© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: J. Kymmell, 'Aalst, Cornelis Johannes Karel van (1866-1939)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn2/aalst [12-11-2013]
AALST, Cornelis Johannes Karel van (1866-1939)
Aalst, Cornelis Johannes Karel van, bankier en president-directeur van de Nederlandsche Handel-Maatschappij N.V. (Hoorn 7-5-1866 - Hoevelaken 25-10-1939). Zoon van Dirk Johannes van Aalst, predikant, en Jacoba Maria de Ruijter de Wildt. Gehuwd op 3-1-1891 met Tjalda Anna Petronella Hoorweg. Uit dit huwelijk werden 3 zoons geboren. Na haar overlijden (16-4-1922) gehuwd op 12-9-1923 met jkvr. Anna Agatha Geertruida Gevaerts, die uit een eerder huwelijk 1 dochter meebracht.
Van Aalst, afkomstig uit een familie van predikanten van vaderszijde, stamde van moederszijde uit een familie van marineofficieren. Hij bezocht de HBS in Hoorn en vervolgens de Openbare Handelsschool in Amsterdam, waar hij in 1885 slaagde voor het eindexamen. Direct daarna trad hij als bediende in dienst van de firma Gustav Briegleb te Amsterdam, een in die tijd zeer bekend handelshuis in tropische produkten en geliefd als leerschool voor jongelieden van goeden huize die carrière in de handel wilden maken. Op1 januari 1889 trad hij, na voor het toen hiertoe gebruikelijke examen te zijn geslaagd, in dienst van de Nederlandsche Handel-Maatschappij (NHM). Hij werd onmiddellijk uitgezonden naar de Factorij in Batavia als correspondent op de toen snel groeiende afdeling wissel- en bankzaken. Zijn carrière was spectaculair. In 1891 werd hij chef van de afdeling; in 1895 werd hij tweede en in 1896 de facto eerste man - dus agent - van het kantoor Soerabaja. Zijn succesvolle sanering van de grote suikeronderneming Klampok speelde bij deze promotie een belangrijke rol. Begin januari 1898 werd hij waarnemend agent te Singapore; in oktober van dat jaar agent.
In die jaren was de NHM bezig haar handels- en bankzaken vooral buiten Java sterk uit te breiden. Singapore, toen het snelst expanderende internationale handelscentrum in het Verre Oosten, bood de toen 32-jarige Van Aalst vele mogelijkheden tot het ontplooien van nieuwe initiatieven en activiteiten. In samenwerking met de toenmalige gouverneur van Atjeh, generaal-majoor J.B. van Heutsz, werden ook de activiteiten van de NHM in Sumatra uitgebreid (kantoren in Kota Radja, Palembang en Bandjermasin). Van Aalst nam deel aan de oprichting van het kolenstation Sabang.
Met verlof in Nederland in 1902 werd hij, o.m. op aanbeveling van Ernst Heldring, die onder de indruk was gekomen van Van Aalsts capaciteiten, door diens vader, B. Heldring, toentertijd president van de NHM, uitgenodigd lid te worden van de directie in Amsterdam. Op1 januari 1913 werd Van Aalst benoemd tot president als opvolger van J.T. Cremer.
In de ruim 30 jaar dat Van Aalst aan het hoofd stond van de NHM heeft hij grote invloed gehad op het lot van vooral het Amsterdamse bedrijfsleven. Voor een deel hing dit samen met zijn positie; doch voor wellicht een nog groter deel met zijn persoonlijkheid. In de jaren vóór 1940 was de NHM niet alleen de oudste en kapitaalkrachtigste, maar ook, volgens haar doelstellingen, de meest universele financiële instelling in Nederland. In die jaren was bovendien Amsterdam nog het centrum van de buitenlandse handel, de scheepvaart, de economische betrekkingen met de koloniën en het geld- en bankwezen van Nederland. De man aan het hoofd van de NHM kreeg vele mogelijkheden initiatieven op velerlei gebied te ontwikkelen of te ondersteunen. Van Aalst heeft deze mogelijkheden met voortvarendheid en vaak ook in grote stijl gegrepen. Hij bezat grote werkkracht, ambitie en zelfvertrouwen. Ook was hij begaafd met een uitzonderlijk overredingsvermogen, doorspekt met een soms wat ruige humor, een optimistische visie en een flexibele inventiviteit. Deze combinatie van eigenschappen maakte dat hij grote invloed heeft gehad op het tot stand komen van vele nieuwe projecten en ondernemingen, ook buiten de directe activiteiten - vooral in en voor Indië - van de NHM.
