© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: H.L. Zwitzer, 'Poorten, Hein ter (1887-1968)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn1/poorten [12-11-2013]
POORTEN, Hein ter (1887-1968)
Poorten, Hein ter, luitenant-generaal, commandant van het leger in Nederlandsch-Indië (Buitenzorg (Ned.-I.) 21-11-1887 - 's-Gravenhage 15-1-1968). Zoon van Franciscus Hendricus ter Poorten, stuurman bij de Gouvernementsmarine en havenmeester in diverse plaatsen in Nederlandsch-Indië, en Clasina Ambrosina Kater. Gehuwd op 12-12-1912 met Agneta Cornelia Roqué. Uit dit huwelijk werden 2 dochters geboren. Na echtscheiding (7-12-1925) bij volmacht gehuwd op 18-9-1934 met Anna Maria Bergman. Dit huwelijk bleef kinderloos.
Ter Poorten bezocht de Cadettenschool te Alkmaar en vervolgens de Koninklijke Militaire Academie te Breda die hij op 25 juli 1908 verliet als tweede luitenant der artillerie van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL). Een plaatsing bij de Artillerie Constructiewerkplaatsen in Delft hield hem vooralsnog tot 1913 in Nederland. In deze jaren ontstond bij hem belangstelling voor de toen in opkomst verkerende luchtvaart en, wat Nederland en Indië betreft, behoort hij tot de pioniers op het gebied van het militaire vliegwezen. In 1910 verkreeg hij het brevet van balloncommandant, maar nog in datzelfde jaar richtte hij een verzoek tot de minister van Koloniën - de autoriteit onder wie de in Nederland verblijvende militairen van het KNIL vielen - om hem in de gelegenheid te stellen een opleiding te volgen tot vlieger. Hoewel binnen het departement enig verzet bestond tegen een langer verblijf van Ter Poorten in Nederland, besloot de minister, na overleg met de gouverneur-generaal van Nederlandsch-Indië, hem de gevraagde toestemming te verlenen. Aan Ter Poorten zelf werd overgelaten hoe en waar hij de opleiding zou volgen.
Ter Poorten koos aanvankelijk voor een opleiding bij de Belgische maatschappij Aviator die een vliegschool had in St. Job in 't Goor in de nabijheid van Antwerpen. Daar werden slechts moeizaam vorderingen gemaakt omdat het lesprogramma zich beperkte tot droogvliegen en taxiën in een vliegtuig dat nauwelijks van de grond kon komen. Slechts wanneer de staart met een hamer werd verzwaard, kon het toestel zich tot ongeveer een meter van de grond opheffen en zo een 'vlucht' maken van enkele honderden meters. Na deze ervaringen vertrok Ter Poorten naar de vliegschool van Léon de Brouckère in het gehucht Kiewit bij Hasselt, en op 30 augustus 1911 behaalde hij als eerste Nederlandse beroepsofficier het internationale vliegbrevet van de in 1909 opgerichte Fédération aéronautique internationale. Tot januari 1913, toen hij naar Indië vertrok, bleef Ter Poorten - in april 1911 inmiddels eerste luitenant geworden - zich intensief bezighouden met de vliegerij. Als vlieger nam hij deel aan manoeuvres van het Nederlandse leger en in opdracht van de minister van Koloniën stelde hij een onderzoek in naar de mogelijkheid bij het Indische leger een vliegdienst op te richten. Voorts adviseerde hij in verband daarmee over de aankoop van vliegtuigen.
Nadat Ter Poorten in februari 1913 in Indië aankwam, bekoelde enigszins zijn enthousiasme voor de vliegerij, onder andere omdat het toenmalige legerbestuur slechts een geringe belangstelling voor de luchtvaart toonde en pas in mei 1914 schoorvoetend overging tot de oprichting van een 'Proefvliegafdeeling'. Ter Poorten diende toen bij de Vestingartillerie en eerst in 1915 werd hij weer rechtstreeks bij de militaire luchtvaart betrokken waarvan als gevolg van de ervaringen in de Eerste Wereldoorlog ook de legerleiding in Indië het belang begon in te zien. In januari van genoemd jaar vertrok hij als lid van een commissie naar de Verenigde Staten waar twee vliegtuigen van het type Glenn Martin voor het leger in Indië werden aangekocht. In februari 1916, voordat hij opnieuw naar Amerika zou gaan, stortte Ter Poorten met één van deze toestellen neer, kort nadat hij was opgestegen voor een rondvlucht. De toenmalige legercommandant luitenant-generaal J.P.M. Michielsen die als passagier meevloog, kwam daarbij om het leven, terwijl Ter Poorten zwaar werd gewond. Met vertraging arriveerde hij in Amerika waar hij een opleiding zou krijgen op enkele nieuw aan te schaffen watervliegtuigen. De gevolgen van het ongeval bleven nawerken en in Amerika werd hem om gezondheidsredenen een vliegverbod van vier maanden opgelegd. Dit was het begin van het einde van zijn carrière bij de militaire luchtvaart. In maart 1917 in Indië teruggekeerd, bleef hij nog een halfjaar bij het luchtwapen werkzaam, waarna hij op eigen verzoek terugkeerde naar de Artillerie.
