Bos, Dirk (1862-1916)

 
English | Nederlands

BOS, Dirk (1862-1916)

Bos, Dirk, politicus (Groningen 13-9-1862 -'s-Gravenhage 6-5-1916). Zoon van Derk Bos, ambtenaar, en Maria Reintjes. Gehuwd op 18-12-1888 met Margaretha Henderika Meihuizen. Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 4 dochters geboren. afbeelding van Bos, Dirk

Dirk Bos groeide op in een bescheiden Gronings middenstandsgezin - zijn vader was oorspronkelijk horlogemaker en kreeg later een gemeentebetrekking -, maar de ouders droegen er zorg voor dat al hun zes kinderen goed onderwijs ontvingen. Bos bezocht de rijks-HBS te Groningen, deed in 1879 eindexamen en kort daarop toelatingsexamen tot de universiteit aldaar. Hij studeerde wis- en natuurkunde, dat hij volgens een hem typerend verhaal beschouwde als een goede oefening voor het denkvermogen, terwijl hij meende de juridische kennis, die hij besefte ook nodig te hebben bij het behartigen van de publieke zaak, later wel zelf te kunnen verwerven. Reeds in het studentenleven vervulde hij tal van functies. Terstond na het kandidaatsexamen op 7-6-1883 werd hij aangesteld tot tijdelijk leraar in de wiskunde aan het gymnasium te Winschoten, waarheen hij toen ook verhuisde. Na het afleggen van het doctoraal examen op 8-7-1886 werd deze functie van een tijdelijke in een vaste aanstelling omgezet. In 1888 promoveerde Bos aan de Groninger universiteit bij H. Haga op een proefschrift Volume-veranderingen van dielectrica (Groningen, 1888). Van een rusteloze activiteit en grote energie vervuld, kreeg hij daarnaast al gauw bemoeienis met het bedrijfs- en het maatschappelijk leven. In 1890 richtte hij met zijn zwager N.F. Wilkens de Nederlandsche Hypotheekbank te Veendam op - de latere Friesch-Groningsche Hypotheekbank -, waarvan hij ook mededirecteur werd, en in 1893 gaf hij het leraarsambt op om tevens medefirmant te worden van de groothandel O. de Wiljes in koffie en thee in Winschoten.

Bos' politieke loopbaan nam een aanvang toen hij in 1893 als kandidaat van de vooruitstrevend liberale kiesvereniging Winschoten tot gemeenteraadslid werd gekozen, wat hij tot 1907 zou blijven. In 1894 en 1895 was hij bovendien mederedacteur van de Winschoter Courant, waaraan hij overigens vrijwel zijn gehele leven als medewerker verbonden zou blijven. In 1895 drong hij met succes naar de - onbezoldigde - functie van schoolopziener in het arrondissement Winschoten, een functie die hij tot 1901 vervulde. Bos' maatschappelijke belangstelling in al die werkzaamheden ging allereerst uit naar het onderwijs in de ruimste zin van het woord en naar de volksontwikkeling. In 1898 publiceerde hij het boek Onze volksopleiding (Groningen, 1898), een baanbrekend werk, waarin hij blijk gaf zijn tijd op dit terrein ver vooruit te zijn. Hij ontwierp een verstrekkend, samenhangend plan voor het gehele onderwijs, samengesteld uit met elkaar in verband staande opleidingen van de bewaarschool tot de universiteit. Gemeenschappelijk lager onderwijs voor allen, dat niet alleen op ontwikkeling van de verstandelijke vermogens maar ook op persoonlijke vorming naar lichaam en geest gericht zou moeten zijn. Een goede opleiding van de docenten was daarom van groot belang. Een heel stelsel van algemeen en vakonderwijs, van lager via voortgezet naar hoger onderwijs, met dag- en avondopleidingen, schetste hij, met ten dele zelfs nieuwe schoolvormen, zoals een voorbereidende klas voor zowel HBS als gymnasium, waarbij hij er de nadruk op legde dat het onderwijs steeds moest aansluiten bij de praktijk van het maatschappelijk leven. Daarnaast moest de algemene volksontwikkeling vergroot worden door 'verbreiding der kennis in de breede lagen des volks', door een goede dag- en weekbladpers, volksvoordrachten, University Extension als in Engeland, openbare bibliotheken, verbetering van de musea. Veel van deze denkbeelden heeft hij, vaak door zijn medewerking en inspanning, verwezenlijkt gezien.

