© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: E.G. Groeneveld, 'Veen, Gerrit Jan van der (1902-1944)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn1/veen [13-05-2020]
VEEN, Gerrit Jan van der (1902-1944)
Veen, Gerrit Jan van der, beeldhouwer en verzetsleider (Amsterdam 26-11-1902 - Overveen 10-6-1944). Zoon van Gerrit Jan van der Veen, slager, en Dorothea Lorenz. Hij was gehuwd op 25-11-1931 met Louise Adriana van der Chijs (1909-1997). Uit dit huwelijk waren 2 dochters.
Van der Veen werd, als derde zoon van vier kinderen in een uit Kampen afkomstig gereformeerd gezin, geboren. Na de lagere school en een 3-jarige HBS in Amsterdam volgde hij een opleiding tot werktuigkundige aan de Spoorwegschool in Utrecht. Hij werd daarop bij de Nederlandse Spoorwegen op de tekenkamer aangesteld. Zijn ontwikkelend kunstzinnig talent uitte zich in de vervaardiging van tekenfilms waarvoor hij een apparaat ontwierp, en het maken van karikaturen en houten beeldjes. Zijn inzending op een tentoonstelling van amateurbeeldhouwers in Zaandam (± 1924) werd bekroond. Van 1925 tot 1928 was hij op Curaçao werkzaam als werktuigkundige bij een dochter-onderneming van de Bataafse Petroleummaatschappij. Hier wist hij door vastberaden optreden een brand op een Engelse tanker te bedwingen en uitbreiding tot de gehele petroleumhaven te voorkomen. Een bescheiden geldbeloning van de maatschappij stelde hem in staat naar Nederland terug te keren en zijn roeping als beeldhouwer te volgen.
Na een examen werd hij toegelaten tot de Rijksakademie van Beeldende Kunsten waar hij o.a. lessen volgde van prof. Jan Bronner. In 1930 ontving hij de zilveren medaille van de prijsvraag voor de Prix de Rome. Na een korte verbintenis met een reclamebureau, vestigde hij zich definitief als beeldhouwer en betrok hij een der in de jaren dertig gereedgekomen atelierwoningen in Amsterdam. Na een in materieel opzicht moeizame aanloopperiode kreeg hij regelmatig opdrachten voor portretkoppen. Via relaties op Curaçao kon hij een monumentale klok voor een plein in Willemstad vervaardigen. Zijn naam raakte meer bekend door portretreliëfs aan de Herman Gorter- en Groen van Prinstererschool in Amsterdam en de monumenten voor prins Hendrik (Den Helder, 1935), koningin Emma (Baarn, 1937) en Wilhelmina Drucker (Amsterdam, 1939). Na mozaïeken voor de gebouwen van de toenmalige Javasche Bank in Amsterdam en Batavia volgde zijn laatste werk: een beeldengroep voor het viaduct van het nieuwe Centraalstation in Utrecht dat eind 1940 gereed kwam. Ook was hij de ontwerper van een aantal gedenkpenningen. In januari 1940 kreeg hij via De Nederlandsche Bank opdracht om voor de fa. Enschedé een nieuw f 10-biljet te ontwerpen, waarvoor hij zich in de moeilijke techniek van het watermerk verdiepte; zijn ontwerp werd echter niet aangenomen.
Bij het begin van de bezetting, juli 1940, weigerde Van der Veen als blokhoofd van de luchtbescherming de zg. Ariër-verklaring te tekenen. Dit was zijn eerste afwijzing van een Duitse maatregel die gevolgd werd door een tomeloze verzetsactiviteit, waarbij hij zich ontwikkelde van een volgens zijn vrienden timide en wat saaie man tot een dominerende figuur, rusteloos zoekend naar wegen om de vijand afbreuk te doen, geen gevaar schuwend, hetgeen hem een centrale plaats gaf eerst in het kunstenaarsverzet, later in een der grootste vervalsingscentrales, in de gewapende organisatie de Raad van Verzet en in De Kern, de coördinatie van een aantal verzetsgroepen. Bij de voorbereiding van de Kultuurkamer (februari 1942) was hij een der auteurs van een door meer dan 1900 kunstenaars en intellectuelen ondertekend adres gericht tot Rijkscommissaris Seyss-Inquart, waarin politieke beïnvloeding van het culturele leven werd afgewezen. Toen enige weken later tijdens een bewogen vergadering van de Nederlandse Kring van Beeldhouwers in Amsterdam stemmen opgingen die op een compromis t.a.v. de Duitse plannen aandrongen, verlieten Van der Veen, de secretaris, L.P.J. Braat, de penningmeester - met medeneming van de verenigingskas - en twee medestanders de bijeenkomst. Van der Veen bestemde de bescheiden geldsom als eerste bijdrage voor de strijdkas tot steun van politiek principiële kunstenaars. Van hun illegaal contactblad De Vrije Kunstenaar dat op 1 mei 1942 verscheen, werd Van der Veen redacteur - hij had er ook de kop voor ontworpen - en hierin plaatste hij in maart 1944 ook zijn enige gedicht: 'Wat doe jij?', een bezielde oproep tot verzet. In augustus 1942 verscheen een pamflet van zijn hand tegen de beginnende jodendeportaties, getiteld: Manifest bij de wederinvoering der slavernij.