Van 1919 tot 1922 verbleef Ter Poorten in Nederland waar hij, inmiddels kapitein geworden, aan de Hogere Krijgsschool studeerde. Terug in Indië verliep zijn militaire loopbaan voorspoedig. In september 1937 werd hij benoemd tot generaal-majoor. Na in deze rang enkele functies te hebben vervuld, werd hij twee jaar later, in juli 1939, chef van de generale staf. Toen op 13 oktober 1941 de legercommandant en hoofd van het departement van Oorlog, luitenant-generaal G.J. Berenschot, het leven verloor bij een vliegongeval in de buurt van Batavia, volgde Ter Poorten hem in beide functies op, onder gelijktijdige benoeming tot luitenant-generaal.
De oorlog met Japan zou op 7 december 1941 uitbreken en in de voorafgaande jaren was Ter Poorten nauw betrokken geweest bij de organisatie van de defensie van Nederlandsch-Indië tegen een mogelijke Japanse aanval. Het KNIL was in de eerste plaats een leger bestemd voor de handhaving van de binnenlandse rust en orde en slechts in samenwerking met bondgenoten kon gehoopt worden een vijandelijke aanval af te slaan, althans op Java stand te houden. Na de Japanse actie tegen Pearl Harbour verklaarde Nederland, en daarmede dus ook Nederlandsch-Indië de oorlog aan Japan. Ter Poortens conceptie was erop gericht Java te behouden als basis voor een tegenaanval van de geallieerden op de Japanse strijdkrachten. In december 1941 was er sprake van de oprichting van een eenhoofdig geallieerd commando in de Pacific. Als uitvloeisel van zijn conceptie drong Ter Poorten er bij de bondgenoten op aan dit hoofdkwartier op Java te vestigen en niet in Noord-Australië waartoe ook plannen schenen te bestaan. Voorts wees hij op het grote belang van een tijdige versterking van Java, waarvan echter, ondanks diverse toezeggingen, zoals de zending van een Australisch legerkorps, door het voor de geallieerden ongunstige verloop van de strijd, weinig is terechtgekomen. Niettemin werd in januari 1942 onder leiding van de Britse generaal Sir Archibald Wavell, het Australian-British-Dutch-American (ABDA)-command gevormd, dat, mede dus ook naar de wens van Ter Poorten, zijn hoofdkwartier vestigde in Lembang in West-Java.
Ter Poorten werd opgenomen in de staf van Wavell, maar behield onder diens bevelen en verantwoordelijkheid het commando over het Indische leger. Java raakte echter strategisch gezien geïsoleerd toen de Japanse strijdkrachten achtereenvolgens Singapore, Zuid-Sumatra, Celebes, Borneo, Bali en Timor - de springplank naar Australië - veroverden. Wavell zag het hopeloze van de situatie in en op 25 februari 1942 werd het ABDA-command opgeheven. Ter Poorten stond nu alleen voor de taak om met vier regimenten van het KNIL die beschikbaar waren voor de verdediging van Java, alsmede enkele Australische en Britse troepen, een Japanse invasie te weerstaan.
Ter Poorten besloot zoveel mogelijk troepen in West-Java samen te trekken in de hoop daarmee nog enige successen te bereiken, wetende dat een nederlaag onvermijdelijk zou zijn tegen de Japanners die op 1 maart 1942 met twee divisies en enkele zelfstandige eenheden op vier plaatsen op Java waren geland. Verscheidene pogingen de Japanners afbreuk te doen werden ondernomen, zoals de tegenaanval op Soebang en op het reeds de eerste dag van de landing door de Japanners veroverde vliegveld Kalidjati. Geen daarvan had succes en op 8 maart moest Ter Poorten, na overleg met de gouverneur-generaal jhr. A.W.L. Tjarda van Starkenborch Stachouwer, instemmen met een bespreking met de Japanse bevelhebber, luitenant-generaal Imamura, die zou leiden tot de capitulatie van het KNIL op 9 maart daaraanvolgend.