Het kon moeilijk uitblijven of iemand van deze bekwaamheden en energie moest ook buiten zijn woonplaats de aandacht trekken. Bos was een overtuigd voorstander van de vrijhandelsgedachte en in 1896 een van de oprichters van de vereniging 'Het vrije ruilverkeer'. Als zodanig en als Unie-Liberaal stond hij in 1897 in het district Winschoten kandidaat voor de Tweede Kamer; hij verloor echter bij herstemming. In 1899 werd hij gekozen in het hoofdbestuur van de Liberale Unie, maar ten gevolge van de in die partij ontstane moeilijkheden over de vraag van grondwetsherziening als voorwaarde om het algemeen kiesrecht voor mannen en vrouwen mogelijk te maken trad hij in 1901 uit; hij behoorde vervolgens tot de oprichters van de Vrijzinnig-Democratische Bond. In dat zelfde jaar werd hij gekozen tot lid van de Tweede Kamer voor het district Winschoten, dat hij tot zijn overlijden bleef vertegenwoordigen. Ook als kamerlid wist hij zich snel een vooraanstaande plaats te verwerven. Door zijn uitgebreide en praktische kennis van zaken, zijn vermogen snel en helder te formuleren, zijn verdraagzaamheid, zijn nuchterheid ten aanzien van wat bereikbaar was en zijn inzicht ontwikkelde hij zich tot iemand naar wiens woord graag in de Kamer werd geluisterd.

Op tal van terreinen gold hij als specialist; behalve voor onderwijs was hij dat ook voor financiële zaken, sociale kwesties en voor economische aangelegenheden, vooral wat betreft de middenstand. Bij deze gebleken veelzijdigheid in de kleine vrijzinnig-democratische fractie werden hem ook vaak de koloniale zaken toevertrouwd, totdat dit onderwerp in 1905 door zijn nieuwe fractiegenoot C.Th. van Deventer werd overgenomen. Herhaaldelijk werd Bos benoemd tot lid van commissies, vaak tevens als rapporteur. Zo werd hij in 1908 voorzitter van de staatscommissie die een onderzoek moest instellen naar de toestand van de handeldrijvende en industriële middenstand, in 1910 van de staatscommissie inzake drinkwatervoorziening, die de regering moest adviseren omtrent oprichting van waterleidingbedrijven, en in 1911 van de Surinaamse commissie, die aan de regering advies moest uitbrengen over de verbetering van de economische toestand en de landbouw in deze kolonie. In de loop der jaren nam Bos' gezag alleen maar toe: niet alleen in het parlement maar ook daarbuiten, o.a. door zijn spreekbeurten, zijn preadviezen en ten slotte zijn talrijke artikelen, in 't bijzonder in het Haagse vrijzinnig-democratische dagblad Land en Volk en het tijdschrift Vragen des Tijds. Opmerkelijk was zijn deelneming aan het werk van talloze commissies en besturen, vooral nadat Bos in 1909 van Winschoten naar Den Haag was verhuisd.

Als steeds bleef zijn aandacht voornamelijk gericht op onderwijs en volksontwikkeling en - mede in samenhang daarmee - op handel en middenstand. Een opsomming van zijn functies, groot en klein, geeft een indruk van zijn breedheid van belangstelling juist op dit terrein. Als pleitbezorger voor vakonderwijs had hij zich in Winschoten al ingespannen voor de oprichting van een ambachtsschool, waarvan hij voorzitter van het schoolbestuur werd en ook bleef toen hij in Den Haag woonde en zich daar beijverde voor de Haagse ambachtsschool. In 1912 werd hij voorzitter van het bestuur van de Haagse Academie voor Beeldende Kunsten en tevens ondervoorzitter van de commissie van beheer van het museum voor kunstnijverheid in Den Haag. Zijn in 1898 al ontwikkelde gedachte van een schooltype dat later het lyceum zou worden, leidde ertoe dat hij in 1909 behoorde tot de initiatiefnemers tot de oprichting en curator werd van het eerste lyceum. Het Nederlandsch Lyceum in Den Haag.

