Poels, Hendrikus Andreas (1868-1948)

 
English | Nederlands

POELS, Hendrikus Andreas (1868-1948)

Poels, Hendrikus Andreas, hoofdaalmoezenier van sociale zaken (Venray 14-2-1868 - Heerlen 7-9-1948). Zoon van Martinus Poels, schapenboer en -handelaar, en Maria Catharina Joosten. afbeelding van Poels, Hendrikus Andreas

Poels doorliep het gymnasium te Rolduc (Kerkrade) 1880-1886, waar hij vervolgens twee jaar filosofie studeerde, gevolgd door een driejarige theologiestudie aan het groot-seminarie van het bisdom Roermond te Roermond. Na zijn priesterwijding op 9 september 1891 te Maastricht kreeg hij van zijn bisschop mgr. F.A.J. Boermans de opdracht zich aan de katholieke universiteit van Leuven verder te bekwamen in de bijbelwetenschappen. In 1897 promoveerde Poels bij de hoogleraar dr. A. van Hoonacker (1857-1933) op het proefschrift Examen critique de lhistoire du Sanctuaire de lArche (Leuven, 1897. tome l). Dit werk trok de aandacht van katholieke en niet-katholieke exegeten. Poels bestreed de opinie als zouden de scripturistische kwesties in hun geheel reeds door de bijbelvorsers zijn opgelost.

In afwachting van de hem toegezegde leerstoel in de H. Schrift aan het groot-seminarie te Roermond, doceerde Poels van 1897 tot 1899 exegese aan het groot-seminarie van de missionarissen van het H. Hart te Borgerhout (Antwerpen). In deze jaren verschenen drie artikelen van zijn hand. Vooral zijn artikel Belangrijkheid der geschiedenis van Israël riep de tegenstand van de katholieke exegeten van de oude stempel op. In navolging van Lagrange betoogde Poels dat de 'litterarische eenheid van de Pentateuch' volstrekt onhoudbaar was. Poels' artikel De oorsprong van den Pentateuch ging nader op deze kwestie in. Voor de Haarlemse bisschop C.J.M. Bottemanne werd dit laatste geschrift de naaste aanleiding om Poels' rechtzinnigheid in twijfel te trekken en het H. Officie in Rome te verzoeken een onderzoek naar diens opvattingen in te stellen.

Door zijn invloed op de meegaande coadjutorbisschop van Roermond mgr. J.H. Drehmanns wist Bottemanne te bereiken dat Poels de hem toegezegde leerstoel in de H. Schrift aan het groot-seminarie te Roermond werd onthouden. Intussen was Poels tot jongste kapelaan van de St. Martinus-parochie te Venlo benoemd. Ook na de officiële benoeming van Poels in 1901 tot één van de twaalf consultatoren van de door paus Leo XIII opgerichte pauselijke bijbelcommissie, achtte mgr. Drehmanns Poels nog niet geschikt voor het vervullen van de leerstoel aan het Roermondse groot-seminarie. Van 1902-1904 verbleef Poels bij zijn ouders te Venray, alwaar hij zich wijdde aan de taken, die voortvloeiden uit zijn lidmaatschap van de pauselijke bijbelcommissie. Vanuit Rome werd in deze jaren aandrang op Poels uitgeoefend zich daar te komen vestigen. Zijn optreden tijdens de spoorwegstaking in 1903, toen Poels wist te bereiken dat de Venlose spoorwegarbeiders hun werk hervatten, alsmede de rede Tijdig, die hij in dat jaar op de vijfde katholiekendag te Weert uitsprak, werden voor een aantal invloedrijke katholieke politici aanleiding, Poels te polsen zich kandidaat te stellen voor een zetel in de Tweede Kamer. Poels aanvaardde evenwel de hem in 1904 aangeboden leerstoel in de exegese van het Oude Testament aan de katholieke universiteit van Washington. Hier zou hij tot 1910 doceren. In dat jaar dwong kardinaal Gibbons, kanselier van de universiteit, Poels ontslag te nemen wegens zijn, voor de katholieke exegese van die dagen, te moderne ideeën over Mozes' auteurschap van de Pentateuch. Ook in Rome was de nieuwe katholieke school voor bijbelexegese, waarvan Poels als één van de voornaamste leiders gold, verdacht. Het odium van heterodoxie, op hem gelegd, werd er de oorzaak van dat Poels' wetenschappelijke carrière definitief werd afgebroken. Veertig jaar later zouden zijn opvattingen omtrent de bijbelse historiografie algemeen door katholieke exegeten aanvaard worden. In A vindication of my honour, in Washington in 1910 gedrukt, maar nooit uitgegeven, heeft Poels zijn wederwaardigheden in Amerika ondervonden, te boek gesteld.