Wat Ter Poorten zeer pijnlijk heeft getroffen is het feit dat de gouverneur-generaal, die volgens de Wet op de Staatsinrichting van Nederlandsch-Indië opperbevelhebber was van de in Indië aanwezige zee- en landmacht, op 5 maart 1942, na overleg met de Nederlandse regering in Londen, evenwel zonder Ter Poorten zelf te raadplegen, zijn taak als opperbevelhebber aan de legercommandant overdroeg. De achtergrond van deze beslissing was dat op deze manier - zo dacht men in Londen - wellicht een algehele capitulatie kon worden vermeden en de strijd tegen de Japanners als guerrilla kon worden voortgezet. Als gevolg van deze op het laatste ogenblik uitgevoerde bevelswisseling was een verwarde situatie ontstaan die tot uiting kwam tijdens de eerste bespreking met de Japanse bevelhebber te Kalidjati op 8 maart. Van Nederlandse zijde waren daarbij onder andere aanwezig de gouverneur-generaal en luitenant-generaal Ter Poorten. Eerstgenoemde trachtte daarbij de Japanse generaal te bewegen genoegen te nemen met een capitulatie van Bandoeng. Ter Poorten heeft zich bij dit gesprek afzijdig gehouden omdat volgens internationaal gebruik een algemeen bevelhebber zich niet bemoeit met onderhandelingen over een gedeeltelijke capitulatie. Hij begreep dat de Japanners met minder dan een algemene capitulatie geen genoegen zouden nemen. Nadat de Japanse bevelhebber de voorstellen van de gouverneur-generaal had afgewezen en het hem voorts duidelijk was geworden dat de gouverneur-generaal niet meer als opperbevelhebber fungeerde, werden de onderhandelingen met Ter Poorten voortgezet. Deze kon niet anders doen dan instemmen met de Japanse eisen. Bij niet inwilliging werd gedreigd Bandoeng, een stad overvol met vluchtelingen, te zullen bombarderen.
Na de capitulatie werd Ter Poorten in krijgsgevangenschap gevoerd, aanvankelijk op Java, daarna op Taiwan en sinds oktober 1944 in Mandsjoerije, waar hij samen met de gouverneur-generaal en andere prominenten van het Nederlandsch-Indische bestuur, op 17 augustus 1945 werd bevrijd. Hij keerde naar Nederland terug en vroeg in november 1945 ontslag als legercommandant en hoofd van het departement van Oorlog dat hem met ingang van 28 februari 1946 werd verleend. Ter Poorten heeft de indruk gehad dat hij als zondebok heeft moeten fungeren voor de militaire debacle die in Indië tegen de Japanners werd geleden. Vooral de overdracht van het opperbevel, drie dagen voor de onvermijdelijke capitulatie, heeft hem in die mening versterkt. Hij zag hierin een poging de verantwoordelijkheid op hem af te wentelen voor een drama waarvan iedere ingewijde, ook de gouverneur-generaal, de afloop moest kennen.
Dat Ter Poorten in ieder geval een bijzondere verantwoordelijkheid werd toegedacht blijkt uit de gang van zaken rondom Ter Poortens ontslag. Dr. H.J. van Mook, toentertijd Luitenant-Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië, door de minister van Overzeese Gebiedsdelen, prof. J.H.A. Logemann, om advies gevraagd, wenste een verslag van Ter Poorten over diens beleid als legercommandant in de verwachting dat de openbare mening in Indië te zijner tijd verantwoording zou eisen van de militaire gebeurtenissen gedurende de strijd tegen Japan. Van Mook wilde dit verslag voorleggen aan een onpartijdige commissie die over haar bevindingen rapport zou moeten uitbrengen aan de regering. Van dit onderzoek zou ook afhangen in welke termen het ontslag aan Ter Poorten zou worden verleend. De omstandigheden in Indië in 1945 hebben dit voornemen van Van Mook doorkruist. Ter Poorten heeft wel zijn verslag opgesteld maar het is niet voorgelegd aan een commissie.
Het ontslag van Ter Poorten was ten slotte eervol, onder dankbetuiging voor de langdurige diensten door hem aan den Lande bewezen. Dat daaraan de gebruikelijke qualificatie 'vele en gewichtige diensten' ontbrak zou een aanwijzing kunnen zijn dat Ter Poortens gevoelens dat hem de volledige verantwoordelijkheid voor het Indisch-Japanse drama op de schouders werd gelegd, niet geheel misplaatst zijn.
A: Collectie-Ter Poorten berust bij het Nederlands Instituut voor Militaire Historie.
L: Nederlandse luchtvaarders. Voorw. C.J. Snijders ... Samengest. door L.C. van Limburg Stirum (Utrecht, [1937]); Vijfentwintig jaar militaire luchtvaart in Nederlandsch-Indië. Samengest. door M. van Haselen. Uitg. t.g.v. het zilveren jublileum der militaire luchtvaart van het Koninklijk Nederlandsch-Indische Leger 1914-1939 [Batavia, 1939]; C.C. Küpfer, Onze vliegers in Indië. De geschiedenis der Indische militaire luchtvaart van haar aanvang tot de capitulatie van Bandoeng in 1942 (Haarlem, [c. 1947]); G.R. Wardena, in Ons Leger 52 (1968) 5 (mei) 26-27; Nederlands-lndië contra Japan. [Bew. door A.J.Th. Boester e.a. Bandoeng enz., 1949-1961. 7 dln.] VII; J.C. Bijkerk, Vaarwel, tot betere tijden! 2e dr. (Franeker, [1978]), Gerard Casius, 'Ter Poorten en De Brouckère: het KNIL gaat vliegen', in 40 jaar luchtvaart in Indië (Alkmaar [1986]) 8-12.
I: Beeldbank van het Nationaal Archief in Den Haag [Collectie ANEFO; Ter Poorten in 1942].
H.L. Zwitzer
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979)Laatst gewijzigd op 12-11-2013