Rooseboom, Willem (1843-1920)

 
English | Nederlands

ROOSEBOOM, Willem (1843-1920)

Rooseboom, Willem, gouverneur-generaal (Amsterdam 9-3-1843 - 's-Gravenhage 6-3-1920). Zoon van Jacob Rooseboom, bankier, en Fernandina Frederika Waller. Gehuwd sinds 25-7-1867 met Maria Johanna Escher, uit welk huwelijk 1 zoon en 2 dochters werden geboren, alsmede 2 jong gestorven zoons. Na overlijden van eerste vrouw op 22-3-1898 hertrouwd op 20-7-1899 met Nanny Pit, uit welk huwelijk 1 zoon werd geboren. afbeelding van Rooseboom, Willem

Veertien jaar oud werd hij naar de Koninklijke Militaire Academie te Breda gezonden en als kadet bij het wapen der genie geplaatst. In 1861 volgde zijn benoeming tot 2e luitenant, in 1864 tot 1e luitenant. In 1872 werd hij bevorderd tot kapitein. Roosebooms wetenschappelijke aanleg en intellectuele hoedanigheden bezorgden hem in 1874 een overplaatsing van de staf der genie naar de generale staf van het leger. Belast met het geven van onderwijs in de tactiek aan de krijgsschool te 's-Gravenhage (sinds de wet tot regeling van het militair onderwijs van 1890 de Hogere Krijgsschool) publiceerde hij in 1880 een lijvig werk in twee delen, waarin hij overtuigend blijk gaf van zijn grote theoretische kennis van het militair bedrijf: Het Hedendaagsche Gevecht. Gevechtsvormen der Infanterie, Cavallerie en Artillerie ('s-Gravenhage, 1880. 2dln.). Bekendheid verwierf ook zijn in 1884 uitgegeven Zakboekje voor den Officier te velde ('s-Gravenhage, 1884). Daarnaast was hij enige jaren redacteur van het in 1881 opgerichte Militair Blad. Tevens verleende hij medewerking aan verschillende andere tijdschriften, zoals De Militaire Spectator, De Gids en Vragen des Tijds.

Terzelfder tijd schreef hij onder het pseudoniem Henri Raloff enkele romans die, hoewel van zeer middelmatige kwaliteit, toch een zekere aftrek schijnen te hebben gevonden. In 1882 verscheen De sluier opgelicht ('s-Gravenhage, 1882. 2 dln.), waarin aan de hand van een denkbeeldige invasie in Nederland door Duitsland kritiek werd geleverd op de gebrekkige staat van verdediging waarin de Nederlandse strijdkrachten zich bevonden. In 1884 verscheen als premie van Het Nieuws van den Dag: Het Prinsesje (Amsterdam, 1884). Ten slotte heeft Rooseboom ook een historische schets op zijn naam staan: zijn in 1895 verschenen Een Tiran in de Tweede helft der Negentiende Eeuw ('s-Gravenhage, 1895). Achter deze titel ging de militaire dictator van Paraguay Fr. Solano Lopez schuil.

In 1884 werd Rooseboom op non-activiteit gesteld toen hij door de liberale kiezers van Arnhem in de Tweede Kamer werd gekozen. In de Kamer, waarvan hij tot 1891 deel bleef uitmaken, trad Rooseboom niet erg op de voorgrond. Een groot redenaar was hij niet, wel een degelijk werker in afdelingen en commissievergaderingen. Als een van de weinige specialisten die de Kamer op dit terrein rijk was, voerde hij hoofdzakelijk het woord over militaire zaken. Zo hield hij in 1890 een interpellatie over de vraag of een bombardement uit zee van de residentie al dan niet in strijd zou zijn met het volkenrecht. Dat hij ook in andere vraagstukken belang stelde, bewees zijn in 1888 uitgegeven overzicht van de Grondwetsherziening die het jaar daarvoor haar beslag had gekregen: De Grondwet toegelicht uit de gewisselde stukken in beide Kamers der Staten-Generaal... ('s-Gravenhage, 1888).

In 1885 werd Rooseboom bevorderd tot majoor, in 1890 tot luitenant-kolonel. Het jaar daarop bedankte hij voor de Tweede Kamer en werd hij benoemd tot directeur van de Hogere Krijgsschool. Kolonel en sous-chef van de generale staf sinds 1894, verwierf Rooseboom in 1897 de generaalsrang door zijn bevordering tot generaal-majoor en commandant van de stelling Amsterdam. Bij zijn ontslag uit de militaire dienst in 1899 werd hij bevorderd tot luitenant-generaal.

Roosebooms ontslag hing samen met zijn benoeming tot gouverneur-generaal van Nederlandsch-Indië. Men mag aannemen, dat deze benoeming het werk is geweest van de minister van Koloniën J.Th. Cremer, die Rooseboom uit de tijd van diens kamerlidmaatschap goed kende. Dat de keuze op een militair viel - voor het eerst in bijna zestig jaar na het overlijden van gouverneur-generaal D.J. de Eerens in 1840 - was op zichzelf niet zo verwonderlijk. De gebrekkige staat van de Indische defensie baarde bij het opdringen van Japan en het verlies van de Philippijnen door Spanje aan de Verenigde Staten grote zorgen. Rooseboom leek de geschikte man om Indië in een betere staat van tegenweer te brengen bij een onverhoopte aanval van een buitenlandse vijand. In de Indische pers vond Roosebooms benoeming echter geen onverdeeld gunstig onthaal, vanwege zijn onbekendheid met Indië waarvoor hij in het verleden nooit enige belangstelling had getoond.

