© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: A.A.M. de Jong, 'Schmidt Degener, Frederik (1881-1941)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn1/schmidt [12-11-2013]
SCHMIDT DEGENER, Frederik (1881-1941)
Schmidt Degener, Frederik, museumdirecteur en letterkundige (Rotterdam 10-12-1881 - Amsterdam 21-11-1941). Zoon van Johann Diederich Schmidt Degener, eigenaar van een modezaak, en Maria Juliana Kamerling. Sinds 20-6-1930 gehuwd met Augustine Suzanne Vadurel. Er waren uit dit huwelijk geen kinderen.
Schmidt Degener doorliep in zijn geboortestad Rotterdam het Erasmiaans Gymnasium. Reeds in zijn middelbare schooltijd voelde hij zich sterk aangetrokken tot de wereld van kunst en literatuur en vertoonde hij bijzondere literaire begaafdheid. Voor de fijngevoelige, gesloten en door zijn medeleerlingen weinig begrepen Schmidt Degener was het van essentieel belang, dat hij in een van zijn leraren, de dichter J.H. Leopold, een geestverwant vond. Leopold bracht hem in contact met de geestelijke sfeer van rond 1900 en legde mede de basis van zijn esthetische opvattingen.
Na zijn eindexamen in 1903 ging Schmidt Degener op advies van de kunstenaar dr. A. Bredius in Berlijn kunstgeschiedenis studeren, een studie die toentertijd in Nederland nog niet mogelijk was. De sfeer in Berlijn lag hem echter niet en ondanks zijn bewondering voor zijn hoogleraar A. Goldschmidt vertrok hij in 1904 naar Parijs om aan de Sorbonne zijn studie voort te zetten. Door het plotseling overlijden van zijn vader moest hij echter reeds in 1905 naar Nederland terugkeren en de werkzaamheden aan zijn dissertatie over de gebroeders Van Eyck afbreken. Vooral zijn verblijf in Parijs heeft grote invloed op hem gehad; zijn verdere leven is hij in hoge mate op Frankrijk georiënteerd gebleven. Terug in Nederland, wijdde Schmidt Degener zich aan het schrijven van kunsthistorische beschouwingen. In 1906 verscheen ter gelegenheid van de herdenking van Rembrandts geboortejaar van zijn hand Rembrandt. Een beschrijving van zijn leven en zijn werk, tot op heden een van de beste populaire verhandelingen over deze schilder.
In 1908 werd Schmidt Degener benoemd tot directeur van het Rotterdamse Museum Boymans. Onmiddellijk bleek, dat hij geheel andere opvattingen over museuminrichting had dan toen gebruikelijk waren. Hij behoorde tot degenen, die de musea wilden ontwikkelen van plaatsen, waar grote hoeveelheden voorwerpen ongeselecteerd werden tentoongesteld, tot instellingen, waar een algemeen publiek zou kunnen genieten van een harmonische inrichting met uitsluitend kunstwerken van hoge artistieke kwaliteit. In één jaar veranderde hij de onoverzichtelijke, overladen opstelling binnen het Rotterdamse museum in een rustige presentatie van eersterangs kunstwerken, terwijl het overige werd opgeslagen in een speciaal daarvoor ontworpen studiedepot.
Het was niet verwonderlijk, dat de directeur van deze proeftuin van museuminrichting in 1919 gevraagd werd ondervoorzitter te worden van de in dat jaar ingestelde Rijkscommissie van advies inzake reorganisatie van het museumwezen hier te lande. In deze commissie heeft hij een zeer belangrijke rol gespeeld. Met zijn diplomatieke talent wist hij de commissie te winnen voor toentertijd radicale gedachten, zoals de strikte scheiding in de musea tussen voorwerpen van hoge artistieke kwaliteit en voorwerpen van historisch belang. In het bijzonder pleitte hij voor het samenbrengen van een collectie topkunstwerken uit diverse Rijksmusea in een nieuw te bouwen museum bij het Rijksmuseum te Amsterdam.
In 1921, hetzelfde jaar dat de genoemde commissie haar eindrapport publiceerde, werd Schmidt Degener voorgedragen voor de functie van hoofddirecteur van het Rijksmuseum. Van 1921 tot aan zijn dood in 1941 heeft hij deze hoogste functie in de Nederlandse museumwereld vervuld.
Spoedig na zijn benoeming bleken de economische omstandigheden zich zodanig te ontwikkelen, dat er van de bouw van een 'topstukkenmuseum' geen sprake kon zijn. Met grote souplesse heeft Schmidt Degener zich aan de omstandigheden weten aan te passen en binnen het bestaande gebouw van het Rijksmuseum een deel van zijn ideeën verwezenlijkt. Hij bevrijdde de zalen van de tot aan het plafond hangende hoeveelheid schilderijen en richtte het museum zo in, dat de schoonheid van de kunstwerken optimaal tot uiting kon komen. Voorts scheidde hij voorwerpen van historisch belang, voor zover zij niet van hoge artistieke kwaliteit waren, af van de schilderijencollectie en van de kunstnijverheidcollectie in een nieuwe afdeling, gewijd aan de vaderlandse geschiedenis, daarmee een indeling van het Rijksmuseum makend, die in grote lijnen tot op heden wordt aangehouden.