Het handelsonderwijs ging hem ook zeer ter harte; zo was hij in 1899 medeoprichter van de Nationale Vereeniging voor Handelsonderwijs, van 1900 tot 1913 mederedacteur van het verenigingsmaandblad en sinds 1906 voorzitter van het bestuur. Kort na zijn aftreden in 1913 werd hij benoemd tot erevoorzitter. Dank zij deze vereniging kwam ook de oprichting van de Nederlandsche Handels-Hoogeschool te Rotterdam tot stand. Bos was daar uiteraard nauw bij betrokken, ook reeds als kamerlid die de plannen tot wijziging van de Hooger Onderwijswet van minister A. Kuyper steunde, waardoor drie hogescholen spoedig daarna konden worden opgericht, een technische, een landbouw- en een handelshogeschool. Bos werd de eerste voorzitter van het college van curatoren van de Rotterdamse hogeschool, die in 1913 werd geopend. Eerder was hij reeds als bestuurslid betrokken geweest bij de oprichting van de Vereeniging voor Hooger Landbouwonderwijs te Groningen in 1906, die in verbinding met de universiteit cursorische voordrachten organiseerde.

Op het gebied van de volksontwikkeling gaf Bos zijn aandacht aan de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, waarvan hij van 1906 tot 1912 een actief hoofdbestuurslid was en voorzitter van de commissie voor onderwijs. Als onvermoeid pleitbezorger voor betere algemene ontwikkeling was hij in 1908 een van de opstellers van een rapport over 'onderwijs per correspondentie' en een der samenstellers van een verslag over de instelling van een bijzondere leerstoel in de pedagogiek. Tevens pleitte hij - altijd voorstander van een gezond kredietwezen - voor de verbetering van het stelsel der Nutsspaarbanken en de instelling van volksbanken en Nutshulpbanken. Toen in 1908 de Centrale Vereeniging voor Openbare Leeszalen en Bibliotheken werd opgericht, aanvaardde Bos de uitnodiging als voorzitter van het algemeen bestuur op te treden. Veel wist hij met tact gedaan te krijgen en hoewel geen voorstander van aparte confessionele instellingen, trachtte Bos in het belang van de volksontwikkeling een samenwerking tot stand te brengen, zodat H.E. Grève in 1913 bij zijn aftreden kon schrijven : 'Onder Dr. Bos' voorzitterschap is voor de Rijkssubsidiëring van leeszalen de grondslag gelegd, is de subsidieering van confessioneele leeszalen bevrediging brengend geregeld, is onze vereeniging zelve vertrouwenslichaam der Regeering geworden.' (Maandblad voor bibliotheekwezen 1(1913) 257.)

In de loop van 1910 ontstond er een ernstig - intern gebleven - conflict tussen Bos en de leider van de vrijzinnig-democratische fractie, prof. H.L. Drucker, waarvan reeds eerder symptomen waren gebleken. Drucker als fractieleider verweet Bos dat deze zich als kamerlid te zeer op de voorgrond drong en ried hem zijn 'veelzijdigheid te temperen' en zich niet in zoveel zaken te mengen. Het was een botsing tussen twee verschillende karakters: de een was extravert en uitermate praktisch van aard; de ander meer introvert en theoretisch ingesteld, hoewel ook met een open oog voor de praktijk.

