Schendel [sr.], Arthur François Emile van (1874-1946)

 
English | Nederlands

SCHENDEL [SR.], Arthur François Emile van (1874-1946)

Schendel [sr.], Arthur François Emile van, schrijver (Batavia 5-3-1874 - Amsterdam 11-9-1946). Zoon van Charles George Henri François van Schendel, officier in het Nederlandsch-Indische leger, en Johanna Louisa Henriette Lippe. Gehuwd sinds 13-8-1902, tot haar dood op 15-5-1905, met Bertha Jacoba Zimmerman. Uit dit huwelijk werden twee dochters geboren. Hertrouwd op 14-5-1908 met Anna de Boers. Uit dat huwelijk zijn 1 dochter en 1 zoon geboren. afbeelding van Schendel [sr.], Arthur François Emile van

Het gezin Van Schendel verhuisde toen Arthur vijf en een half jaar was naar Nederland. De vader, aan wie hij goede herinneringen behield, stierf al kort daarop. De moeder verwaarloosde hem verregaand. Van geregeld onderwijs kwam weinig: tussen 1880 en 1888 zo nu en dan op lagere scholen in Haarlem en Amsterdam, daarna één jaar HBS, maar door geldgebrek werd ook deze opleiding afgebroken. Wel las hij veel, vooral Shakespeare en Multatuli. Aan zijn lot overgelaten maakte hij lange, eenzame zwerftochten. Vanaf zijn dertiende tot zijn achttiende schreef hij, naar eigen zeggen, 'vele verzen en treurspelen'. Op zijn veertiende gaat hij zelfstandig wonen, heeft allerlei baantjes, doet een zelfstudie Engels en bezoekt dank zij een beurs een tweetal jaren - van 1891 tot 1893 - de Amsterdamse toneelschool, die hij verlaat omdat hij kiest voor het schrijven. De verzen die hij dan schrijft stuurt hij naar Kloos en Van Eeden, zijn goden destijds. Gedrukt worden ze nergens. Op raad van anderen legt hij zich dan toe op het proza zonder daarin ooit het poëtische te verloochenen - vaak zelfs schrijft hij in dichtvorm de eerste versie, die voor de druk als proza herschreven wordt.

Op zijn twintigste schrijft hij zijn eerste werk dat in druk zou verschijnen Drogon, een vertelling over een gedoemde ridder. Het manuscript raakt twee jaren zoek, wordt dan gedrukt door de uitgever W. Versluys met plaatjes van Marius Bauer (1896). De critici merkten hem op. Kloos o.a. schreef: 'ernstig en echt.' Vriendschap wordt gesloten met Willem Witsen, Willem Kloos en later met Jan Toorop, Aart van der Leeuw, Henriette en haar man Rik (R.N.) Roland Holst. In omgang en voorkomen maakt de jeugdige schrijver vergeleken met leeftijdgenoten een volwassener indruk, zoals ook in zijn geschriften. Eenzaamheid, zwerven en onvervulbaar verlangen werden thema van zijn bekende Een zwerver verliefd uit 1904. Enig succes werd nu zijn deel. De beide romans over de zwerver Tamalone - het eerste werk werd in 1907 door Een zwerver verdwaald gevolgd - werden meermaals herdrukt, maar de andere en betere boeken die hij liet volgen werden niet steeds over de gehele linie van recensenten en lezers gewaardeerd. Soberheid is al vroeg het kenmerk van zijn werk. Later zal men - met name Menno ter Braak - zelfs spreken van een 'vervagingstechniek' - een wat ongelukkig gekozen term voor geenszins vaag, maar beknopt, haast kroniekmatig noterend proza.