Het woord was echter voor Van der Veen niet het enige strijdmiddel. Met de toenemende Duitse druk groeide de behoefte aan steeds grotere aantallen vervalste documenten (persoonsbewijzen, distributiebescheiden). Hij richtte met de drukker Frans Duwaer de Persoonsbewijzencentrale (PBC) op, die na minutieuze grafische arbeid en talloze mislukkingen een onder omstandigheden vrijwel volmaakt produkt leverde, waarvan meer dan 65000 exemplaren in omloop kwamen. Van der Veens ervaring bij de fa. Enschedé kwam hierbij goed van pas. Naast dit werk in de verborgenheid, trad hij bij sabotage-acties en overvallen naar buiten. Op 10 februari 1943 stichtte hij brand in het Gewestelijk Arbeidsbureau in Amsterdam, maar door te weinig brandmiddelen was de schade gering. Op 27 maart 1943 werden explosieven geplaatst in het Bevolkingsregister in Amsterdam, er ontstond een grote brand maar de compacte papiermassa's van de bevolkingsadministratie gingen slechts ten dele verloren. Van de er nauw bij betrokkenen bleven bij de hierop volgende arrestatiegolf slechts Van der Veen, de dichter M. Nijhoff, die als oudgenie-officier voor de plaatsing der explosieven had geadviseerd, en W. Sandberg, conservator van het Stedelijk Museum op vrije voeten. Ruim een jaar later, 29 april 1944, was de Landsdrukkerij in Den Haag het doelwit van een overval. Van der Veen voerde met drie medewerkers o.w. de in SS-uniform geklede Duitse emigrant Gerhard Badrian, een zg. controle uit, overmeesterde enige personeelsleden en maakte 10000 blanco persoonsbewijzen buit, een aanmerkelijke verlichting voor de overbelaste PBC. Toen was ook al de laatste grote gewapende actie waar Van der Veen aan deelnam, in detail voorbereid: de bevrijding van een aantal gevangenen van de Sicherheitspolizei uit het Huis van Bewaring in Amsterdam. Nadat vijf eerdere pogingen door onvoorziene omstandigheden waren mislukt, drong ruim 24 uur na de vorige actie, in de nacht van 30 april op 1 mei, Van der Veen en zijn groep met medewerking van een betrouwbare bewaker het gebouw binnen, maar raakte nadat twee waakhonden de Duitse wacht hadden gealarmeerd, in een vuurgevecht gewikkeld. Van der Veen ontkwam en half verlamd, na door twee kogels te zijn getroffen, werd hij naar zijn onderduikadres gebracht waar hij op 12 mei werd gearresteerd. Met Frans Duwaer en vijf anderen werd hij op 10 juni 1944 door een SS- und Polizeigericht ter dood veroordeeld en nog dezelfde avond in de duinen bij Overveen, ondersteund door zijn kameraden, gefusilleerd.
In juni 1945 werd in Amsterdam de Euterpestraat, berucht geworden als zetel van de Duitse politie, in Gerrit van der Veenstraat herdoopt. In mei 1953 werd hem postuum de Amerikaanse onderscheiding Medal of Freedom toegekend en in mei 1973 werd in Amsterdam een door de beeldhouwer C. Kneulman vervaardigd monument onthuld als eerbetoon aan Gerrit van der Veen en het kunstenaarsverzet.
A: Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, Doc. I - Gerrit Jan van der Veen; Doc. II - Kunstenaarsverzet.
L: Albert Helman, Een doodgewone held. De levensgeschiedenis van Gerrit Jan van der Veen 1902-1944 (Amsterdam, 1946 2e dr. 1976); Catalogus tentoonstelling Sonsbeek (Arnhem, 1949); A.M. Hammacher, Beeldhouwkunst van deze eeuw en een schets van haar ontwikkeling in de negentiende eeuw (Amsterdam, [1955]) 48-50; L.P.J. Braat, Omkranste hiaten. Levensherinneringen (Amsterdam, 1966) 116-125; L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog ('s-Gravenhage, 1975) VI, 102-107, 712-723; ibidem VII ('s-Gravenhage, 1976) 717-729, 1190-1193; J.W. Mulder, Kunst in krisis en bezetting (Utrecht [enz.], 1978).
E.G. Groeneveld
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979)Laatst gewijzigd op 13-05-2020