© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: C.M. Schulten, 'Thomson, Lodewijk Willem Johan Karel (1869-1914)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn1/thomson [12-11-2013]
THOMSON, Lodewijk Willem Johan Karel (1869-1914)
Thomson, Lodewijk Willem Johan Karel, militair en politicus (Voorschoten 11-6-1869 - Durrës (Durazzo) 15-6-1914). Zoon van Bernard Heidenreich Thomson, officier van gezondheid, en Maria Wilhelmina Pompe van Meerdervoort. Gehuwd op 29-11-1893 met Henrietta Lambertina Slotemaker. Uit dit huwelijk werden 2 dochters geboren, van wie 1 jong overleden is.
Na in Rotterdam de driejarige HBS doorlopen te hebben, studeerde Thomson aan de Koninklijke Militaire Academie in Breda en werd op 25 juli 1888 benoemd tot tweede luitenant bij het 5e Regiment Infanterie, dat in Nijmegen in garnizoen lag. Mede vanwege zijn teken- en schildertalent werd hij van 1 februari tot 31 december 1891 gedetacheerd bij de Militaire Verkenningen in Den Haag om voor deze dienst te worden opgeleid. In 1892 volgde zijn bevordering tot eerste luitenant waarna hij in de periode van 1894 tot 1896 geplaatst was bij het KNIL en in Atjeh aan de krijgsverrichtingen deelnam. Voor deze operaties werd Thomson benoemd tot ridder 4e klasse der Militaire Willemsorde. Om gezondheidsredenen keerde hij in 1896 naar Nederland terug.
Op het gebied van de militaire topografie publiceerde hij in De Militaire Spectator 62 (1893) 385-387 het artikel 'Het in kaart brengen van hoogteterrein', waarop door L. Noest in dat zelfde jaar in De Militaire Spectator fel werd gereageerd. Nog meer rumoer ontstond, toen Thomson in 1897 een kaart van Atjeh liet verschijnen ten gerieve van het grote publiek. Het Topografisch Bureau te Batavia, dat zelf een kaart in voorbereiding had, was hier weinig gelukkig mee (Indisch Militair Tijdschrift 29 (1898) 62-68 en 368-377). In 1891 kwam zijn eerste korte artikel in De Militaire Spectator, getiteld 'De vetting van de patroon no 1'. Een zeer uitvoerige verhandeling zag het licht in het Indisch Militair Tijdschrift (1895) over 'De oorlog tusschen Japan en China'. Bovendien hield hij in 1899 voor de Vereeniging ter Beoefening van de Krijgs-wetenschap een zeer belangrijke lezing met als titel: 'Welke voordeelen zijn verbonden aan eene vereeniging van de officierskorpsen van het Nederlandsche en het Nederlandsch-Indische leger?' (Vereeniging ter beoefening van de krijgswetenschap 1898-1899, 420-466.).
In hetzelfde jaar vertrok hij naar Zuid Afrika om als militair attaché bij de Zuidafrikaanse Republiek en de Oranje-Vrijstaat de krijgsverrichtingen tijdens de Boerenoorlog te volgen. Na zijn terugkeer in het vaderland (1900) werd Thomson bij het Regiment Grenadiers en Jagers in Den Haag geplaatst. Tijdens de Spoorwegstakingen van 1903 was hij belast met de beveiliging van de spoorlijnen naar Den Haag, een taak die hij zo uitstekend volbracht dat hem hiervoor de Orde van Oranje-Nassau verleend werd. Na in 1903 lid van de redactie van het vooruitstrevend maandblad De Militaire Gids te zijn geworden, greep hij de gelegenheid aan zijn denkbeelden te verbreiden over de tucht en de democratie binnen het leger. Bevorderd tot kapitein kreeg Thomson een commando bij het 9e Regiment Infanterie te Leeuwarden. In de Friese hoofdstad was hij een zeer bekende persoonlijkheid. Als compagniescommandant ging hij op kameraadschappelijke wijze om met zijn soldaten, strafte hen vrijwel nooit, en kwam hierdoor in conflict met zijn superieuren.
Bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer van 1905 koos het kiesdistrict Leeuwarden Thomson als vertegenwoordiger (1905-1913). Hoewel politiek behorend tot de Liberale Unie, stelde hij zich verscheidene malen zeer onafhankelijk op. Zo zette Thomson zich in voor een meer democratisch georganiseerd leger en was sterk gekant tegen het verlenen van een monopoliepositie aan Krupp met betrekking tot wapenleveranties aan Nederland. Zijn bijdrage tot het debat bij het indienen van de Militiewet van 1911 door H. Colijn vormde een hoogtepunt in zijn parlementaire loopbaan. Als spreker wist hij de Kamer steeds te boeien. Figuren als Colijn, Troelstra en Marchant schatten hem bijzonder hoog. Tevens maakt Thomson van 1909 tot 1913 deel uit van de Haagse gemeenteraad. In 1912-1913 kon hij als militair attaché de krijgsverrichtingen van het Griekse leger bijwonen en daarover rapporteren. Na zijn bevordering tot majoor (1913) volgde zijn plaatsing bij het 12e Regiment Infanterie met Groningen als standplaats.
Begin 1914 werd hem bij Koninklijk Besluit toestemming verleend om tijdelijk in Albanese krijgsdienst te treden. Deze ongewone gang van zaken baarde veel opzien: de jonge zelfstandige staat Albanië zou hiermee nl. door internationale hulp op eigen benen gezet worden zonder al te zware druk der machtige buurlanden. Het lag in de bedoeling dat Thomson samen met een aantal andere Nederlandse officieren de gendarmerie in Albanië zou organiseren en daardoor de veel voorkomende interne strijd tussen clans en taalgroepen bedwingen. Thomson sneuvelde echter op 15 juni 1914 bij de gevechten rond Dürres (Durazzo). Toen kort daarop de wereldoorlog uitbrak was dit eerste experiment van belangeloos internationaal optreden in Albanië geheel mislukt. Thomsons dood en begrafenis hebben in Nederland diepe indruk gemaakt.
A: Documentatie Sectie Krijgsgeschiedenis Koninklijke Landmacht in Den Haag; collectie-Thomson in het Legermuseum in Delft.
P: Behalve in de tekst genoemde publikaties: Zesmaandsche Oefentijd voor het Wapen der Infanterie?... (Haarlem, 1898); Een Volksleger... (Baarn, 1912); o.a. artikelen in De Militaire Gids: 'Belangrijke tactische werken' (1903), 'Het slepend gevecht' (1903), 'De vrees voor het democratisch element in ons leger' (1905), 'Algemeene Dienstplicht' (1907).
L: Documentatie Sectie Krijgsgeschiedenis Koninklijke Landmacht; J. van Oest, in Het Leven 9 (1914) 791-798; D. Hans, Majoor Thomson (Den Haag, 1917); J. Fabius, Met Thomson in Albanië... 2e druk (Maastricht, [1964]); G.T.A. Goslinga, The Dutch in Albania... (Rome, 1972); C.M. Schuiten en H. van Dorssen, in Armamentaria 1978, afl. 13, 72-92.
C.M. Schulten
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979)Laatst gewijzigd op 12-11-2013