Met de herindeling en herinrichting van het voordien in internationale museumkringen als chaotisch bekend staande Rijksmuseum verwierf Schmidt Degener ook in het buitenland grote bekendheid. Hij was een bereisd man en zijn internationale allure vond ook zijn neerslag in zijn verzamelbeleid. Weliswaar concentreerde hij zich evenals zijn voorgangers op de Nederlandse kunst - onder meer slaagde hij er in twee zeer belangrijke schilderijen van Rembrandt uit Rusland voor het Rijksmuseum te verwerven - maar daarnaast wenste hij ook een bescheiden collectie buitenlandse kunstwerken op te nemen om daarmee het 'ensemble', dat het Rijksmuseum naar zijn mening moest worden, te verrijken.
Aan het eind van de jaren '30 brak voor Schmidt Degener een moeilijke tijd aan. Na een jarenlange ernstige ziekte overleed in 1940 zijn van oorsprong Franse vrouw. In diezelfde periode moesten de belangrijke kunstwerken vanwege het dreigende oorlogsgevaar uit het Rijksmuseum naar veilige bergplaatsen worden geëvacueerd, hetgeen betekende, dat alles wat moeizaam en door de krappe geldmiddelen uiterst langzaam in het museum tot stand was gebracht, moest worden afgebroken. In deze tijd ging bovendien de gezondheid van Schmidt Degener sterk achteruit. Op 21 november 1941 overleed hij aan een hartaanval.
Naast het praktische museumwerk vond Schmidt Degener gelegenheid een aantal belangrijke kunsthistorische publikaties het licht te doen zien, die blijk geven van zijn grote kennerschap en waarin hij op heldere wijze grote lijnen kon aangeven en ontwikkelingen in breed perspectief kon laten zien, zij het een enkele maal meer intuïtief dan wetenschappelijk gefundeerd. Vooral Rembrandt was een geliefd onderwerp van studie. Voor zijn bijdrage tot de wetenschap verleende de Universiteit van Amsterdam hem in 1932 een eredoctoraat en werd hij in 1935 benoemd tot lid van de Nederlandse Akademie van Wetenschappen.
Een beschrijving van het leven van Schmidt Degener zou eenzijdig zijn, wanneer daarin geen aandacht zou worden besteed aan zijn literaire werk. Niet alleen publiceerde hij een aantal belangwekkende essays, die getuigen van grote eruditie, maar ook schreef hij op latere leeftijd enkele dichtwerken van hoge kwaliteit, waaronder het 'lyrisch drama' De Poort van Ishtar (1937). Afgezien van een enkele publikatie in Groot Nederland onder het pseudoniem Teunis Erink, verspreidde hij zijn gedichten uitsluitend onder zijn vrienden in privé-uitgaven. Het is vooral een licht ironisch gevoel van de snelle vergankelijkheid van het menselijk leven, dat Schmidt Degener in zijn gedichten wil uitdrukken. Zijn literaire werk wordt gekenmerkt door een verfijnd spel met de taal en een sterke vormgebondenheid.
Een groot gevoel voor esthetiek is kenmerkend voor Schmidt Degener. Zijn betekenis voor het museumwezen ontleent hij bovenal aan het scheppen van ruimte voor schoonheidsbeleving in het museum. Hij koos voor een opstelling waarin de kunstwerken als kunstwerken tot hun recht konden komen, in bepaalde zin een overbrenging van de 'l'art pour l'art' opvatting naar het terrein van de musea. Wel kan men zich afvragen of hij door het primair stellen van de artistieke waarde soms de historisch-documentaire waarde van de voorwerpen niet wat uit het oog verloor, zoals dat het geval was bij het verwijderen van de toelichtende bijschriften bij de schilderijen, die hij als storend ervoer.
A: Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, Den Haag.
P: Zie W.M.C. Juynboll, 'Systematische bibliografie van geschriften van F. Schmidt-Degener', in F. Schmidt-Degener, Verzamelde studiën en essays... (Amsterdam, 1950)11, 177-188.
L: J. Huizinga, in Jaarboek der Nederlandsche Akademie van Wetenschappen 1941-1942, 226-236; H.E. van Gelder, in Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden 1943-1945. Levensberichten 207-224; A.M. Musschoot, 'De poëzie van F. Schmidt-Degener', in Studia germanica Gandensia 8 (1966) 73-113; eadem, 'Frederik Schmidt-Degener. Dichter, kunstgeleerde en museumdirecteur', ibidem, 10 (1968) 93-132; F.J. Duparc, Een eeuw strijd voor Nederlands cultureel erfgoed ('s-Gravenhage, 1975); G. Knuvelder, Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde 5e dr. ('s-Hertogenbosch, 1976) IV, 534-539.
I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 1313.
A.A.M. de Jong
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979)Laatst gewijzigd op 12-11-2013