Mgr. J.H. Drehmanns benoemde, op advies van het Tweede-Kamerlid dr. W.H. Nolens, de ontslagen hoogleraar tot aalmoezenier van sociale werken voor de Mijnstreek. Tevens werd hij tot 1919 rector van het kerkdorp Welten bij Heerlen. Dit rectoraat als zodanig liet hem de tijd voor een grondige verkenning van de problemen van de structuurveranderingen in Zuid-Limburg en van de omringende Duitse en Belgische mijngebieden. Poels' sociale activiteiten in de beginjaren van zijn aalmoezenierschap (in 1915 hoofdaalmoezenier) waren niet gering. Op 27 juni 1911 gaf Poels de aanzet tot de coöperatie Ons Dagelijksch Brood. In 1912 wist hij een R.K. arbeidsbeurs te Heerlen tot stand te brengen, die tussen werkgevers en werknemers zou bemiddelen. De oprichting van de vereniging Ons Limburg vond plaats op 3 juli 1911. Deze vereniging, die haar aandacht ging wijden aan de woningnood, die zich in de Mijnstreek ten gevolge van de snelle bevolkingstoename sterk deed gevoelen, ontving tot in de jaren '20 steun van de overheid. Toen de overheidsgelden aan woningbouwverenigingen steeds trager verstrekt werden, kwam op initiatief van Poels naast Ons Limburg de stichting Thuis Best tot stand, die met steun van de mijnondernemingen aan Ons Limburg een andere financiële basis verstrekte. Voor de vele vrijgezellen die in de mijnindustrie werkgelegenheid en in de mijnstreek onderdak vonden, wist Poels de Limburgse Werkliedenbond te interesseren. De vereniging Het Goede Kosthuis, op 2 mei 1915 opgericht, stelde zich ten doel het eerste gezellenhuis in de Mijnstreek te exploiteren en te bevorderen dat er gezonde toestanden op het gebied van slaapplaatsen en logementen kwamen, waarbij toegezien werd op de godsdienstige, zedelijke, hygiënische en stoffelijke belangen van huurders en verhuurders van kamers. Naast de volksgaarkeuken en een tehuis voor dakloze werkzoekenden, dient ook de N.V. Bouwgrond Maatschappij Tijdig vermeld te worden, als één van de instituties door Poels in het leven geroepen. De N.V. Tijdig beoogde goedkope bouwterreinen te verwerven ten behoeve van woningbouwverenigingen.

Poels was voorstander van de interconfessionele mijnwerkersvakorganisatie, de Christelijke Mijnwerkersbond, die de specifieke vakbelangen van de arbeiders in de mijnindustrie zou behartigen. Mede aan Poels' invloed was het te danken dat krachtens een besluit van het Nederlands episcopaat in 1911 deze mijnwerkersvakorganisatie uitdrukkelijk gehandhaafd bleef, als een door de omstandigheden noodzakelijke en door de gegeven verhoudingen ongevaarlijke afwijking van het algemene stelsel der katholieke vakorganisaties. Poels' steun aan de Christelijke Mijnwerkersbond werd nadien, vooral door de hyperorthodoxe De Maasbode, die als spreekbuis van de Integralistengroeperingen fungeerde, als 'Christendom boven geloofsverdeeldheid' gelaakt. Zonder tegenspraak van de Haarlemse bisschop mgr. A.J. Callier mocht de Haarlemse priester M.A. Thompson, eerst als hoofdredacteur van De Maasbode, later in het tijdschrift Rome, de Roermondse bisschop Drehmanns en diens sociale adviseurs, met name natuurlijk Poels, van modernisme betichten. Poels' verleden als exegeet werd steeds opnieuw opgerakeld om zijn zuiverheid in de leer in diskrediet te brengen.

Poels' strijd tegen de geest van het katholieke getto en het klerikalisme, dat allerlei zaken aan priesters overliet, en zijn ijveren voor het open katholicisme en voor het goed recht van openlijke kritiek, bonden hem aan een aantal katholieke jongeren, de zogenaamde Klarenbeekse club. Deze stonden, net als Poels, bloot aan bekrompen verzet en lichtvaardige, soms vaak lasterlijke, verdachtmakingen. Deze katholieke jongeren, onder wie mr. P.J.M. Aalberse, dr. A.M.A.J. Ariëns, mr. Ch.J.M. Ruijs de Beerenbrouck en M.A.P.C. Poelhekke, geschaard rondom Gisbert Brom, de hoofdredacteur van het dagblad Het Centrum, wensten de culturele achterstand van de katholieken niet langer verbloemd te zien.

