert, als bekwaam ingenieur, gunstig af bij de meeste leiders der andere fascistische partijen. Hij had daarnaast oog voor de betekenis van organisatie (zelfs een manie voor het organiseren van details: rangen, uniformen, groet enz.) en had er plezier in zijn tijd aan het organisatiewerk te geven. Toen de NSB aan de lijst van voor ambtenaren verboden organisaties werd toegevoegd, kreeg Mussert per 1 mei 1934 ontslag bij de Provinciale Waterstaat; sedertdien kon hij al zijn tijd aan de NSB wijden. Rijk aan politieke denkbeelden was hij bepaald niet, maar zelfs dat kwam de groei van de NSB ten goede: daar Mussert geen sterk ideologisch stempel op de beweging zette, konden vogels van diverse pluimage zich onder zijn leiding verenigen.

Ondanks de veelheid van denkbeelden en stromingen in de NSB is Mussert altijd de werkelijke leider gebleven. Hij alleen nam de besluiten en het waren de door hem in het partijweekblad Volk en Vaderland geschreven hoofdartikelen, die zijn aanhangers de richting aangaven (rivalen in de NSB, zoals eerst ds. Van Duyl, daarna mr. Rost van Tonningen en ten slotte vooral Feldmeijer, hebben wel zijn positie naar buiten kunnen schaden, maar nooit zijn leiderschap binnen de beweging weten te ondergraven). Daarom is de teruggang van de NSB vanaf 1936 ook vooral toe te schrijven aan de radicalisering, die Mussert onder nazi-invloed onderging. In oktober 1935 koos hij nadrukkelijk de zijde van Italië bij de aanval van dat land op Ethiopië. Vanaf dat moment heeft hij alle agressieve daden van Mussolini en Hitler goedgepraat. Op 16 november 1936 werd hij door Hitler in audiëntie ontvangen. Geleidelijk werden de banden met nazi-Duitsland sterker. In oktober 1937 verscheen de door Mussert geschreven brochure De bronnen van het Nederlandsch nationaal-socialisme, waarin de rassenleer omhelsd en een scherpe aanval op de joden gedaan werd; sedertdien was in de NSB-pers voor antisemitische propaganda het hek van de dam en in september 1938 verklaarde Mussert de beweging voortaan voor joden gesloten. Deze radicalisatie heeft er - naast de verscherpte bestrijding van de NSB door regering, partijen, kerken en andere organisaties - toe geleid, dat het ledental van de beweging tussen januari 1936 en mei 1940 terugviel van 52.000 tot circa 30.000. Ook de kiezersaanhang van de NSB liep sterk terug: 4,22 % bij de kamerverkiezingen van mei 1937, 3,89 % bij de statenverkiezingen van april 1939.

Nadat de Tweede Wereldoorlog was uitgebroken, eiste Mussert van Nederland strikte neutraliteit, maar zijn sympathie was geheel aan de kant van Duitsland. Hij verwachtte, dat de oorlog zou leiden tot een 'nieuw Europa' op fascistische grondslag onder leiding van Duitsland en Italië. De Duitse inval in Nederland werd door hem voorzien en eigenlijk ook gewenst: onder Duitse bezetting zou de NSB haar kans krijgen. Tot actieve hulp aan de invallers was hij echter niet geneigd en hij stond deze ook zijn aanhangers niet toe.

Tijdens de oorlogsdagen van mei 1940 wist Mussert zich schuil te houden en aldus aan internering te ontkomen. Na de capitulatie bepaalde hij zijn politieke houding aldus: de oorlog met Duitsland was voor Nederland voorbij, het Oranjehuis had door zijn 'vlucht' de troon verspeeld en in het nieuwe Europa (de totale Duitse overwinning stond voor hem vast) had Nederland alleen nog een kans op een zelfstandig bestaan, als het zich onder zijn (Musserts) leiding stelde. Deze lijn gaf hij op 22 juni 1940 voor zijn aanhangers aan op een massameeting te Lunteren.