Als gouverneur-generaal, welk ambt hij op 3 oktober 1899 aanvaardde, heeft Rooseboom niet geheel aan de verwachtingen ten opzichte van de door hem te ondernemen reorganisatie van de Indische defensie beantwoord. Ten dele kwam dit door omstandigheden buiten zijn schuld, zoals het ontbreken van de benodigde fondsen. Wel werden onder zijn bestuur de plannen uitgewerkt voor de stelling op de hoogvlakte van Bandoeng en de verdedigingswerken te Batavia. Andere belangrijke maatregelen die tijdens zijn bestuur tot stand kwamen, te beginnen met het jaar 1904, de invoering van de gouvernementspandhuisdienst en de opiumregie op Java. Voordien had het gouvernement het beheer van de pandhuizen en de distributie van opium overgelaten aan Chinese pachters die zich op deze wijze veelal ten koste van de inheemse bevolking hadden kunnen verrijken. Ook werd in 1904 een begin gemaakt met het reeds in de Troonrede van 1901 aangekondigde grote onderzoek naar de oorzaken van de 'mindere welvaart' van de bevolking op Java, welk onderzoek eerst in 1914 zou worden afgesloten, en met een, eveneens door 'Den Haag' ingeleide, nieuwe werkwijze bij de opstelling van de Indische begroting, waardoor het zwaartepunt meer in Indië kwam te liggen en minder in Nederland. Met Idenburg die in 1902 als minister van Koloniën optrad liet de verstandhouding in sommige opzichten te wensen over. Zo bood Rooseboom in december 1903 zijn ontslag aan, omdat hij door gewapend ingrijpen een einde wilde maken aan de in het rijkje Tabanan op Bali bestaande weduwenverbranding, terwijl Idenburg van een dergelijk ingrijpen niet wilde weten. Het conflict kon worden bijgelegd doordat de raja van Tabanan zich in het begin van 1904 naar de wensen van de Ned.-Indische regering schikte.

Op 1 oktober 1904 gaf Rooseboom het bestuur over aan zijn opvolger, de pacificator van Atjeh, J.B. van Heutsz. In Nederland teruggekeerd, waar hij zich te 's-Gravenhage vestigde, heeft hij niet meer actief aan het politieke leven deelgenomen. Wel bekleedde hij nog het voorzitterschap van de Staatscommissie voor Indische marinezaken die in 1908 haar rapport uitbracht.

Rooseboom was een man met een brede belangstelling en grote werkkracht. Hij behoorde onbetwist tot de militaire corypheeën die het kleine Nederlandse leger in zijn tijd telde. Als gouverneur-generaal heeft hij, mogelijk door zijn reeds gevorderde leeftijd en zijn onbekendheid met land en volk, echter geen belangrijke initiatieven ontwikkeld. Wat Indië omstreeks 1900 nodig had, was ook niet zozeer een beroepsmilitair als wel een goed econoom die de middelen kon aanwijzen om Java uit zijn 'mindere welvaart' op te heffen.

A: Rooseboom heeft, voor zover bekend, geen persoonlijk archief nagelaten. Wel is in het archief-Idenburg (Hist. Documentatiecentrum voor Nederl. Protestantisme 1800-heden. Vrije Universiteit van Amsterdam) een verzameling brieven van Rooseboom bewaard gebleven. Zie: G. Puchinger, Colijn en het einde van de coalitie. De geschiedenis van de kabinetsformaties 1918-1924 (Kampen, 1969).

P: Behalve de bovengenoemde werken: Is Nederland verdedigbaar? (Breda, [1871]); Neerlands Staatkunde tegenover Duitschland (Breda, [1872]); Over de levende strijdkrachten (Utrecht, 1875); Eenige beschouwingen naar aanleiding van het Ontwerp-Voorschrift op het tirailleeren (Breda, 1875); De theorie van het schot der handvuurwapens, in het bijzonder met het oog op het Nederlandsche infanteriegeweer (Breda, 1878); Ontwerp van wel tot regeling van de nationale militie en schutterij (Utrecht, 1879).

L: [F. Netscher], 'Karakterschets. Gouverneur-Generaal W. Rooseboom', in De Hollandsche Revue 4 (1899) 564-578; R.A. van Sandick, 'De nieuwe Gouverneur-Generaal', in De Indische Gids 21 (1899) II, 773-778, 850-857; S. Kalft, in De Indische Gids 42 (1920) I, 372-380; Encyclopaedie van Nederlandsch-Indië 2e dr. (Den Haag, 1927) V, 364-365; zie voor ambtelijke stukken van W. Rooseboom in Bronnenpublicatie betreffende de geschiedenis van Nederlands-Indië 1900-1942. Bew. door S.L. van der Wal en P. Creutzberg (Groningen, 1963-1972)I, II, V.

I: Website Parlementair Documentatie Centrum, te Leiden: http://www.parlement.com/9291000/modulesf/g6ki9ydx [28-10-2008].

C. Fasseur


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013