In zijn dagelijkse omgang met bewustwordende arbeiders had Poels het klerikalisme leren beschouwen als een der grootste gevaren die de sociale actie afbreuk deed. 'De arbeidersorganisaties zijn oprechte katholieke, maar geen kerkelijke organisaties', bleef Poels steeds opnieuw betogen. Over de taak van de vakorganisatie en die van de standsorganisatie, waarbij de Limburgse school (Henri Hermans en Poels) regelrecht tegenover de Leidse school (J.D.J. Aengenent, A.J.H. Engels, mr. P.J.M. Aalberse) stond, zou jarenlang fel gedebatteerd worden. De Leidse school poneerde dat er geen katholieke arbeidersverenigingen nodig waren, aangezien er in Nederland katholieke vakverenigingen bestonden. De vakorganisatie diende alle belangen van de arbeidersstand te behartigen. Volgens deze school hoefden de katholieke vakverenigingen slechts overal samen te werken, plaatselijk, gewestelijk en nationaal. De Limburgse school zag de vakorganisatie enkel als een onderdeel van de in christelijke zin te hervormen samenleving. Deze school verdedigde de theorie van de arbeidersstandsorganisatie, die voor alle arbeidersbelangen direct of indirect diende op te komen en voor welke belangen niet beter en niet even goed gezorgd kon worden door andere organisaties, die geen arbeiders-, maar burgerlijke of kerkelijke organisaties waren. De uitspraak van het Nederlandse episcopaat van 26 september 1916 stelde de opvattingen van de Limburgse school in het gelijk. De leden van de vakorganisatie kregen de plicht lid te zijn van de standsorganisatie. In de jaren '20 rees, speciaal bij de R.K. werkgevers, verzet tegen Poels' ijveren om het systeem van de standsorganisatie ook voor niet-arbeiders door te voeren. Pas in 1935 slaagde de 'leidende of hogere stand van de katholieken' erin zich te verenigen in de St. Adelbertvereniging. Poels slaagde er niet in zijn beginsel van de standsorganisatie officieel door paus Pius XI gesanctioneerd te krijgen.

Tijdens zijn sociale werkzaamheden tot 1939 zou Poels erin slagen de kortzichtige geest van verzet bij de katholieke landadel en andere leidinggevende katholieke kringen, die Poels' moderne aanpak van de problemen als een uiting van nieuwlichterij betitelden, grotendeels te breken. Ook wist hij het behoedzaam vooroordeel van de Limburgse katholieken, die nog lang in de overtuiging leefden dat de vormgeving van het katholicisme zoals zij het vroeger in hun gewest hadden gekend, ook nog voor hun dagen de enig ware was, langzaam maar zeker weg te nemen. Zijn grote verdienste is het dat hij, de welgestelde onafhankelijke boerenzoon, groot respect in Limburg wist te kweken voor het aanvankelijk verachte mijnwerkersberoep.

Dat zijn sociale acties, zijn instellingen als Tijdig en Ons Limburg verzet bij andersdenkenden moesten oproepen, ligt voor de hand. In het sinds 1908 te Roermond verschijnende liberale weekblad Limburgs Belang - op nationaal niveau gesteund door het Algemeen Handelsblad - werden Poels en de N.V. Tijdig herhaaldelijk aangevallen. Van socialistische zijde werd betoogd dat Poels de vijand van de arbeidersklasse was. Voor Poels waren de socialisten de allergevaarlijkste vijanden. Katholieke sociale actie was voor Poels het middel bij uitstek om de socialisten te bestrijden. Men kan zich moeilijk aan de indruk onttrekken dat Poels, bij het begin van zijn sociale carrière, niet altijd even genuanceerd, en soms zelfs zeer fel, tegen het socialisme en de socialisten is opgetreden. Poels' biografen (Colsen en Dieteren) wezen erop dat het socialisme in de Mijnstreek eerder een uit Duitsland geïmporteerd marxisme was en niet representatief voor het Nederlandse socialisme kon heten. Op de Limburgse sociale studieweken te Rolduc, een instelling van Poels waar hij vanaf het begin in 1925 telkens een centraal thema liet behandelen, had hij vaker de bestrijding van het socialisme aan de orde gesteld. De bijeenkomsten van de jaren 1933 tot en met 1935 waren speciaal gewijd aan de gevaren die dreigden van de kant van het fascisme en het nationaal-socialisme. Tegen het gevaar van de nazi-infiltratie, met name in het mijngebied, zou Poels vooral sinds 1936 steeds duidelijker blijven demonstreren. Voor de NSB in Limburg was Poels de geduchte tegenstander.