Enige tijd (1896-1901) werkt hij in Engeland als schoolmaster, dan trekt hij weer heen en weer (Engeland, Wales, Nederland (1902-1905)). Hij heeft zelfs enige tijd in het Engels geschreven en in zijn syntaxis blijft de invloed van die taal onderkenbaar. In zijn vaderland terug vestigt hij zich in 1908 te Ede (G.), na 1912 in een huis met Indisch voorkomen en met een grote tuin. Liefdevol vader voor zijn gezin, hard en nauwgezet werkend aan vele boeken. Wegens ziekte van zijn tweede vrouw vertrekt het gezin in 1920 naar Italië waar ze op verscheidene plaatsen wonen; later vooral te Sestri Levante. De schrijver is omstreeks de vijftig, zijn talent verschijnt op zijn rijpst. Veel succes kennen de romans van de jaren dertig - alle in de negentiende eeuw, en in Holland gesitueerd - Het fregatschip Johanna Maria (1930), De Waterman, (1933), Een Hollandsch Drama (1935), De grauwe vogels (1937). Naast deze door sommige kritieken, 'wat somber' genoemde werken verschijnen de prachtige verhalenbundels, vol spottende humor en milde ironie, zoals Herinneringen van een dammen jongen (1934) en Anders en eender (1939). Ze worden nauwelijks gelezen, slechts de raamvertelling De Wereld een dansfeest (1938) werd populair. Zijn meesterschap vindt alom waardering, vooral bij de zogenoemde Forum-groep. Met hen heeft hij ook hechte vriendschapsbanden: Eddy du Perron, Jan van Nijlen, Menno ter Braak, Jan Greshoff en Hein 's-Gravesande - de laatste zijn latere biograaf. Over zijn werk uit hij zich nauwelijks. Voor hij begint te schrijven is er hard gewerkt en diepgaand studie gemaakt van de tijd en omstandigheden die het raam van zijn volgend werk zullen zijn. Nochthans is dat studiemateriaal in het werk zelf geheel terzijde gesteld. Enkel sporadische, maar heldere en voldoende, mededelingen in de tekst geven ons inlichting over de tijdsomstandigheden. Het concept van het geheel was reeds voor de aanvang van het schrijven volledig in de geest van de schrijver gevormd. Van Schendel zelf was wars van elke kerkelijke of politieke gebondenheid, en in zijn romanfiguren toont hij zich dwars tegen de burgerlijke maatschappij. De dreiging van het fascisme, de oorlog, de dood van zijn vrienden - Ter Braak en Du Perron -, de gedwongen verwijdering van zijn land en de rampen die dat treffen werkten zeer neerdrukkend op hem. Hij was fel tegen de verdrukkers: 'ongedierte' schold hij hen. Het fascisme: 'een ander soort socialisme, het denkt met de laarzen'. Zijn boeken werden verboden: 'geestelijk nihilisme' heette het. Zijn naam mocht niet langer genoemd. In dat isolement, verzwaard door lichamelijk lijden, schrijft hij nog een aantal prachtige boeken, hoewel niet als zodanig door de kritiek erkend: De menschenhater [1941], Het oude huis (1946), Voorbijgaande schaduwen [1948]. Voor het laatste werk krijgt hij postuum de P.C. Hooftprijs in 1947. Direct na de oorlog gaat hij, reeds ernstig ziek, terug naar Amsterdam. Daar sterft hij.

A: Veel manuscripten en andere stukken bij de familie Van Schendel en in het Nederlands Letterkundig Museum en het Documentatiecentrum te 's-Gravenhage.

P: Van de belangrijkste werken, in de tekst genoemd, bestaan tal van separate uitgaven. Verder Verzameld Werk (Amsterdam, 1976-1978. 8 dln.) met in dl. VIII volledige bibliografie en drukgeschiedenis.

L: A. Verwey, 'Arthur van Schendel : Een zwerver verliefd', in Proza (Amsterdam, 1921) III, 37-63; F. Batten, A. Morriën, Lies van Weezel e.a.. Lof van Arthur van Schendel... (Amsterdam, 1945); S. Vestdijk, 'Een pavane als medeminnaar', in Muiterij tegen het etmaal 2e dr. ('s-Gravenhage, 1947. 2 dln.) I, 7-11; G.H. 's-Gravesande, Arthur van Schendel. Zijn leven en werk (Amsterdam, 1949); Menno ter Braak, Verzameld werk (Amsterdam, 1949-1951) IV, V, VI en VII; J. Greshoff, Arthur van Schendel (Amsterdam, 1954); E. du Perron, Verzameld werk (Amsterdam, 1955-1958) II, V en VI; F.W. van Heerikhuizen, Het werk van Arthur van Schendel. Achtergronden, karakter, ontwikkeling (Amsterdam, [1961]); P. Kralt, 'Vervaging als literaire techniek in Arthur van Schendel Een zwerver verliefd, in De Nieuwe Taalgids 67 (1974) 24-31; Arthur van Schendel (Amsterdam, 1976) (= Schrijvers Prentenboek : 19); Ch. Vergeer, 'Van Schendels noodlot', in Maatstaf 24 (1976) 11 (november) 35-42; Beschouwingen over Arthur van Schendel door Willem Kloos, Alphons Diepenbrock, F.W. van Heerikhuizen, e [a.]... [samengest. door de commissie tot redactie van het Verzamelde werk van Arthur van Schendel. . .]. (Amsterdam [1976]).

I: Arthur van Schendel (Amsterdam, 1976) 12 [Van Schendel omstreeks 1895].

Ch. Vergeer


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013