Zijn politiek tegenover de Duitsers heeft hij neergelegd in een nota, die hij op 27 augustus 1940 voor Hitler geschreven heeft. Daarin pleitte hij voor een 'Bond der Germaanse volkeren' onder leiding van Duitsland, waarvan Nederland lid zou zijn; Nederland zou moeten worden uitgebreid met België en een deel van Noord-Frankrijk (de Franstalige bewoners moesten worden uitgewezen !); in het tot de Germaanse bond behorende Nederland zou Mussert staatshoofd en de NSB de enig toegelaten partij moeten zijn. Als Hitler duidelijk zou maken, dat Nederland alleen dank zij de NSB aan inlijving kon ontkomen, aldus de nota, dan zou het Nederlandse volk die NSB niet meer als landverraderlijk, maar als reddingbrengster zien.

Aan deze denkbeelden is Mussert tijdens de bezetting trouw gebleven (alleen van zijn Groot-Nederlandse droom zag hij vanaf 1942 af). Vier maal (in september 1940, december 1941, december 1942 en december 1943) heeft hij deze bij Hitler persoonlijk kunnen bepleiten. Kans op verwezenlijking ervan heeft hij eigenlijk nooit gehad, omdat de Duitsers uit waren op annexatie van Nederland in enigerlei vorm. Daarbij werd hij in eigen rijen gehinderd door de SS-richting, die in de aansluiting bij Duitsland veel verder wilde gaan dan een statenbond (Feldmeijer, Rost van Tonningen). Bovendien: Mussert slaagde er niet in van de NSB een zo grote beweging te maken, dat hij zich bij de Duitsers als volksleider kon presenteren. In de eerste twee bezettingsjaren groeide het ledental van de NSB -vooral door toeloop van opportunisten - wel tot ruim 100.000, maar de overgrote meerderheid van het volk stond vijandiger dan ooit tegenover deze beweging. Haar optreden - haar pro-Duitse propaganda, de door haar leden aan de bezetters bewezen diensten en bovenal het provocerende optreden (vooral anti-joodse acties) van de Weerafdeling (WA) - kon deze vijandigheid slechts vergroten. Daar staat tegenover, dat de bezetters door hun starre politiek alle niet-nationaal-socialistische steunpunten in het Nederlandse volk verspeelden en dus weldra de NSB niet konden missen; bovendien bood de rivaliteit tussen de diverse Duitse instanties Mussert bepaalde kansen.

In ieder geval: vanaf september 1940 rees zijn ster enige tijd. NSB'ers werden in steeds groeiend aantal in bestuursfuncties benoemd. Op 27 juni 1941, kort na het begin van de Duits-Russische oorlog, mocht Mussert op het Amsterdamse IJsclubterrein 'namens het Nederlandse volk' een rede van rijkscommissaris Seyss-Inquart beantwoorden. Op 13 december 1941 - bij het 10-jarig bestaan van de NSB - werd deze beweging door de bezetter tot enig toegelaten politieke partij gemaakt. In 1942 is er door de Duitsers - Seyss-Inquart en commissaris-generaal Schmidt - serieus aan gedacht om Mussert minister-president te maken; Hitler, die daarvan onrust onder het Nederlandse volk verwachtte, wilde er echter niet van weten. Wel erkenden de Duitsers in december 1942 Mussert als 'leider van het Nederlandse volk' en een maand later stelde hij een 'Secretarie van Staat' in met gemachtigden, die de Duitse autoriteiten zouden adviseren. Veel had dit echter niet om het lijf.

De verslechtering van Duitslands militaire positie vanaf eind 1942 versterkte de positie van de SS en verzwakte die van de politieke plannenmakers. Nadat commissaris-generaal Schmidt - Musserts voornaamste protector - op 26 juni 1943 overleden was, kreeg de SS-richting geheel de overhand en waren Musserts kansen verkeken. De laatste twee bezettingsjaren zijn een donkere periode in Musserts leven: zonder hoop op verwezenlijking van zijn plannen, maar op leven en dood met de Duitse zaak verbonden en niet in staat zich van Hitler los te maken, speelde hij de rol, die hij nooit gewild had, nl. van satelliet van de Duitsers. Hij mocht mensen leveren voor de bestuurs- en politiefuncties en voor de Duitse oorlogvoering (duizenden NSB'ers hebben in de Waffen-SS gevochten) en hij mocht in redevoeringen en artikelen de Duitse zaak verdedigen, maar reële invloed op de zaken had hij niet. Na september 1944 viel de NSB grotendeels uit elkaar: vele leden waren naar Duitsland gevlucht, terwijl in Nederland de richting-Feldmeijer zich geheel aan Musserts leiding onttrok. Eind 1944 heeft Mussert nog Rost van Tonningen en zelfs Van Geelkerken, zijn oudste medewerker, uit de NSB gestoten.