Verlangend naar een spoedige grondwetsherziening in verband met het algemeen kiesrecht, probeerde Bos reeds in 1912 de invloed der vrijzinnigen te versterken door naar samenwerking met de twee andere vrijzinnige partijen - de Vrij-Liberalen en de Unie-Liberalen - te streven, daar dit met de rechtse partijen onmogelijk was gebleken. In de opstelling van een gemeenschappelijk verkiezingsmanifest voor deze Vrijzinnige Concentratie had Bos een werkzaam aandeel. Behalve over algemeen kiesrecht voor mannen zouden daarin passages over regeling van het vrouwenkiesrecht, evenredige vertegenwoordiging, verbetering van sociale wetgeving en van het volksonderwijs, en een pleidooi voor de vrijhandelspolitiek een plaats krijgen. De verkiezingen leverden een nederlaag voor rechts op en een grote overwinning voor links: 37 zetels voor de Vrijzinnige Concentratie en 18 zetels voor de sociaal-democraten. Op grond daarvan ontving Bos de opdracht een kabinet te formeren 'samengesteld uit de geheele linkerzijde'. De mislukking van deze formatie zou voor Bos de grote teleurstelling van zijn leven worden. Hij stuurde aan op zulk een kabinet, maar moest van P.J. Troelstra een weigering incasseren. Voor Bos, die een regering uit de Vrijzinnige Concentratie alleen te zwak achtte, was dit aanleiding zijn opdracht terug te geven. Voor de Nederlandse politiek zou deze mislukking een lange nawerking hebben: lang, volgens velen te lang, zouden de socialisten hierdoor geen deel hebben aan enige regeringsverantwoordelijkheid. In het regeringsprogramma van het extraparlementaire kabinet-Cort van der Linden werden verschillende onderdelen uit het door Bos aan de Koningin uitgebrachte advies overgenomen, o.a. de wens de subsidiëring van het bijzonder onderwijs nader te regelen. Van de in 1913 met dat doel ingestelde staatscommissie werd Bos voorzitter. Onder zijn deskundige en tactvolle leiding werd in 1916 het eindrapport uitgebracht, waarin de financiële gelijkstelling van het bijzonder met het openbaar lager onderwijs werd voorgesteld en een ontwerptekst voor het te wijzigen onderwijsartikel 192 van de toenmalige Grondwet geboden. Daarmee was de weg voor de onderwijspacificatie geopend, voor Bos de bekroning van zijn onvermoeide streven naar de volksopleiding in ons land.

Na de verkiezingen in 1913 werd Bos fractievoorzitter, omdat Drucker zich niet meer voor een kamerlidmaatschap beschikbaar had gesteld. Door zijn optreden in 1913 was Bos' positie in de Kamer nog sterker geworden. In deze tijd begon echter zijn gezondheidstoestand langzaam achteruit te gaan. Hij gaf geleidelijk een aantal bestuursfuncties op, maar werd daarentegen weer zeer produktief als schrijver van artikelen, o.a. in het weekblad De Vrijzinnig-Democraat, waarvan hij ook redacteur was. Zolang hij kon bleef hij aan het parlementaire en openbare leven deelnemen, maar op 6 mei 1916 overleed hij, bijna 54 jaar oud. Uit de vele herdenkingsartikelen bleek hoe zeer zijn heengaan werd betreurd.

A: Collectie-Bos berustend in het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage met inventaris van W. Visser ('s-Gravenhage, 1965).

P: Behalve de hiervoor genoemde publikaties en talrijke artikelen in periodieken o.a. ook Het protectionisme en zijne gevolgen (Winschoten, 1896) 2e herz. en bijgew. dr. ('s-Gravenhage, 1898); Uit de geschiedenis van het grondcrediet [Veendam, 1915].

L: Naast herdenkingsartikelen in 1916 in o.a. Vragen des Tijds, De Vrijzinnig-Democraat, De Amsterdammer, De Nieuwe Amsterdammer en Bibliotheekleven: C.K. Elout, De Heeren in Den Haag 2e reeks (Amsterdam, 1909) 50-54; E. van Raalte, Dr. D. Bos. Leven en werken van een Nederlands staatsman (Assen, 1962); L.G. Kortenhorst, A.A. van Rhijn en J.M.L.Th. Cals, in OKW Mededelingen. Weekblad van het departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen 26 (1962) 603-608; G. Taal, Liberalen en radicalen in Nederland, 1872-1901 (Den Haag, 1980); Th. Brok, De Vrijzinnig Democratische Bond als partijorganisatie (1901-1918) (Utrecht, [1980]). Utrechtse Historische Cahiers: 4.

I: van Raalte, Dr. D. Bos. Leven en werken van een Nederlands staatsman (Assen, 1962) afbeelding tegenover titelblad.

W.R.H. Koops


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 2 (Den Haag 1985)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013