In 1939 nam Poels ontslag als hoofdaalmoezenier. Bij het uitbreken van de oorlog op 10 mei 1940 verbleef Poels te Antwerpen, waar hij genezing zocht van een ernstige ziekte. Via Frankrijk (Cannes) belandde hij begin 1941 in Lugano, vervolgens in Schwyz (Zwitserland) waar hij tot juli 1945 zou blijven. Van 1945 tot aan zijn dood op 7 september 1948 verbleef hij meestal bij de Medische Missiezusters te Imstenrade (Heerlen).

De Limburgse hoofdaalmoezenier is de 'helderste, onafhankelijkste denker en de meest onverschrokken practicus van alle katholieke sociale voormannen' genoemd (Regier). Poels' betekenis reikte verder dan Limburg; hij was een nationale figuur met veel buitenlandse relaties in de kringen van geleerden, katholieke politici en sociale leiders. Deze nodigde hij uit om op zijn studieweken het woord te komen voeren. De sociale geschiedenis van Limburg tussen 1911 en 1939 draagt onmiskenbaar het stempel van Poels, die met zijn tijdig begonnen katholieke sociale actie in de Mijnstreek deze regio wist te bewaren voor het katholicisme. Poels was bereid tot federatieve samenwerking met alle mensen van goede wil die niet het christendom bestreden en zich wilden inzetten voor de opbouw van de voor de Nederlandse gemengde bevolking nodige maatschappelijke structuren. Zijn collega en vriend Ariëns viel het op hoe Poels met een groot aantal personen uit de meest uiteenlopende milieus kon samenwerken. Van zichzelf getuigde Poels dat 'bij al zijn fouten en gebreken althans zijn intellectuele eerlijkheid nooit bezweken' was.

A: Archief-Poels in Sociaal Historisch Studiecentrum voor Limburg te Maastricht.

P: Le Sanctuaire de Kirjath-Jearim. Etude sur le lieu du culte chez les Israélites au temps du Sammuël, suivie d'une notice historique sur la situation du peuple hébreu à la même époque (Leuven [enz.], 1894); 'Antwoord aan Prof. Kosters', in De Katholiek 55 (1896) 479-485; 'Belangrijkheid der geschiedenis van Israël', ibidem, 57 (1898) 221-234; 'De oorsprong van den Pentateuch', ibidem, 365-429; Critiek en Traditie of De Bijbel voor de Roomschen (Antwerpen, 1899); 'History and Inspiration', in The Catholic University Bulletin 11 (1905) 19-67, 132-194 en 12 (1906) 182-218; Een zestal reedevoeringen . .. (Kerkrade, 1935).

L: Katholieke Illustratie 82 (1948) 22 (september) 378-383; J. Jacobs, Het gouden boek der K.A.B. Limburg 1900-1950 .. . (Heerlen, 1951); Remigius Dieteren, Veertig jaren arbeiderswoningen in Limburg ... (Heerlen, 1951); idem. Mens en Mijn... (Heerlen, 1953); L.J. Rogier en N.C. de Rooy, In vrijheid herboren. Katholiek Nederland 1853-1953 ('s-Gravenhage, 1953); J. Colsen, Poels (Roermond [enz.], 1955); L.J. Rogier, Katholieke Herleving... (Den Haag, 1956); Remigius Dieteren, Grondbeleid en volkshuisvesting in de mijnstreek... (Assen, 1964); 'Dr. H.A. Poels. Een stuk leven. Beschouwingen van een oud-aalmoezenier van sociale werken'. Ingel. en geann. door P. dr. Remigius Dieteren O.F.M., in Jaarboek van het Sociaal Historisch Centrum voor Limburg 10 (1965) 1-136 en voorts verslagboeken Limburgse sociale studieweken te Rolduc van 1925-1939 handelend over sociale thema's.

I: Katholiek Documentatie Centrum te Nijmegen, Collectie personen: afb. 2A7658 [Foto: Archief Ned. Kath. Vakverbond].

M.G. Spiertz


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013