Op 7 mei 1945 werd hij in het bevrijde Den Haag gearresteerd. Op 27 en 28 november 1945 vond de behandeling van zijn zaak plaats voor het Haagse Bijzonder Gerechtshof, dat hem op 12 december ter dood veroordeelde op grond van een drievoudige aanklacht nl.: poging om Nederland onder vreemde heerschappij te brengen, aanslag op de grondwettige regeringsvorm en hulpverlening aan de vijand; tijdens het proces heeft Mussert zich verdedigd op waardige, maar tevens van zijn geestelijke en morele beperkingen getuigende wijze. De Bijzondere Raad van Cassatie bevestigde op 20 maart 1946 het doodvonnis, dat op 7 mei 1946 op de Waalsdorper vlakte voltrokken werd.

Tijdens de bezetting was Mussert de meest gehate man van Nederland. Zijn feitelijke rol maakt die haatgevoelens begrijpelijk, zijn persoon echter rechtvaardigt deze niet: hij was geen boosaardig mens, doch een 'kleine man', die in een bewogen tijd een rol wilde spelen, waarvoor hij het formaat miste. Het meest opvallend, naast zijn ijdelheid, is zijn gebrek aan een vaste geestelijke en morele grondslag; daardoor liet hij zich zonder innerlijke weerstand meevoeren in radicale richting: van autoritair nationalist via fascist tot nazi en antisemiet. Zoals bij innerlijk zwakke figuren meer voorkomt, zocht hij zijn kracht in het onvoorwaardelijk steunen op een ander; vanaf 1940 was die ander Hitler, in wiens genialiteit en wijsheid hij onschokbaar geloofde.

P: Richtlijnen voor een N ederlandsch-Belgische overeenkomst (Utrecht, 1927); De plannen voor de scheepvaartverbinding Amsterdam-Rijn (Utrecht, 1929); Vrij baan voor de toekomst. Bijdrage tot de kennis van het wegenvraagstuk (Utrecht, 1931); De bronnen van het Nederlandsche Nationaal-Socialisme [S.l., 1937]; Grondslagen voor het lager- en middelbaar onderwijs in den nationaal-socialistischen staat (Utrecht, 1940); Vijf nota's van Mussert aan Hitler over de samenwerking van Duitschland en Nederland in een Bond van Germaansche Volkeren 1940-1944 ('s-Gravenhage, 1947). Voorts talrijke artikelen in Volk. en Vaderland en als brochure uitgegeven redevoeringen.

L: Het proces Mussert ('s-Gravenhage, 1948); M.M.Rost van Tonningen, Correspondentie . .. Ingel. en uitg. door E. Fraenkel-Verkade in samenw. met A.J. van der Leeuw ('s-Gravenhage, 1967) I.; A.A. de Jonge, Het nationaal-socialisme in Nederland (Den Haag, 1968); L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog ('s-Gravenhage, 1969- dln.); R.L. Schuursma, Het onaannemelijk traclaat. Het verdrag met België van 3 april 1925 in de Nederlandse publieke opinie [Groningen, 1975]. Proefschrift Utrecht; De SS en Nederland. Documenten uit SS-archieven 1935-1945. Ingel. en uitg. door N.K.C.A. in 't Veld ('s-Gravenhage, 1976. 2 dln.); R. Havenaar. Verrader voor het vaderland ('s-Gravenhage, 1978).

I: Beeldbank van het Nationaal Archief in Den Haag [Collectie ANEFO].

A.A. de Jonge


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013