Oudendijk, Willem Jacob (1874-1953)

 
English | Nederlands

OUDENDIJK, Willem Jacob (1874-1953)

Oudendijk, Willem Jacob, diplomaat (Kampen 22-7-1874 - Warnsveld 22-11-1953). Zoon van Hendrikus Matheus Leonardus Oudendijk, wijnkoper, en Johanna Susanna Sibilla Witsenborg. Gehuwd sinds 27-3-1911 met Daisy Fuller. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren. afbeelding van Oudendijk, Willem Jacob

Na het afleggen van het eindexamen aan de Openbare Handelsschool te Amsterdam in 1892, studeerde Oudendijk korte tijd rechten in Leiden, totdat hij in april 1894 toegelaten werd tot de consulaire dienst. Van 1894 tot 1910 was hij verbonden aan het gezantschap te Peking, waar hij opklom van leerling-tolk tot gezantschapsraad. Van medio 1907 tot mei 1908 was hij, o.m. vanwege zijn kennis van de Russische taal, belast met de waarneming van het gezantschap te Petersburg. Van mei 1910 tot maart 1913 was Oudendijk als consul-generaal, met de persoonlijke titel van buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister, geaccrediteerd aan het hof te Teheran.

In april 1913 trad hij voor een jaar in dienst van het Nederlandsch-Indische gouvernement om als regeringsadviseur mede te werken aan een nieuwe regeling van de administratie van de Chinese bevolking. Vóór 1910 had Oudendijk namelijk plannen ontwikkeld voor een wijziging van de positie als tweederangsburger van de Chinezen in Nederlandsch-Indië. Herziening van die situatie was na 1910 noodzakelijk geworden, omdat de republikeinse regering in Peking verklaarde alle personen van Chinese afkomst in het buitenland als haar onderdanen te beschouwen. Oudendijks voorstellen tot vermindering van de isolering en discriminatie in de maatschappelijke positie van de Chinezen - geredigeerd naar het voorbeeld van de Britse koloniën - werden door de ambtenaren van het binnenlands bestuur als te drastisch gezien. Oudendijk wilde echter niet meer dan de noodzakelijke aanpassing tot stand brengen ter voorkoming van moeilijkheden met China. Uiteindelijk kwam een regeling tot stand waaronder de Chinezen grosso modo als Europeanen behandeld werden en beschouwd werden als Nederlandse onderdanen.

Na een periode van non-activiteit werd Oudendijk begin 1917 belast met de waarneming van het gezantschap te Petersburg. De maartrevolutie van 1917 was z.i. voor Rusland rampzalig, omdat het land in oorlog was. Oudendijk zag de revolutie als een stroom van de losgebroken, stuurloze arbeidersklasse, die misleid werd door de fanatieke bolsjewiki wier enige doel de vernietiging van het goede oude Rusland was. Deze laatsten waren vooral gevaarlijk, omdat hun handelen gestuurd werd door grof materialisme gekoppeld aan klassehaat. De oktoberrevolutie bracht Rusland onder de onwettige 'bajonettocratie' van de veelal joodse bolsjewiki en hun handlangers. De samenwerking met dit verwerpelijke regiem kon in Oudendijks ogen slechts van tijdelijke aard zijn en moest een opportunistisch karakter dragen. Tevens belast met de bescherming van de belangen van o.m. Groot-Brittannië en België spande hij zich in om individuen zoveel mogelijk te vrijwaren van terreur en onteigening. Hij bracht na moeizame onderhandelingen de uitwisseling tot stand van de in Engeland verblijvende Litvinov tegen Britse officieren in Rusland. Hierbij ging hij een directe confrontatie met de volkscommissaris van Buitenlandse Zaken Tsjitserin niet uit de weg. Oudendijk riep de Britse regering op een mondiaal front te vormen om het bolsjewisme in Rusland te vernietigen, omdat anders de westerse beschaving ten dode opgeschreven was. Toen de Nederlandse regering weigerde het nieuwe regiem te erkennen, moest Oudendijk in november 1918 Rusland verlaten.

In 1919 keerde Oudendijk naar Peking terug als gezant. In 1923 werd hij doyen van het corps diplomatique. Deze functie was arbeidsintensief, omdat de westerse mogendheden in China zich via de doyen tot de regering plachten te richten waar het hun gemeenschappelijke belangen en rechten betrof, zoals de extraterritoriale gebieden, de Boxerindemniteiten en de tariefovereenkomsten. In 1925 trad Oudendijk op als onderhandelaar voor de westerse mogendheden bij de tariefconferentie van Peking, die beoogde China volledige tariefautonomie te verlenen. Oudendijk was voorstander van het prijsgeven van alle speciale rechten van de westerse mogendheden, maar te snel toegeven leidde er z.i. toe, dat de Kwomintangleiders overmoedig werden en de nog bestaande verdragen met voeten traden. De binnenlandse ontwikkelingen in China boden volgens Oudendijk ondanks de politieke chaos een gunstig perspectief: er groeide een nieuw, patriottistisch China met hogere idealen dan het Keizerrijk, waarin het communisme geen voedingsbodem zou vinden.

Op medisch advies verliet Oudendijk in mei 1931 China. Daar voor hem geen gezantschap in Europa beschikbaar was, vroeg hij ontslag uit de diplomatieke dienst en trok zich terug uit het openbare leven. Hij vestigde zich in Zuid-Frankrijk en later in Engeland.

De Nederlandse diplomatenwereld waardeerde de anglofiele Oudendijk ondanks zijn grote onderhandelingsgaven niet steeds ten volle, daar hij afkomstig was uit een buiten de voor de diplomatie traditioneel milieu. Hij ging uit van het beginsel dat de gevestigde orde zoveel mogelijk gehandhaafd moest worden en dat noodzakelijke veranderingen slechts geleidelijk gerealiseerd mochten worden. Zijn gedrag conformeerde Oudendijk aan dat der hoogste kringen en in zijn ijdelheid was hij zeer gesteld op decorum.

P: 'Two episodes during "Twilight in the Forbidden City"', in Journal of the Royal Central Asian Society 2 (1934) 671-675; 'Russia and China', ibidem 22 (1935) 369-402; 'Soviet Policy in the Far East', in International Affairs (Journal ofthe Royal Institute of International Affairs) 15 (1936) 824-845; 'Is the Soviet Union's position in the Far East only defensive?', in Pacific Affairs 10 (1937) 73-77; 'Soviet policy in the Far East', in Far Eastern Review (Shanghai) 33(1937) 420-425; Ways and by-ways in diplomacy (London, 1939); diverse rapporten en adviezen gepubliceerd in Bescheiden betreffende de buitenlandse politiek van Nederland 1848-1919. Tweede periode 1871-1898. Uitg. door J. Woltring ('s-Gravenhage, 1962-); derde periode 1899-1919. Uitg. door C. Smit ('s-Gravenhage, 1958-). (Rijks Geschiedkundige Publicatiën.)

I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 1120.

A.E. Kersten


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013