Een beschrijving van al zijn initiatieven en werkzaamheden op deze plaats is ondoenlijk. Volstaan moge worden met het noemen van de belangrijkste ondernemingen en instellingen waarbij hij commissaris of bestuurslid was. Dit waren de Stoomvaart-maatschappij 'Nederland', de Koninklijke Paketvaart Maatschappij, de Nederlandsche Scheepvaart-Unie, de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij, de Koninklijke West-Indische Maildienst, de Hollandsche Stoomboot-Maatschappij. Koninklijke Hollandsche Lloyd, de Holland-Zuid-Afrika lijn, de Bataafsche Petroleum Maatschappij, de Nederlandsche Scheepsbouw Maatschappij, Werkspoor, de Koninklijke Nederlandsche Hoogovens en Staalfabrieken, het Nederlandsch-Indisch Land Syndicaat, de Koninklijke Luchtvaart Maatschappij en de Koninklijke Nederlandsch-Indische Luchtvaart Maatschappij, en voorts een aantal cultuurmaatschappijen in Indië en financiële instellingen in Amsterdam. Hij was oprichter en bestuurslid van de Ondernemers-raad voor Nederlandsch-Indië, lid van de Koninklijke Vereniging 'Koloniaal Instituut', de Amsterdamsche Bankiersvereeniging, het Nationaal Steun Comité en het Crisis Comité Amsterdam, Het Nationaal Sportpark etc.
Nationale bekendheid kreeg Van Aalst bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in augustus 1914. Mede dank zij zijn initiatieven kon de regering de nodige maatregelen nemen ter voorkoming van een moratorium en een ineenstorting van de geld- en beurshandel. Ook nam hij het initiatief tot oprichting van de Commissie voor de Nederlandsche Handel, waaruit later, mede dank zij A.G. Kröller, de Nederlandsche Overzee Trust Maatschappij (NOT) voortkwam. Deze instelling werd in de herfst van 1914 opgericht en heeft gedurende de oorlog gefunctioneerd als schakel tussen het Nederlandse bedrijfsleven en de geallieerden voor de invoer van overzee, die in steeds toenemende mate werd beperkt door de contrabandevoorschriften van Engeland en Amerika. De NOT trad op als geconsigneerde en moest in feite garanderen dat deze goederen niet naar Duitsland werden doorgevoerd. Van Aalst is alle oorlogsjaren voorzitter van het bestuur geweest en heeft de NOT, zoals E. Heldring in zijn als regel nogal kritische memoires schrijft: 'met zeldzaam meesterschap geleid'. Talloze moeizame besprekingen met geallieerde regeringsinstanties heeft hij moeten voeren. Zelfs publiceerde hij in oktober 1917 een open brief aan president Wilson, waarin hij opkwam voor de Nederlandse rechten. Sinds 1914 had Van Aalst vele en nauwe contacten met de overheid - vooral met het ministerie van Financiën - en was hij lid van verschillende adviescommissies - o.m. die voor de buitenlandse politiek - van de regering. Directe belangstelling voor de politiek had Van Aalst weinig.
Maar achter de schermen was zijn invloed bij regering en parlement, soms langs directe doch veelal langs indirecte weg, groot; vooral op het terrein van het economisch en financieel beleid. Hoewel vooraanstaand lid van de Christelijk-Historische Unie heeft hij een lidmaatschap van de Eerste Kamer in 1930 niet aanvaard. Hij was en beschouwde zichzelf ook als een typische zakenman. Memoires heeft hij niet gepubliceerd. Wel schreef hij zo nu en dan een artikel in een dagblad, doch steeds verband houdend met bepaalde plannen of acties. Een der hoogtepunten in zijn loopbaan was zijn optreden als voorzitter van de landelijke commissie die in 1923 het nationaal huldeblijk aanbood aan de Koningin ter gelegenheid van haar 25-jarig regeringsjubileum.
Van Aalsts aanzien daalde enigermate in de jaren dertig. Zijn 'gewiekstheid' (E. Heldring), maar ook zijn relaties met de Duitse bankier F. Mannheimer, wiens onderneming in een ernstige deconfiture raakte, hadden hem steeds minder geliefd gemaakt bij zijn medebankiers. Het hoofd te bieden aan de hevige en algemene malaise, die ook de NHM zeer hard trof, was bovendien niet zijn fort. Toen ook wreekte zich zijn al vele jaren durende, wat al te dominerende positie binnen de NHM, die het opkomen van bekwame jongeren had belemmerd. Hij trad af op1 juli 1934; enkele maanden later was de NHM genoodzaakt haar kapitaal tot 25% af te stempelen, van f 80.000.000,- tot f 20.000.000,-.
Enkele jaren tevoren had Van Aalst zich reeds 'teruggetrokken' op zijn buiten te Hoevelaken. Bij die gelegenheid maakte hij het gebaar zijn woonhuis aan de Herengracht 502 te schenken aan de gemeente Amsterdam als - nog steeds in gebruik zijnde - ambtswoning voor de burgemeester. Als blijk van waardering voor zijn prestaties en verdiensten ontving Van Aalst vele hoge binnen- en buitenlandse onderscheidingen. Voorts verleende de universiteit van Berlijn hem in 1920 een eredoctoraat in de rechten, mede naar aanleiding van zijn aandeel in het tot stand komen van het steenkolen- en handelsverdrag. Zijn prachtige collectie 17e-eeuwse Hollandse en Vlaamse schilderijen, die nationale bekendheid genoot, werd enige tijd na zijn overlijden geveild.
P: Open letter to president Wilson on the present economical condition of Holland (Amsterdam, [1917]); Rapport over de kanalisatie van Westfriesland (Amsterdam, 1922).
L: [B.V.], 'C.J.K. van Aalst', in Eigen Haard 38 (1912) 727-730; [Frans Netscher], 'C.J.K. van Aalst', in De Hollandsche Revue 21 (1916) 230-242; '1824-1924. Nummer gewijd aan... de Nederlandsche Handel-Maatschappij', in Eigen Haard 50 (1924) 13 (19 maart); [D.], 'Twee Nederlanders' [C.J.K. van Aalst en H.W.A. Deterding], ibidem, 50 (1929) 180-185; [Red.], 'Dr. C.J.K. van Aalst treedt af, ibidem, 60 (1934) 362; [Red.], 'Bij het afscheid van dr. C.J.K. van Aalst', ibidem, 409-412; Charlotte A. van Manen, De Nederlandsche Overzee Trustmaatschappy ('s-Gravenhage, 1935. 8 dl. in 6 bd.); J.W. von Moltke, Dutch and Flemish old masters in the collection of dr. C.J.K. van Aalst [S. l., 1952]. Aanw. in Rijksbureau Kunsthistorische Documentatie te 's-Gravenhage; Herinneringen en dagboek van Ernst Heldring (1871-1954). Uitg. door Joh. de Vries (Groningen, 1970. 3 dl.).
I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 22.
J. Kymmell
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 2 (Den Haag 1985)Laatst gewijzigd op 12-11-2013